ECLI:NL:RBOBR:2025:1215

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
C/01/399355 / EX RK 23-187
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executoriaal beslag op aandeelcertificaten en verkoopprocedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 12 februari 2025 een beschikking gegeven in een procedure waarin verzoekster, die gehuwd is geweest met verweerder 1, een vordering heeft ingediend tot executoriaal beslag op aandeelcertificaten. Verweerder 1 heeft in het verleden diverse veroordelingen gekregen, waarbij hij dwangsommen heeft verbeurd. Verzoekster heeft een vordering van € 6.140.000,- aan verbeurde dwangsommen opgeëist en heeft beslag gelegd op de door verweerder 2 uitgegeven aandeelcertificaten, waarvan verweerder 1 de enige certificaathouder is. De rechtbank heeft het verzoek van verzoekster toegewezen en bepaald dat de in beslag genomen certificaten kunnen worden verkocht, waarbij de deurwaarder de wijze van verkoop mag bepalen met als doel een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren. Tevens heeft de rechtbank de statutaire aanbiedings- en blokkeringsregeling van verweerder 2 buiten toepassing verklaard, zodat de verkoop kan plaatsvinden zonder dat eerst aan medecertificaathouders hoeft te worden aangeboden. De rechtbank heeft ook een dwangsom verbonden aan de verplichting van verweerders om mee te werken aan de verkoop en overdracht van de certificaten. Indien verweerder 1 niet aan de veroordelingen voldoet, kan de verzoekster verzoeken om lijfsdwang. De proceskosten zijn voor rekening van verweerders.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Handelsrecht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/399355 / EX RK 23-187
Beschikking van 12 februari 2025
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaten: mr. P.L. Tjiam en mr. E.R. van der Velde te Amsterdam,
tegen

1.[verweerder 1] ,

wonende in de gemeente [plaats] ( [land] ),
2. [verweerder 2] ,
statutair gevestigd te [vestigingsplaats] , feitelijk kantoorhoudende te [plaats] ,
advocaat mr. G.A.M.F. Spera (onttrokken),

3.mr. [belanghebbende] ,

gerechtsdeurwaarder te [plaats] , belanghebbende.
Verzoekster zal hierna ook wel [verzoekster] worden genoemd. Verweerders zullen hierna afzonderlijk [verweerder 1] en de [verweerder 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met 14 bijlagen, ingekomen ter griffie op 1 december 2023,
  • de brief met bijlage van 27 maart 2020 van gerechtsdeurwaarder [naam deurwaarder] ,
  • de e-mail van 11 april 2024 zijdens verzoekster in verband met relatieve bevoegdheid,
  • de akte van 12 april 2024 zijdens van verzoekster met bijlagen 15 tot en met 18,
  • de e-mail van verweerders van 11 april 2024, houdende een verzoek tot aanhouding van de mondelinge behandeling (gepland op 23 april 2024), welk verzoek is afgewezen,
  • een wrakingsverzoek van verweerders van 22 april 2024,
  • de beslissing van de wrakingskamer op 26 april 2024, waarbij het wrakingsverzoek is afgewezen,
  • de akte van 27 september 2024 zijdens verzoekster, houdende wijziging van het verzoek met bijlagen 19 tot en met 24.
1.2.
De advocaat van verweerders, mr. Spera, heeft zich op 18 maart 2024 onttrokken. De rechtbank heeft daarna meerdere e-mails ontvangen van [verweerder 1] , mede namens de [verweerder 2] . De rechtbank heeft verweerders er vervolgens meermaals (voor het eerst schriftelijk in april 2024) op gewezen dat in een verzoekschriftprocedure bij de rechtbank procesvertegenwoordiging door een advocaat is verplicht, maar dat zij desgewenst ter zitting mondeling verweer mogen voeren. Begin juni 2024 is voor de tweede maal een zittingsdatum bepaald (9 oktober 2024, 9.30 uur).
1.3.
Bij e-mail van 3 oktober 2024 heeft [verweerder 1] de rechtbank om aanhouding van de mondelinge behandeling gevraagd omdat de nieuwe advocaat van verweerders, de heer [A] (hierna: [A] ) op de zittingsdatum (9 oktober 2024, 9.30 uur) was verhinderd. De rechtbank heeft dit aanhoudingsverzoek afgewezen en verweerders er daarbij op gewezen dat [A] niet staat ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocate en dat hij daarom niet in Nederland als procesvertegenwoordiger voor verweerders mag optreden.
1.4.
Op 9 oktober 2024 om 8.03 uur heeft [verweerder 1] nogmaals een aanhoudingsverzoek gedaan. Hij stelt in de betreffende mail (samengevat) dat zijn recht om zich te verdedigen in het gedrang komt, dat [A] de aangewezen persoon is om een Nederlandse advocaat voor verweerders te vinden en dat de rechtbank contact met hem dient op te nemen. Daarnaast stelt [verweerder 1] dat hij het recht heeft om te worden gehoord via een videoverbinding vanuit zijn woonplaats in [land] . Ook deze verzoeken zijn door de rechtbank afgewezen.
1.5.
Op 9 oktober 2024 is een mondelinge behandeling gehouden, in aanwezigheid van de advocaten van [verzoekster] en gerechtsdeurwaarder [belanghebbende] . Van de zijde van verweerders was niemand aanwezig. Tijdens de mondelinge behandeling hebben de advocaten van [verzoekster] schriftelijke pleitnotities overgelegd. De griffier heeft aantekening gehouden van hetgeen verder naar voren is gebracht.
1.6.
Ten slotte is beschikking bepaald op heden.

2.Inleiding

2.1.
[verzoekster] is gehuwd geweest met [verweerder 1] . [verweerder 1] , die landelijk bekend is als de eigenaar van onder meer bouwbedrijf [naam bedrijf] , heeft zijn relatie met [verzoekster] op 11 november 2018 verbroken. Op 2 januari 2023 is [verweerder 1] in het huwelijk getreden met mevrouw [B] .
2.2.
Sinds het einde van zijn relatie met [verzoekster] heeft [verweerder 1] bij herhaling diffamerende uitlatingen over [verzoekster] gedaan en misbruik gemaakt van door [verzoekster] opgestelde stukken. Dit heeft geresulteerd in een groot aantal juridische procedures, waarbij aan [verweerder 1] steeds hogere dwangsommen zijn opgelegd, oplopend tot € 100.000,- per overtreding, tot een maximum van € 10 miljoen [1] .
2.3.
Inmiddels hebben diverse rechterlijke instanties in meerdere uitspraken geoordeeld dat [verweerder 1] dwangsommen heeft verbeurd als gevolg van overtredingen van de diverse veroordelingen [2] . Als gevolg hiervan heeft [verzoekster] een vordering op [verweerder 1] verkregen tot een totaal van (in ieder geval) € 6.140.000,-. [verzoekster] heeft de verbeurde dwangsommen opgeëist bij brieven van 12 april 2023 (betekend aan [verweerder 1] op 14 april 2023) en 25 september 2023 (betekend aan [verweerder 1] op 6 oktober 2023). Daarnaast is [verweerder 1] [verzoekster] een bedrag van € 47.374,71 verschuldigd in verband met een drietal proceskostenveroordelingen [3] .
2.4.
De [verweerder 2] (verweerster sub 2) is de enige aandeelhouder van [C] (hierna: [C] ). De [verweerder 2] heeft van de aandelen in het kapitaal van [C] certificaten uitgegeven, die ook door haar worden geadministreerd. [verweerder 1] is certificaathouder van de [verweerder 2] .
2.5.
In artikel 10, eerste lid, van de statuten van [C] (zoals deze luidden per 30-12-2013) is als volgt bepaald:
“Blokkeringsregeling
Artikel 10
1. Indien een aandeelhouder (hierna ook te noemen: de "aanbieder") één of meer van zijn aandelen hetzij om niet, hetzij onder bezwarende titel wil overdragen, is hij verplicht deze eerst aan de overige aandeelhouders en de personen, als bedoeld in lid 6 van dit artikel aan te bieden.”
2.6.
Artikel 7 van de statuten van de [verweerder 2] (d.d. 06-11-2020) luidt:
“Bij overgang of overdracht van certificaten van aandelen vindt de blokkeringsregeling, voorkomende in de statuten van de vennootschap, zoals deze op het desbetreffende tijdstip luidt, overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat alle taken in de blokkeringsregeling aan de organen der vennootschap opgedragen, daarbij ook door die organen worden uitgeoefend. Het bestuur van de stichting verleent aan de hiervoor bedoelde organen der vennootschap alle medewerking.”
2.7.
Op 18 april 2023 en 10 oktober 2023 heeft [verzoekster] executoriaal beslag doen leggen op onroerende zaken van [verweerder 1] . De waarde van de in beslag genomen onroerende zaken – waarvan een deel inmiddels is geveild – is lager dan de vordering die [verzoekster] op [verweerder 1] heeft.
2.8.
Op 2 november 2023 heeft [verzoekster] ten laste van [verweerder 1] executoriaal beslag doen leggen op de door de [verweerder 2] aan hem uitgegeven aandeelcertificaten [4] . Dit beslag is gelegd uit kracht van de in executoriale vorm uitgegeven grossen van de navolgende drie uitspraken:
  • het arrest van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 2 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1809, betekend aan [verweerder 1] op 5 maart 2021;
  • het vonnis van de Rb. Overijssel van 28 juni 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1891, betekend aan [verweerder 1] op 29 juni 2022;
  • het vonnis van de Rb. Den Haag van 5 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:1943, betekend aan [verweerder 1] op 9 februari 2021.
Het executoriale beslag is op 3 november 2023 openbaar aan [verweerder 1] betekend en op 6 november 2023 nog eens aan hem in persoon.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoekster] verzoekt de rechtbank (na wijziging van haar verzoek) om, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (verkort weergegeven):
I. te bepalen dat vanaf de dag na de dag van de beschikking tot verkoop en overdracht mag worden overgegaan van de in beslag genomen en aan [verweerder 1] toebehorende certificaten van aandelen in [C] , uitgegeven door de [verweerder 2] ;
II. te bepalen dat mr. [belanghebbende] , gerechtsdeurwaarder bij het kantoor [kantoornaam belanghebbende] B.V. te [plaats] wordt belast met de executie;
III. te bepalen dat de deurwaarder de wijze van verkoop (onderhands of openbaar) kan kiezen die naar zijn deskundig oordeel tot de hoogste opbrengst zal leiden en dat hij nadere voorwaarden en procedureregels kan vaststellen met betrekking tot de verkoop;
IV. te bepalen dat de kosten die de deurwaarder heeft gemaakt of nog zal maken in het kader van de executie, verkoop en overdracht van de certificaten, worden aangemerkt als executiekosten en als zodanig ten laste mogen worden gebracht van de opbrengst van de certificaten;
V. te bepalen dat bij de verkoop en overdracht van de certificaten van aandelen mag worden afgeweken van de statutaire aanbiedings- en/of blokkeringsregeling van de [verweerder 2] (artikel 7 van de statuten van de [verweerder 2] ) en dat geen aanbieding hoeft te worden gedaan aan eventuele medecertificaathouders;
VI. te bepalen dat de verkoop en overdracht van de certificaten moet plaatsvinden binnen twee jaar na het wijzen van de beschikking, met de mogelijkheid voor [verzoekster] om verlenging van deze termijn te vragen;
VII. te bepalen dat [verweerder 1] en de [verweerder 2] iedere door de deurwaarder verlangde medewerking aan de verkoop en overdracht van de certificaten van aandelen moeten verlenen, op verbeurte van een hoofdelijk te verbeuren dwangsom, van € 100.000,- per keer en per dag dat zij in strijd handelen met deze verplichting, met een maximum van € 10 miljoen;
VIII. te bepalen dat [verweerder 1] en de [verweerder 2] binnen één week na een daartoe strekkend verzoek van de deurwaarder het volledige certificatenregister van de [verweerder 2] aan de deurwaarder ter beschikking moeten stellen, en daarbij:
a.
primairte bepalen dat [verweerder 1] en de [verweerder 2] hoofdelijk een dwangsom verbeuren van € 100.000,- per dag dat zij het register niet of niet volledig verstrekken, met een maximum van € 10 miljoen,
en
b.
subsidiairde [verweerder 2] op grond van artikel 474c lid 7 jo. 444b lid 1 Rv te veroordelen tot voldoening van het bedrag waarvoor het beslag is gelegd, te weten een bedrag van € 6.140.000,- (plus rente en kosten);
IX. te bepalen dat [verweerder 1] en de [verweerder 2] de deurwaarder desgevraagd en telkens binnen twee weken moeten voorzien van de in randnummer 4.19 van het verzoekschrift van 1 december 2023 bedoelde financiële gegevens met betrekking tot de [verweerder 2] en [C] , inclusief alle overige informatie en inlichtingen die door de deurwaarder relevant worden geacht voor het vaststellen van de reële waarde van de certificaten van aandelen, op verbeurte van een dwangsom van € 100.000,- per keer en per dag dat zij in strijd handelen met deze verplichting, met een maximum van € 10 miljoen,
X. [verweerder 1] te veroordelen in de kosten van deze procedure, en te bepalen dat deze kosten ten laste zullen worden gebracht van de opbrengst van de te verkopen en over te dragen certificaten van aandelen,
tevens heeft [verzoekster] de rechtbank gevraagd te bepalen dat, zodra ten aanzien van één van de met een dwangsom versterkte veroordelingen de maximale dwangsom is bereikt (dit betreft de veroordelingen onder VII, VIII sub a en IX), ten aanzien van [verweerder 1] tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt toegestaan, voor de duur van dertig dagen per overtreding en met een maximumduur van één jaar.

4.De beoordeling

Rechtsmacht van de rechtbank en toepasselijk recht
4.1.
Gelet op de woonplaats van [verweerder 1] heeft de zaak een internationaal aspect. Daarom moet de rechtbank ambtshalve onderzoeken of zij rechtsmacht heeft. Dat moet worden bepaald aan de hand van de herschikte EU-Verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (nr. 1215/2012, hierna: EEX-Vo). De hoofdregel in artikel 4 lid 1 EEX-Vo bepaalt dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, opgeroepen worden voor de gerechten van die lidstaat. Dat zou in dit geval de [D] rechter rechtsmacht geven. Op de hoofdregel bestaan echter belangrijke uitzonderingen. Eén van die uitzonderingen is opgenomen in artikel 24 lid 5 EEX-Vo: in zaken met betrekking tot de tenuitvoerlegging van beslissingen, is het gerecht van de lidstaat van de plaats van tenuitvoerlegging
bij uitsluitingbevoegd, ongeacht de woonplaats van partijen.
4.2.
Gelet op de nauwe band tussen de tenuitvoerlegging van een rechterlijke beslissing en een op basis daarvan gelegd executoriaal beslag op aandeelcertificaten, valt ook een verzoekschriftprocedure als bedoeld in artikel 474g lid 1 jo. artikel 474aa lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) onder de exclusieve bevoegdheidsregel van artikel 24 lid 5 EEX-Vo [5] . De plaats van tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing valt in dat geval samen met de plaats waar de beslagen aandeelcertificaten zich bevinden. Waar de certificaten zich bevinden, moet worden beoordeeld aan de hand van het recht van het land waar de rechtspersoon die de certificaten heeft uitgegeven, is opgericht. Nu de [verweerder 2] is opgericht in Nederland, bevinden de certificaten zich in Nederland en heeft Nederland te gelden als de plaats van tenuitvoerlegging. Daaruit vloeit voort dat de Nederlandse rechter bij uitsluiting bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek.
Relatieve bevoegdheid
4.3.
Op grond van artikel 474g lid 1 Rv dient de beslaglegger een verzoek als het onderhavige te doen aan de rechtbank van de
plaats van vestigingvan de betrokken vennootschap. In het midden kan blijven of in deze zaak onder het begrip ‘vennootschap’ in dit artikel [C] dan wel – naar analogie – de [verweerder 2] moet worden verstaan: beide rechtspersonen zijn statutair gevestigd in [vestigingsplaats] , maar hadden ten tijde van het indienen van het verzoek hun kantooradres in [plaats] [6] . De rechtbank Oost-Brabant acht zich daarom (mede) bevoegd om van het verzoek kennis te nemen. Zij acht daarbij van belang dat de deurwaarder beslagexploten in de praktijk betekent op het kantooradres van de rechtspersoon. Bovendien geeft de wetsgeschiedenis geen aanknopingspunten voor het aannemen van exclusieve bevoegdheid van de rechtbank van de statutaire vestigingsplaats van de rechtspersoon [7] .
Het toepasselijk recht
4.4.
Het internationale beslagrecht is onderdeel van het formele internationale privaatrecht. In zaken op het gebied van formeel internationaal privaatrecht wordt het proces steeds beheerst door de lex fori, dus het recht van de internationaal bevoegde rechter. Daarom is op het verzoek over het verlof tot executoriale verkoop van de door de [verweerder 2] uitgegeven aandeelcertificaten en op de daarmee verband houdende verzoeken Nederlands (proces-)recht van toepassing.
De vermeerdering van de gronden van het verzoek
4.5.
Bij akte van 27 september 2024 heeft [verzoekster] haar verzoek uitgebreid. Daarbij heeft zij de rechtbank, kort gezegd, gevraagd om aan overtredingen van de door de rechtbank op te leggen geboden, die erop neerkomen dat verweerders moeten meewerken aan de verkoopprocedure van de aandeelcertificaten en dat zij de kosten van deze verkoopprocedure moeten dragen. Verder vraagt [verzoekster] dat een hogere dwangsom (zowel per overtreding als voor wat betreft het maximum) wordt opgelegd en dat in bepaalde gevallen tenuitvoerlegging bij lijfsdwang wordt toegestaan.
4.6.
Omdat verweerders geen procesvertegenwoordiger meer hebben en ook niet persoonlijk ter zitting aanwezig zijn geweest, heeft de rechtbank zich ambtshalve de vraag gesteld of de goede procesorde vereist dat de vermeerdering/verandering van het verzoek buiten beschouwing wordt gelaten. Zij beantwoordt deze vraag ontkennend. Allereerst is daarbij in aanmerking genomen dat zich in deze zaak niet de situatie voordoet dat verweerders van aanvang af geen bezwaar hebben gemaakt tegen het oorspronkelijke verzoek. Verder geldt dat het gewijzigde verzoek tijdig, namelijk op 27 september 2024, is verstuurd aan [A] (zowel per e-mail als per post), degene die verweerders op dat moment zelf aan de rechtbank en aan verzoekster hadden opgegeven als hun nieuwe advocaat. Ten slotte vertonen de ‘nieuwe’ verzoeken grote samenhang met de oorspronkelijke: de wijzigingen zien niet op de essentie van het verzoek, maar op de dwangmiddelen die de rechtbank volgens [verzoekster] zou moeten koppelen aan de verzochte veroordelingen. Dat alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat verweerders door de wijziging niet onredelijk in hun verdediging zijn bemoeilijkt. Zij zal daarom beslissen op het gewijzigde verzoek.
Toestemming tot verkoop
4.7.
De beslaglegger die zich wil verhalen door executoriale verkoop van inbeslaggenomen aandelen, moet binnen één maand na het exploot van beslag (op straffe van verval van het beslag) de rechtbank van de plaats van vestiging van de vennootschap die de aandelen heeft uitgegeven, verzoeken om bij beschikking te bepalen dát – en binnen welke termijn – tot verkoop en overdracht van de in beslag genomen aandelen kan worden overgegaan (artikel 474g Rv). Deze regeling geldt via artikel 474aa Rv ook voor de uitwinning van ‘effecten op naam die geen aandelen zijn’, tenzij uit de
aardvan het effect iets anders voortvloeit [8] . Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval.
4.7.1.
Volgens artikel 2 van de statuten van [verweerder 2] heeft deze stichting (kort gezegd) ten doel het tegen toekenning van certificaten ten titel van beheer verwerven en administreren van aandelen in het kapitaal van [C] en het uitoefenen van alle aan die aandelen verbonden rechten, waaronder het stemrecht en het ontvangen van alle mogelijke uitkeringen, dit laatste onder de verplichting het ontvangene onverwijld na ontvangst uit te keren aan de certificaathouders. De [verweerder 2] is – voor zover hier van belang – niet bevoegd om de haar ten titel van beheer toebehorende aandelen te vervreemden, te verpanden of anderszins te bezwaren.
4.7.2.
Het gevolg van de certificering is dat [verweerder 1] als (voor zover bekend enige) certificaathouder in economische zin, belanghebbende is bij / gerechtigd is tot het aandeel dat bij het certificaat hoort. De [verweerder 2] fungeert in zoverre als een “doorgeefluik”. Het stemrecht dat is verbonden aan de aandelen komt toe aan de [verweerder 2] : in artikel 13 van de statuten van de [verweerder 2] is bepaald dat de [verweerder 2] met uitsluiting van ieder ander bevoegd is om de rechten die zijn verbonden aan de door haar verworven aandelen – dus ook het stemrecht – uit te oefenen (lid 1) en dat het bestuur van de [verweerder 2] beslist op welke wijze het stemrecht en de verdere aandeelhoudersrechten op de aandelen worden uitgeoefend (lid 2). Verder volgt uit artikel 5 lid 2 van de statuten van de [verweerder 2] dat certificaathouders slechts in twee gevallen recht hebben op royement (het intrekken van certificaten onder gelijktijdige overdracht van de met die certificaten verbonden aandelen, ‘decertificering’), namelijk ófwel in het geval van liquidatie van de [verweerder 2] , ófwel indien het bestuur van de [verweerder 2] tot decertificering besluit. Nu [verweerder 1] behalve enig certificaathouder ook enig bestuurder is van de [verweerder 2] , heeft hij doorslaggevende invloed op de wijze waarop de [verweerder 2] (die op haar beurt enig aandeelhoudster is van [C] ) gebruik maakt van het aan de aandelen in die vennootschap verbonden stemrecht. Dat alles leidt tot de conclusie dat de aard van de aandeelcertificaten zich in dit geval niet verzet tegen overeenkomstige toepassing van artikel 474g Rv.
Tijdstip van het verzoek
4.8.
Het beslag op de certificaten is openbaar overbetekend aan [verweerder 1] op 3 november 2023 en vervolgens nog een tweede keer aan hem in persoon, op 6 november 2023. Dat betekent dat het verzoek tijdig is ingediend (artikel 474g, lid 1, Rv).
Executoriale titels
4.9.
[verzoekster] heeft de rechtbank verzocht om op de voet van artikel 474g Rv te bepalen dat en binnen welke termijn tot verkoop en overdracht zal worden overgegaan van de door [verzoekster] inbeslaggenomen, door de [verweerder 2] uitgegeven certificaten van aandelen in de besloten vennootschap [C] , gevestigd te [vestigingsplaats] , die alle op naam staan van [verweerder 1] . Het executoriaal beslag op deze certificaten is gelegd op 2 november 2023, uit kracht van de in executoriale vorm uitgegeven grossen van de hiervoor onder 2.8. genoemde uitspraken. Deze drie uitspraken leveren geldige executoriale titels op die elk voor tenuitvoerlegging vatbaar zijn. Dat sprake zou zijn van misbruik van recht of onvoldoende belang aan de zijde van [verzoekster] is niet gesteld of gebleken. De rechtbank zal daarom bepalen dat alle ten laste van [verweerder 1] in beslag genomen aandeelcertificaten executoriaal kunnen worden verkocht en overgedragen. De rechtbank zal ook bepalen op welke wijze en onder welke voorwaarden de verkoop en overdracht van deze certificaten dient te geschieden.
Wijze van verkoop
4.10.
[verzoekster] heeft de rechtbank gevraagd om zowel onderhandse als openbare verkoop van de certificaten toe te staan, dit om de deurwaarder zoveel mogelijk in staat te stellen om bij de verkoop een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren. Nu hiertegen geen verweer is gevoerd, zal de rechtbank bepalen dat het de deurwaarder vrijstaat om naar eigen inzicht de wijze van verkoop te kiezen die naar zijn verwachting de hoogste opbrengst oplevert.
Terzijde stellen aanbiedings-/blokkeringsregeling
4.11.
[verzoekster] heeft de rechtbank verzocht te bepalen dat bij de verkoop en overdracht van de certificaten afgeweken mag worden van artikel 7 van de statuten van [verweerder 2] (hiervoor onder 2.6. geciteerd), zodat niet eerst een aanbieding aan eventuele medecertificaathouders hoeft plaats te vinden. De in dit artikel genoemde blokkeringsregeling is uitgewerkt in artikel 10 van de statuten van [C] (zie hiervoor onder 2.5.).
4.12.
Bij een executoriale verkoop van aandelen geldt dat de rechtbank een statutaire aanbiedingsplicht alleen buiten toepassing kan verklaren als de belangen van de executant (in dit geval verzoekster) dat ‘bepaaldelijk vorderen’ én de belangen van anderen daardoor niet onevenredig worden geschaad (artikel 2:195 lid 7 BW). De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor onder 4.7. al is overwogen over de aard van de certificaten, van oordeel dat dit criterium – dat soepeler is dan de in artikel 474g Rv opgenomen eis dat de executoriale verkoop door die voorwaarde ‘onmogelijk’ zou zijn – ook van toepassing is op de executoriale verkoop van de door de [verweerder 2] uitgegeven certificaten.
4.13.
Uit artikel 7 van de statuten van de [verweerder 2] volgt dat, indien certificaten worden overgedragen, in beginsel moet worden gehandeld overeenkomstig de in artikel 10 van de statuten van [C] opgenomen regeling voor de overdracht van aandelen. Behalve een aanbiedingsplicht bevat dit artikel ook gedetailleerde voorschriften over de wijze waarop de prijs moet worden vastgesteld (lid 7). Verkoop aan derden (d.w.z. anderen dan aandeelhouders) is dan uitsluitend mogelijk na voorafgaande aanwijzing door de directie van [C] en bovendien afhankelijk van de goedkeuring van de algemene vergadering van aandeelhouders van de vennootschap (lid 6). Dat zou in dit geval tot de consequentie leiden dat [verzoekster] voor de executoriale verkoop van de certificaten volledig afhankelijk zou zijn van de medewerking van de [verweerder 2] als enig aandeelhouder en daarmee feitelijk van de medewerking van [verweerder 1] . Naar het oordeel van de rechtbank vorderen haar belangen daarom bepaaldelijk dat de statutaire aanbiedingsregeling bepaling buiten toepassing blijft. Er is geen reden om aan te nemen dat de belangen van anderen dan debiteur [verweerder 1] door het terzijde stellen van de aanbiedingsregeling onevenredig zullen worden geschaad. De rechtbank zal daarom, zoals [verzoekster] heeft verzocht, artikel 7 van de statuten van de [verweerder 2] buiten toepassing verklaren.
Aanwijzen deurwaarder
4.14.
Gerechtsdeurwaarder [belanghebbende] te [plaats] heeft tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat hij ermee instemt dat hij, dan wel een kantoorgenoot, wordt aangesteld als de executerende deurwaarder. Deze gerechtsdeurwaarder zal dan ook worden aangewezen om de executie ter hand te nemen, waarbij hij tot taak heeft om nadere voorwaarden voor verkoop (met inbegrip van de prijs) te bepalen, met het doel een zo hoog mogelijke opbrengst te realiseren.
Kosten van de executie, verkoop en overdracht van de certificaten (IV)
4.15.
De kosten van de verkoop van de aandeelcertificaten, waaronder begrepen de door de deurwaarder gemaakte en nog te maken arbeidskosten en de kosten voor een eventueel door de deurwaarder in het kader van de verkoop- en levering van de certificaten in te schakelen deskundige, dienen in eerste instantie door [verzoekster] te worden voldaan. Zij kan deze kosten vervolgens als preferente executiekosten verhalen op de opbrengst van de certificaten.
Het beschikbaar stellen relevante informatie aan de deurwaarder
4.16.
Verder heeft [verzoekster] nog een aantal nevenverzoeken gedaan die er alle toe strekken dat verweerders gezamenlijk dan wel [verweerder 1] mee moet(en) werken aan de verkoop en overdracht en (in verband daarmee) een aantal stukken ter beschikking moeten stellen aan de deurwaarder. Dat zowel schuldenaar [verweerder 1] als de [verweerder 2] moet meewerken aan de executoriale verkoop, volgt rechtstreeks uit de wet. Dat betekent dat zij de deurwaarder desverzocht moeten voorzien van alle financiële en andere informatie die deze nodig heeft om tot een reële waardebepaling van de certificaten te kunnen komen. Tot deze informatie behoren in ieder geval:
het certificatenregister van de [verweerder 2] ;
het aandeelhoudersregister van [C] ;
de schriftelijke mededeling omtrent rechten die vóór het exploot van beslag al op de in beslag genomen certificaten waren gevestigd, onder opgave van de namen en woonplaatsen van de gerechtigden (artikel 474g lid 1 Rv en 474f Rv);
e jaarrekeningen van de [verweerder 2] over de boekjaren 2020, 2021 en 2022;
de jaarrekeningen van [C] over de boekjaren 2020, 2021 en 2022;
de administratievoorwaarden van de [verweerder 2] ;
voor zover de jaarrekeningen van de [verweerder 2] en/of van [C] nog niet zijn vastgesteld, geldt dat [verweerder 1] de deurwaarder moet voorzien van de voorlopige cijfers van alle reeds verstreken kwartalen en een prognose van het lopende jaar.
Al deze stukken moeten worden aangeleverd door [verweerder 1] en/of door de [verweerder 2] : als één van hen een bepaald stuk heeft aangeleverd, is de ander in zoverre bevrijd van zijn medewerkingsplicht.
4.17.
[verzoekster] heeft gevorderd dat de gegevens die hiervoor zijn genoemd onder a., b. en c. binnen één week na de datum van deze beschikking moeten worden verstrekt, in aanmerking genomen dat verweerders al bij gelegenheid van de beslaglegging verplicht waren tot afgifte van deze stukken op grond van artikel 474c lid 4 Rv, en de andere stukken binnen twee weken. Dat is op zichzelf juist, maar de rechtbank zal om praktische redenen bepalen dat álle onder 4.16 genoemde stukken
binnen twee weken na dagtekening van deze beschikkingter beschikking moeten worden gesteld van de deurwaarder. Dat voorkomt dat eventueel te verbeuren dwangsommen voor het niet tijdig aanleveren van de onder a. tot en met g. genoemde stukken op verschillende momenten – en daardoor door elkaar – gaan lopen.
4.18.
Voor wat betreft stukken die op een later moment in de verkoopprocedure door de deurwaarder relevant worden bevonden voor het vaststellen van de reële waarde van de certificaten, geldt dat deze
telkens binnen twee weken na een daartoe strekkend schriftelijk verzoekvan de deurwaarder (waaronder begrepen een verzoek per e-mail) aan de deurwaarder dienen te worden aangeleverd.
Dwangsommen
4.19.
Artikel 611a Rv biedt de rechter de discretionaire bevoegdheid om – op vordering van een partij – de wederpartij te veroordelen tot betaling van een dwangsom voor het geval dat niet aan de hoofdveroordeling wordt voldaan. De rechter dient de hoogte van de dwangsom vast te stellen naar de aard en omstandigheden van het geval, in het bijzonder ook de financiële toestand en het gedrag van de schuldenaar. Tot de omstandigheden van het geval kunnen ook de feitelijke gevolgen behoren die voor de schuldenaar voortvloeien uit het daadwerkelijk verbeuren van dwangsommen.
4.20.
Verzoekster heeft de rechtbank primair gevraagd om dwangsommen te verbinden aan de hoofdelijke verplichtingen van [verweerder 1] [9] en de [verweerder 2] om (samengevat) hun medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de aandeelcertificaten. Dat verzoek wordt toegewezen zoals hierna onder ‘de beslissing’ staat vermeld. De rechtbank wijst er in dat verband op dat [verweerder 1] stelselmatig geen gevolg heeft gegeven aan rechterlijke uitspraken waarbij hem diverse geboden en verboden zijn opgelegd en dat hij daardoor steeds weer nieuwe (en hogere) dwangsommen heeft verbeurd. Vervolgens heeft hij niet voldaan aan sommaties tot het voldoen van deze dwangsommen. In plaats daarvan heeft hij [verzoekster] telkens weer gedwongen tot het starten van nieuwe procedures en het nemen van executiemaatregelen. Dit alles geeft voldoende reden om te twijfelen aan de bereidheid van verweerders om mee te werken aan de verkoop van de aandeelcertificaten. [verzoekster] heeft bovendien gemotiveerd gesteld dat [verweerder 1] (via de [verweerder 2] ) nog altijd beschikt over een zodanig groot vermogen dat alleen een forse dwangsom eraan zal kunnen bijdragen dat verweerders zullen meewerken aan de executieverkoop van de aandeelcertificaten [10] . Dat brengt de rechtbank tot het oordeel dat het verbinden van een dwangsom aan de bij gelegenheid van deze procedure aan [verweerder 1] en de [verweerder 2] op te leggen verplichtingen een passend en noodzakelijk middel is. Deze dwangsommen zullen hierna onder het kopje ‘de beschikking’ nader worden omschreven.
Lijfsdwang
4.21.
Ten slotte heeft verzoekster de rechtbank gevraagd om, voor het geval dat [verweerder 1] zich niet laat tegenhouden door de aan de veroordeling(en) te verbinden maximale dwangsom, ten laste van hem ook tenuitvoerlegging bij lijfsdwang toe te staan, waarbij de duur van de lijfsdwang 30 (dertig) dagen per afzonderlijke overtreding bedraagt met een maximumduur van 1 (één) jaar, althans een door de rechtbank te bepalen periode per overtreding respectievelijk maximumduur.
4.22.
[verzoekster] onderbouwt dit deel van haar verzoek als volgt. Uit het dossier volgt een patroon van het structureel niet-nakomen van rechterlijke beslissingen: [verweerder 1] blijft niet alleen volharden in onrechtmatige, door de rechter verboden gedragingen, maar laat zich daarbij ook niet tegenhouden door de substantiële dwangsommen die verschillende rechters, in een deel van de gevallen in hoger beroep, aan de diverse veroordelingen hebben verbonden. Daarbij komt dat [verweerder 1] zeer vermogend is – [verzoekster] schat zijn vermogen op meer dan € 220 miljoen – zodat hij in staat is om ook zeer hoge dwangsommen te betalen. Dit beperkt de afschrikwekkende werking van die dwangsommen en stelt [verweerder 1] feitelijk in staat om rechterlijke uitspraken te blijven negeren. Er bestaat, aldus [verzoekster] , een reële kans dat hij zich ook door de in het kader van dit verzoek gevraagde maximale dwangsom van € 10 miljoen niet zal laten tegenhouden. [verzoekster] heeft in haar verzoek aansluiting gezocht bij de in artikel 589 lid 1 Rv genoemde maximale termijn voor de tenuitvoerlegging van lijfsdwang van ten hoogste een jaar.
4.23.
Uit artikel 585 Rv vloeit voort dat de rechter op verlangen van de schuldeiser de tenuitvoerlegging van een beschikking bij lijfsdwang kan toestaan, voor zover deze een veroordeling tot iets anders dan het betalen van geld inhoudt. Dat kan alleen indien aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden en het belang van de schuldeiser toepassing daarvan rechtvaardigt (artikel 587 Rv). Toepassing van lijfsdwang om tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak te komen is, gelet op het vrijheidsbenemende karakter van dit dwangmiddel, het allerlaatste redmiddel en komt alleen in aanmerking als aannemelijk is dat toepassing van ieder ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden (de eis van subsidiariteit). Daarnaast moet het belang van de schuldeiser de toepassing van lijfsdwang rechtvaardigen (de eis van proportionaliteit). De rechtbank is van oordeel dat aan deze eisen is voldaan.
4.23.1.
Uitgangspunt is dat rechterlijke uitspraken moeten worden nagekomen en dat niet geduld kan worden dat personen zich aan die verplichting (blijven) onttrekken. (De nasleep van) de vele procedures die tussen partijen al zijn gevoerd, laten zien dat rechterlijke veroordelingen, ook als zij waren versterkt met (steeds hogere) dwangsommen en een hoog maximumbedrag, weinig indruk hebben gemaakt op [verweerder 1] , hetgeen in ieder geval mede kan worden verklaard uit zijn aanzienlijke vermogen. [verweerder 1] probeert op alle mogelijke manieren om onder zijn verplichtingen jegens [verzoekster] uit te komen, laat zich aan haar belangen niets gelegen liggen en jaagt door de manier waarop hij opereert zowel haar als de maatschappij op hoge kosten. Hij schrikt er daarbij bijvoorbeeld niet voor terug om bij herhaling het instrument van wraking op oneigenlijke gronden in te zetten en zo de rechtsgang nog verder te belemmeren en te vertragen, wat nog eens extra beslag legt op de capaciteit van de rechtspraak. Voor zover de rechtbank bekend zijn alle wrakingsverzoeken van [verweerder 1] tot nu toe als (kennelijk) ongegrond afgewezen. De zijdens [verzoekster] geuite vrees dat [verweerder 1] ook na het verbeuren van nieuwe hoge dwangsommen nog steeds niet zal willen meewerken aan de verkoop van de aandeelcertificaten, is dan ook niet alleen invoelbaar, maar ook gegrond. De wet biedt de rechter de mogelijkheid om in het geval van het niet-nakomen van verplichtingen tot het verschaffen van informatie (zoals in dit geval aan de deurwaarder) lijfsdwang toe te passen en zo de afgifte van die informatie af te dwingen (artikel 585 Rv). Alles af- en overwegende is de rechtbank van oordeel dat het belang van [verzoekster] bij nakoming door verweerders van de op hen rustende informatieverplichtingen – opdat eindelijk tot verkoop van de aandeelcertificaten kan worden overgegaan – zwaarder weegt dan het belang van [verweerder 1] om gevrijwaard te blijven van lijfsdwang. De omstandigheid dat [verzoekster] de toepassing van lijfsdwang ook in een latere procedure nog kan vorderen (door middel van een kort geding) heeft hierbij geen gewicht in de schaal gelegd, want dat zou [verzoekster] ertoe dwingen om wederom een kostbare juridische (executie-)procedure te starten.
In het onverhoopte geval dat het zo ver komt dat verweerders de maximale dwangsom verbeuren door niet aan hun hoofdveroordeling(en) te voldoen, biedt het civiele recht geen enkel ander (lichter) dwangmiddel meer waarmee [verzoekster] nog kan afdwingen dat zij krijgt wat haar rechtens toekomt dan de toepassing van lijfsdwang. Het ligt volledig op de weg van [verweerder 1] om ervoor te zorgen dat het niet tot tenuitvoerlegging van lijfsdwang zal hoeven komen.
Proceskosten
4.24.
[verweerders] dienen als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze verzoekschriftprocedure te dragen, tot op heden aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 314,00 (griffierecht) en € 1.842,00 (salaris advocaat, 3 punten à € 614,00). De rechtbank zal, als verzocht, bepalen dat de proceskosten ten laste mogen worden gebracht van de opbrengst van de te verkopen en over te dragen aandeelcertificaten.

5.De beslissing

De rechtbank,
de verkoopprocedure
5.1.
bepaalt dat de ten laste van [verweerder 1] in executoriaal beslag genomen certificaten van aandelen in het kapitaal van [C] vanaf de dag na dagtekening van deze beschikking kunnen worden verkocht en overgedragen, zoveel als nodig om de vordering en de kosten van [verzoekster] te kunnen voldoen;
5.2.
wijst de heer [belanghebbende] , gerechtsdeurwaarder werkzaam bij De [kantoornaam belanghebbende] B.V. te [plaats] , dan wel een door hem aan te wijzen vervangende (kandidaat-) gerechtsdeurwaarder verbonden aan dat kantoor, aan als de deurwaarder die met de executie is belast;
5.3.
bepaalt dat voornoemde deurwaarder de
wijze van verkoopmag bepalen (onderhands en/of openbaar) en dat deze bij de verkoop
nadere voorwaarden en proceduregelskan vaststellen, met dien verstande dat daarbij steeds het uitgangspunt moet zijn dat met de te verkopen certificaten een zo hoog mogelijke opbrengst wordt gerealiseerd;
5.4.
bepaalt dat de door de deurwaarder in het kader van de verkoop en overdracht en de aandeelcertificaten gemaakte en nog te maken kosten als executiekosten ten laste kunnen worden gebracht van de opbrengst van de te verkopen aandeelcertificaten, waartoe in ieder geval zullen behoren:
de arbeidskosten van (medewerkers van) de deurwaarder,
redelijke kosten voor deskundige bijstand die de deurwaarder nodig heeft bij het uitvoeren van de taken die bij deze beschikking en bij wet in het kader van de verkoop van de aandeelcertificaten aan hem zijn opgedragen;
5.5.
verklaart artikel 7 van de statuten van de [verweerder 2] buiten toepassing, zodat geen aanbieding aan eventuele medecertificaathouders hoeft plaats te vinden;
5.6.
bepaalt de termijn waarbinnen de verkoop en overdracht van de certificaten uiterlijk dient plaats te vinden op
12 februari 2027, met dien verstande dat deze termijn zonodig op verzoek van (één dan wel beide) partijen door de rechtbank kan worden verlengd, waarbij geldt dat een eventueel verzoek hiertoe de rechtbank uiterlijk op 12 februari 2027 dient te hebben bereikt;
medewerkings- en informatieverplichtingen5.7. veroordeelt [verweerder 1] en de [verweerder 2] hoofdelijk om
binnen twee (2) weken na elk daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de deurwaarder, een verzoek per e-mail daaronder begrepen, feitelijk dan wel anderszins hun medewerking te verlenen aan de verkoop en overdracht van de aandeelcertificaten, op straffe van een aan [verzoekster] te betalen dwangsom van € 100.000,- per dag of gedeelte van een dag dat daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke wordt gebleven;
5.8.
veroordeelt [verweerder 1] en de [verweerder 2] hoofdelijk om
binnen twee (2) weken na dagtekening van deze beschikkingaan de deurwaarder ter beschikking te stellen:
het certificatenregister van de [verweerder 2] ;
het aandeelhoudersregister van [C] ;
de schriftelijke mededeling omtrent rechten die vóór het exploot van beslag al op de in beslag genomen certificaten waren gevestigd, onder opgave van de namen en woonplaatsen van de gerechtigden (artikel 474g lid 1 Rv en 474f Rv);
e jaarrekeningen van de [verweerder 2] over de boekjaren 2020, 2021, 2022;
de jaarrekeningen van [C] over de boekjaren 2020, 2021 en 2022;
de administratievoorwaarden van de [verweerder 2] ;
voor zover de jaarrekeningen van de [verweerder 2] en/of van [C] nog niet zijn vastgesteld: de voorlopige cijfers van beide rechtspersonen van alle reeds verstreken kwartalen en prognoses voor het lopende jaar,
op straffe van een aan [verzoekster] te betalen dwangsom van € 100.000,- per dag of gedeelte van een dag dat daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke wordt gebleven;
5.9.
beveelt [verweerder 1] om binnen
twee (2) weken na elk daartoe strekkend schriftelijk verzoek van de deurwaarder,een verzoek per e-mail daaronder begrepen, (afschriften van) alle relevante financiële en/of andere schriftelijke bescheiden die hij ter beschikking heeft aan de deurwaarder ter beschikking te stellen, op straffe van een aan [verzoekster] te betalen dwangsom van € 100.000 per dag of gedeelte van een dag dat daarmee geheel of gedeeltelijk in gebreke wordt gebleven;
5.10.
verbindt aan de met een dwangsom versterkte veroordelingen een maximale dwangsom van € 10.000.000,- (tien miljoen euro),
5.11.
verleent [verzoekster] , wanneer verweerders niet volledig voldoen aan één of meerdere veroordelingen terwijl de maximale dwangsom van € 10.000.000,- (tien miljoen euro) is bereikt, verlof om deze veroordeling(en) ten aanzien van [verweerder 1] ten uitvoer te leggen door middel van dadelijke lijfsdwang, hetgeen betekent dat zij [verweerder 1] alsdan in gijzeling mag doen stellen totdat hij alsnog aan de betreffende veroordeling(en) heeft voldaan, met dien verstande dat de gijzeling per afzonderlijke medewerkings- en/of informatieverplichting ten hoogste 30 (dertig) dagen zal duren, met een maximale duur van 1 (één) jaar;
5.12.
bepaalt dat [verweerder 1] en/of de [verweerder 2] de onder 5.8 en 5.9. genoemde bescheiden zoveel mogelijk digitaal, geordend en in een gebruikelijk en leesbaar bestandformaat moeten aanleveren, hetgeen kan plaatsvinden:
  • per e-mail, gericht aan het e-mailadres van het kantoor van de deurwaarder, dan wel
  • op een USB-stick of een andere bruikbare gegevensdrager, te bezorgen ten kantore van de deurwaarder;
van stukken waarvan geen digitale versie beschikbaar is, dient een goed leesbaar papieren afschrift te worden bezorgd ten kantore van de deurwaarder;
overig
5.13.
veroordeelt [verweerder 1] en de [verweerder 2] hoofdelijk in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [verzoekster] begroot op € 2.156,00;
5.14.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.15.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.L.P. Crombeen en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2025.

Voetnoten

1.Zie Rb. Overijssel, 28 juni 2022, ECLI:NL:RBOVE:2022:1891, bekrachtigd door Hof Arnhem-Leeuwarden, ECLI:NL:GHARL:2024:2236 bij arrest van 2 april 2024.
2.Zie onder meer: Rb. Overijssel 2 augustus 2019, ECLI:NL:RBOVE:2019:2727, Hof Arnhem-Leeuwarden 2 maart 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:1809; Rb. Overijssel 22 mei 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:1970, Rb. Den Haag 5 februari 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:1943, Rb. Den Haag 25 november 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:12952 en Hof Arnhem-Leeuwarden van 16 mei 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:847.
3.Dit betreffen de arresten van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 2 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2236, het Hof A’dam van 9 april 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:862 en de Hoge Raad van 27 september 2024, ECLI:NL:HR:2024:1323.
4.[verzoekster] heeft in 2019 ook al eens executoriaal beslag laten leggen op de certificaten van de [verweerder 2] . Op 4 september 2019 heeft zij de rechtbank Den Haag verzocht (op 04-09-2019) om daarvoor een verkoopprocedure te bepalen (artikel 474g Rv), maar deze procedure heeft uiteindelijk niet tot een beslissing geleid.
5.Vgl. HR 05-10-2001, ECLI:NL:HR:2001:AD4003, m.nt. P. Vlas (NJ 2003, 266).
6.Dit blijkt uit het door verzoekster overgelegde uittreksel uit het handelsregister. Het in het register vermelde adres in [plaats] betreft het voormalig woonadres van (de huidige echtgenote van) [verweerder 1] .
7.Zie hierover het artikel van mr. J.D. van Vlastuin “Welke rechtbank is bevoegd bij de executoriale verkoop van aandelen op naam?” in BER 2023-0405, geschreven naar aanleiding van Rb. Oost-Brabant 8 februari 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:598.
8.Art. 474aa lid 1 Rv luidt:
9.Vgl. Rb. Overijssel 29 juli 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:2547, JBPR 2020/83, m.nt. J.W. Westenberg.
10.Uit de beschikking van het Hof Amsterdam (OK) van 17 september 2024 blijkt dat het bestuur van [naam bedrijf] op 11 juli 2024 heeft besloten tot verkoop en levering van alle aandelen in haar dochtervennootschappen [E] B.V., [F] B.V. en [G] B.V. aan een investeerder. De verkoopopbrengst van deze aandelen zal (na aftrek van kosten) ten goede komen aan [C] en aldus aan de [verweerder 2] en aan [verweerder 1] .