In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 januari 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een eerdere uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. De belanghebbende, die in beroep was gegaan tegen de uitspraak van het Gerechtshof van 9 april 2014, had bezwaar gemaakt tegen de aan hem opgelegde aanslagen in de afvalstoffenheffing en de rioolheffing van de gemeente Leiden, alsook tegen de aanslag in de watersysteemheffing van het Hoogheemraadschap van Rijnland voor het jaar 2013. De belanghebbende voerde verschillende klachten aan in zijn cassatieberoep, maar het dagelijks bestuur van het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland diende een verweerschrift in. De belanghebbende reageerde hierop met een conclusie van repliek.
De Hoge Raad heeft de klachten van de belanghebbende beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de klachten niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef.