ECLI:NL:HR:2019:993

Hoge Raad

Datum uitspraak
21 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
18/04252
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over vergoeding van reis- en verletkosten in belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 juni 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was aangespannen door belanghebbende tegen de uitspraken van het Gerechtshof Amsterdam en de Rechtbank Noord-Holland. De zaak betreft de aan belanghebbende opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2013, alsook de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en een verzuimboete wegens het niet tijdig doen van aangifte. De Rechtbank had de aanslagen gegrond verklaard, maar de klachten van belanghebbende over de vergoeding van reis- en verletkosten werden niet in behandeling genomen door het Hof. Belanghebbende heeft in cassatie aangevoerd dat het Hof ten onrechte geen uitspraak heeft gedaan over zijn verzoek om vergoeding van deze kosten, die hij had gemaakt in verband met het bijwonen van de zitting bij de Rechtbank.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klacht van belanghebbende slaagt. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het verzoek om vergoeding van reis- en verletkosten door belanghebbende duidelijk was en dat het Hof dit verzoek niet had behandeld. De Hoge Raad heeft de uitspraken van de Rechtbank en het Hof vernietigd, maar uitsluitend voor zover het betreft de vergoeding van reis- en verletkosten. De Hoge Raad heeft de Staatssecretaris van Financiën opgedragen om belanghebbende te vergoeden voor de gemaakte kosten, inclusief het griffierecht en de kosten van rechtsbijstand. De totale kostenvergoeding is vastgesteld op € 638,06, inclusief de reis- en verletkosten van belanghebbende.

Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van verzoeken om proceskostenvergoeding en bevestigt dat belanghebbenden recht hebben op vergoeding van gemaakte kosten in belastingzaken, mits deze correct zijn aangevraagd en onderbouwd.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
Derde Kamer
Nr. 18/04252
21 juni 2019
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 21 augustus 2018, nrs. 17/00583 en 17/00587, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 16/2058) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de voor dat jaar opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de daarbij gegeven boetebeschikking. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2013 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, alsmede een aanslag inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet. Bij beschikking is een verzuimboete opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte IB/PVV.
2.1.2.
De daartegen gerichte bezwaren zijn door de Inspecteur ongegrond verklaard.
2.1.3.
Het beroep is door de Rechtbank gegrond verklaard wegens schending van de hoorplicht in de bezwaarfase. Op verzoek van belanghebbende heeft de Rechtbank de zaak afgedaan. De Rechtbank heeft geoordeeld dat de aanslagen gebaseerd zijn op een redelijke schatting en dat de verzuimboete passend en geboden is. De Rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van de door belanghebbende gemaakte proceskosten.
2.1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Het Hof heeft de overwegingen van de Rechtbank overgenomen en deze tot de zijne gemaakt. Het hoger beroep is ongegrond verklaard.
2.1.5.
Belanghebbende bestrijdt dit oordeel van het Hof met een aantal klachten. Betoogd wordt onder andere dat het Hof geen uitspraak heeft gedaan op zijn bij de Rechtbank gedane verzoek om hem een vergoeding van zijn reis- en verletkosten toe te kennen in verband met het bijwonen van het onderzoek ter zitting van de Rechtbank.
2.1.6.
Deze klacht slaagt. Het door belanghebbende bij de Rechtbank ingediende formulier proceskosten laat geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van zijn reis- en verletkosten vanwege het bijwonen van het onderzoek ter zitting van de Rechtbank.
2.2.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
2.3.
De Hoge Raad kan de zaak afdoen. De door belanghebbende in beroep gemaakte reis- en verletkosten komen voor vergoeding in aanmerking. Opmerking verdient dat het door belanghebbende opgevoerde tijdverzuim wegens het lezen van stukken niet onder de verletkosten valt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen (zie HR 16 september 2016, ECLI:NL:HR:2016:2082). De door belanghebbende in beroep verzochte kostenvergoeding is in zoverre niet toewijsbaar. Belanghebbende heeft in beroep recht op vergoeding van € 48,26 aan reis- en verletkosten.

3.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie en de Inspecteur in de reis- en verletkosten van het geding voor de Rechtbank.
In het geschrift waarmee belanghebbende de gronden voor hoger beroep heeft ingediend, heeft hij verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte kosten in verband met de procedure bij het Hof. Voor wat betreft de door belanghebbende gevraagde vergoeding die hij in verband met het bijwonen van het onderzoek ter zitting van het Hof heeft gemaakt, geldt eveneens dat hieronder niet worden begrepen kosten in verband met tijdverzuim door het lezen van stukken. De Inspecteur zal worden veroordeeld in de reis- en verletkosten voor het Hof, ten bedrage van € 77,80 alsmede in de overige proceskosten voor het Hof.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verklaart het beroep in cassatie gegrond,
vernietigt de uitspraken van de Rechtbank en het Hof, maar uitsluitend voor zover daarin aan belanghebbende geen vergoeding van reis- en verletkosten is toegekend,
draagt de Staatssecretaris van Financiën op aan belanghebbende te vergoeden het griffierecht dat belanghebbende voor de behandeling van het beroep in cassatie heeft betaald van € 126,
veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 2.048 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
draagt de Inspecteur op aan belanghebbende te vergoeden het bij het Hof betaalde griffierecht ter zake van de behandeling van de zaak voor het Hof van € 124, en
veroordeelt de Inspecteur in de reis- en verletkosten van het beroep (€ 48,26) en in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van belanghebbende (€ 77,80 plus € 512), in totaal vastgesteld op € 638,06.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2019.