In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2015 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de waardering van een gasgestookte warmtekrachtcentrale (WKC) onder de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) voor het jaar 2009. De belanghebbende, eigenaar van de WKC, had in cassatie beroep ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, die op 5 september 2014 was gewezen. Het Hof had geoordeeld dat de waarde van de WKC, vastgesteld door de heffingsambtenaar, niet correct was, omdat de economische veroudering niet op de juiste wijze was meegenomen in de waardering.
De Hoge Raad oordeelde dat de waarde van de WKC moet worden bepaald op basis van de gecorrigeerde vervangingswaarde, waarbij rekening moet worden gehouden met zowel de installaties als de opstal zelf. Het Hof had ten onrechte geoordeeld dat het aantal draaiuren en het energetische rendement geen goede maatstaven waren voor de economische veroudering van de opstal. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof de toerekeningsvraag niet voldoende had behandeld, waardoor het niet duidelijk was of het Hof zijn oordeel op een onjuist uitgangspunt had gebaseerd.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor verdere behandeling. Tevens werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente 's-Hertogenbosch veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan de belanghebbende. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige waardering van onroerende zaken onder de Wet WOZ, waarbij economische veroudering en de bijbehorende bewijsvoering cruciaal zijn.