ECLI:NL:RBDHA:2021:12952

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 november 2021
Publicatiedatum
25 november 2021
Zaaknummer
C-09-618538-KG ZA 21-913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking van dwangsommen en opheffing van beslagen in kort geding met betrekking tot eerdere vonnissen

In deze zaak, die op 25 november 2021 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, vorderde eiser in conventie de staking van de opeising van dwangsommen en de opheffing van gelegde beslagen. Eiser stelde dat hij niet in strijd had gehandeld met eerdere vonnissen, terwijl gedaagde in reconventie de verhoging van dwangsommen vorderde. De rechtbank oordeelde dat er een aanzienlijk bedrag aan dwangsommen was verbeurd door eiser, die in strijd met eerdere vonnissen had gehandeld. De rechtbank weigerde de vorderingen van eiser en verklaarde dat de dwangsommen moesten worden geïncasseerd. De rechtbank benadrukte dat de lopende mediation tussen partijen niet betekende dat er geen dwangsommen verbeurd konden worden. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser op verschillende momenten in strijd had gehandeld met de opgelegde verboden en dat de dwangsommen terecht waren opgeëist. De vordering van gedaagde tot verhoging van de dwangsom werd gedeeltelijk toegewezen, terwijl de vorderingen van eiser in conventie werden afgewezen. De kosten van de procedure werden aan eiser opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09//618538/ KG ZA 21/913
Vonnis in kort geding van 25 november 2021
in de zaak van
[eiser]te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. P.B.A. Acda te Roermond,
tegen:
[gedaagde]te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaten mrs. P.L Tjiam en W.M. Warnaars te Amsterdam.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘ [gedaagde] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met de daarbij en nadien overgelegde producties;
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met de daarbij en nadien overgelegde producties
- de op 4 november 2021 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten in conventie en in reconventie

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
Partijen hebben in het verleden een zakelijke en een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze banden zijn in 2018 verbroken. Daarna zijn er diverse geschillen tussen partijen ontstaan, waarover zij veelvuldig hebben geprocedeerd. De procedures hebben geleid tot vele vonnissen, waarbij aan [eiser] geregeld dwangsommen zijn opgelegd. [gedaagde] heeft reeds een substantieel bedrag aan dwangsommen geïncasseerd. Partijen zijn in een nog lopende mediation onder meer overeengekomen dat twee deskundigenrapporten zullen worden opgesteld teneinde bepaalde feiten waarover zij twisten helder te krijgen. Zij zijn er niet in geslaagd in mediation in onderling overleg afspraken te maken over de hoogte van verbeurde dwangsommen en de betaling ervan.
2.2.
Bij exploot van 1 september 2021 zijn door [gedaagde] dwangsommen opgeëist tot een totaal bedrag van € 4.610.000, onder verwijzing naar de volgende vonnissen: een vonnis in kort geding van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 25 juni 2019, een kort geding vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo van 2 augustus 2019, een kort geding vonnis van de rechtbank Amsterdam van 24 september 2019, een beschikking van de voorzieningenrechter rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 oktober 2020 en een kort geding vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo , van 15 december 2020.
2.3.
[gedaagde] heeft ten laste van [eiser] executoriale beslagen gelegd op aandelen en onroerend goed op grond van volgens haar verbeurde dwangsommen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiser] vordert – zakelijk weergegeven – uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] te veroordelen om met onmiddellijke ingang de opeising van dwangsommen te staken en gestaakt te houden en alle gelegde beslagen op te heffen, zolang het forensisch onderzoek door deskundigen naar de beweerdelijke fraude door [gedaagde] niet is afgerond, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – het volgende aan. [gedaagde] stelt op onjuiste gronden dat er dwangsommen zijn verbeurd. Hiervan is geen sprake. [eiser] heeft niet gehandeld in strijd met aan hem in de genoemde vonnissen opgelegde verboden. Verder is van belang dat partijen in mediation overeengekomen zijn dat een onafhankelijk forensisch onderzoek zal worden gedaan, waaruit kan blijken of er al dan niet sprake is geweest van frauduleus handelen door [gedaagde] en dat onderzoek zal worden verricht naar de e-mailboxen van [eiser] . Hangende die onderzoeken is het onaanvaardbaar dat door [gedaagde] dwangsommen worden geïncasseerd. Die dwangsommen zijn immers slechts verschuldigd indien zou komen vast te staan dat [eiser] beschuldigingen ongegrond zijn. De vraag wie het gelijk aan zijn zijde heeft kan pas beantwoord worden als de onderzoeken zijn afgerond. Nu de opgelegde dwangsommen rechtstreeks verband houden met voormelde kwesties is het onrechtmatig in dit stadium tot incasso van dwangsommen over te gaan. Dat klemt temeer daar er sprake is van een lopende mediation, aldus [eiser] .
3.3.
[gedaagde] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.
in reconventie
3.4.
[gedaagde] vordert – zakelijk weergegeven – uitvoerbaar bij voorraad, de dwangsom van het vonnis van 15 december 2020 te verhogen naar een bedrag van € 200.000 per keer en/of dag dat [eiser] niet aan de veroordeling van 2.1, 2.2 en 2.3 uit dat vonnis voldoet, met een maximum van € 10.000.000, ten aanzien van 2.2 en 2.3 vanaf zeven dagen na betekening van het vonnis en voorts de dwangsom van 5.2 van het vonnis van 24 september 2019 te verhogen naar een bedrag van € 50.000 per keer en/of per dag dat [eiser] niet aan de veroordeling van 5.1 uit dat vonnis voldoet, met een maximum van € 1.000.000.
3.5.
Daartoe voert [gedaagde] samengevat – het volgende aan. [eiser] heeft hem in vonnissen opgelegde verboden met name in de periode december 2020 en januari 2021 veelvuldig overtreden. Daarmee heeft hij dwangsommen verbeurd. De uitkomsten van de komende forensische onderzoeken kunnen daaraan nimmer afdoen. Die verboden hebben zonder meer gelding. [eiser] weigert nog altijd zich aan de hem opgelegde verboden te houden. Nu hij het maximum aan dwangsommen heeft verbeurd, dient dat maximum te worden verhoogd om te voorkomen dat [eiser] zijn onrechtmatige gedrag ongestraft voortzet, aldus [gedaagde] .
3.6.
[eiser] voert verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

in conventie
4.1.
In dit executiegeschil, waarbij het gaat om de vraag of [eiser] dwangsommen heeft verbeurd omdat hij vonnissen niet of onvoldoende zou hebben nageleefd, is de beoordeling beperkt tot de toetsing van de ter uitvoering van de veroordelende vonnissen verrichte handelingen aan de inhoud van de veroordelingen, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Daarbij dient de voorzieningenrechter het doel en de strekking van de veroordelingen tot richtsnoer te nemen in die zin, dat de veroordelingen niet verder strekken dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Het moet daarbij gaan om handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld dat die, mede gelet op de gronden waarop de veroordelingen werden uitgesproken, inbreuk maken op de vonnissen. De omstandigheid dat de veroordelingen in dit geval zijn versterkt met dwangsommen, dwingt tot een beperkte uitleg van de veroordelingen.
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het enkele feit dat momenteel in de mediation nog nadere onderzoeken naar de feiten gaande zijn niet met zich brengt, dat reeds daarom geen dwangsommen verbeurd kunnen raken. De betreffende vonnissen zijn immers alle uitvoerbaar bij voorraad verklaard en daarin is geen enkel voorbehoud als door [eiser] bepleit opgenomen. Dat betekent dat hierna per vonnis zal worden beoordeeld of, en zo ja in hoeverre, [eiser] dwangsommen heeft verbeurd.
het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel van 15 december 2020
4.3.
Dit vonnis betrof de vraag of de verspreiding/het gebruik van het rapport van [Advocatenkantoor] door [eiser] onrechtmatig is en moet stoppen. De voorzieningenrechter heeft, samengevat, onder meer geoordeeld dat het [eiser] met onmiddellijke ingang werd verboden het rapport nog te (laten) verspreiden, en dat hij alle versies van het rapport en de concepten daarvan van zijn gegevensdragers diende te verwijderen en hardcopy’s moest vernietigen,
“met inachtneming van de uitzondering zoals omschreven in de dagvaarding onder randnummer 7.2 onder II”. Verder werd hem geboden alle personen die het rapport hadden ontvangen een mail te sturen waarin werd medegedeeld dat het rapport onrechtmatig is, met het verzoek het rapport te verwijderen en te vernietigen en voorts een rectificatiemail te sturen aan alle medewerkers van [X] en op het intranet van [X] en [Y] .
4.4.
De in het vonnis bedoelde uitzondering op de [eiser] opgelegde verplichtingen ziet op het navolgende punt zoals opgenomen in de eis van [gedaagde] :
“Het rapport moet dan ook permanent worden verwijderd en buiten zijn bereik blijven. Daarbij tekent [gedaagde] aan dat zij begrijpt wanneer het advocatenkantoor [Advocatenkantoor] een kopie van het rapport in haar dossier houdt, voor het geval het rapport in de toekomst als rechtmatig zou worden bestempeld. [gedaagde] verwacht dat niet, maar zij wil niet [eiser] de kans ontnemen (ook al is deze kans nog zo klein) dat het rapport ooit rechtmatig wordt bevonden. Het is voor nu van belang dat [eiser] niet zelf de beschikking meer heeft over het onrechtmatig rapport.”
4.5.
Partijen strijden feitelijk over de uitleg van de door de rechtbank in het vonnis opgenomen uitzondering. [eiser] stelt zich op het standpunt dat gebruik en verstrekking van het rapport aan advocaten dan wel ten behoeve van een procedure niet kan leiden tot het verbeurd raken van dwangsommen. [gedaagde] meent daarentegen dat de uitzondering strikt moet worden uitgelegd. Slechts [Advocatenkantoor] mocht de beschikking houden over het rapport. Indien [eiser] dat wilde doen toekomen aan een andere advocaat lag het op zijn weg [Advocatenkantoor] te verzoeken voor verstrekking zorg te dragen. Het rapport moest immers buiten het bereik van [eiser] blijven, zoals met zoveel woorden in voormelde eis (waarop de in het vonnis opgenomen uitzondering doelt) staat vermeld, aldus [gedaagde] .
4.6.
Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat haar uitleg van de uitzondering moet worden gevolgd. Dat brengt met zich dat [eiser] in strijd met het vonnis heeft gehandeld door ná betekening van het vonnis het rapport zelf nog aan anderen te verzenden. [eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd weersproken dat hij het rapport op 16 december 2020 aan [A] en [B] heeft gezonden en aan [C] . Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat hij het rapport op 27 december 2020 aan het functioneel parket heeft gezonden en aan [D] en op 11 januari 2021 aan mr. Acda. Dat het rapport mogelijk in een bijlage bij een mail was opgenomen doet daaraan niet af. Dit alles leidt tot de conclusie dat [eiser] in ieder geval bij de verzending aan de genoemde personen
zelfde beschikking moet hebben gehad over het rapport, hetgeen strijdig is met het vonnis. Weliswaar is juist dat [A] , [C] en Acda advocaten zijn, maar dat laat onverlet dat het vonnis op dit punt helder is. Slechts [Advocatenkantoor] mocht een exemplaar van het rapport in bezit houden ten behoeve van een eventuele gerechtelijke procedure. Het had dan ook op de weg van [eiser] gelegen zijn eigen exemplaren integraal te verwijderen, ook bij een hernieuwde ontvangst ervan, en desgewenst [Advocatenkantoor] te verzoeken voor toezending van het rapport aan een nieuwe advocaat zorg te dragen. Daaraan doet niet af dat het rapport onderdeel was van de processtukken die op 10 december 2020 door mr. Tjiam aan [eiser] zijn gestuurd. Het vonnis (en het daarin vervatte ge- en verbod) dateert immers van na die datum.
4.7.
Voor zover [eiser] zich op het standpunt stelt dat hij niet wist dat hij het rapport ook niet aan zijn juridisch adviseurs/ten behoeve van een procedure mocht doorsturen, kan hem dat niet baten. Daargelaten dat een eventuele onjuiste interpretatie voor zijn rekening en risico komt, staat vast dat hij het rapport in ieder geval ook aan [D] heeft gestuurd, die geen advocaat is. Bovendien is [eiser] op 6 januari 2021 gesommeerd (met bijbehorende uitleg) het rapport alsnog onmiddellijk te vernietigen, maar heeft hij desondanks het rapport nadien, op 11 januari 2021 weer zélf naar mr. Acda gestuurd. Dat maakt duidelijk dat [eiser] ook nadat hij erop was gewezen dat hij in strijd met het vonnis handelde, meende gerechtigd te blijven zelf het rapport te versturen in het kader van de gerechtelijke procedures. Dat standpunt lijkt hij overigens nog steeds te huldigen nu hij dat ook ter zitting weer heeft ingenomen.
4.8.
Dit alles brengt met zich dat ervan moet worden uitgegaan dat [eiser] op diverse momenten (weer) de beschikking moet hebben gehad over het rapport dan wel het rapport niet integraal heeft verwijderd/vernietigd, zoals hem was opgedragen. Partijen twisten over de vraag of vaststaat dat het rapport onafgebroken in het bezit van [eiser] is geweest. In ieder geval staat vast dat [eiser] , in strijd met het vonnis, het rapport op meerdere dagen zes keer heeft gedeeld. Daarmee is voldoende aannemelijk geworden dat [eiser] dwangsommen heeft verbeurd.
4.9.
De vraag is welk bedrag aan dwangsommen met zekerheid is verbeurd. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat, uitgaande van het feit dat [eiser] in ieder geval tot 11 januari 2021 de beschikking moet hebben gehad over het rapport, hij 26 dagen in strijd heeft gehandeld met het vonnis en dus tenminste € 2.600.000 aan dwangsommen heeft verbeurd. Verder heeft hij het rapport aan diverse mensen gezonden wat leidt tot een bedrag van € 600.000 aan verbeurde dwangsommen, aldus [gedaagde] . De voorzieningenrechter ziet, met inachtneming van de ratio van het ge/verbod, aanleiding vooralsnog slechts die € 600.000 aan dwangsommen verbeurd te verklaren. Daartoe is redengevend dat [eiser] het rapport na het vonnis met zes mensen heeft gedeeld. Niet is gebleken dat [eiser] het nog met anderen dan de door [gedaagde] gemelde personen heeft gedeeld na het vonnis. Bovendien kan in dit kort geding niet als vaststaand worden aangenomen dat [eiser] het rapport onafgebroken in zijn bezit heeft gehad en evenmin kan er vanuit worden gegaan dat [eiser] het rapport thans nog in zijn bezit heeft. Hij heeft dat alles gemotiveerd betwist en erop gewezen dat na toezending van het rapport aan mr. Acda door hem nimmer meer verstrekking aan wie dan ook heeft plaatsgevonden. Dat laatste is door [gedaagde] niet gemotiveerd weersproken. Daarmee lijkt thans de situatie bereikt die [gedaagde] door de dwangsommen beoogde te bewerkstelligen, namelijk dat [eiser] zou stoppen met verspreiding van het gewraakte rapport.
4.10.
Dan resteert de vraag of [eiser] heeft voldaan aan de verplichting tot het versturen van rectificatiemails. Niet weersproken is dat [eiser] aan vier door [gedaagde] genoemde personen geen rectificatie heeft gestuurd. Hij stelt zich op het standpunt dat deze personen abusievelijk zijn gemist. In dat kader heeft hij erop gewezen dat hij alle andere personen bij [X] en [Y] en 132 personen daarbuiten wel die mail heeft gezonden en zich dus tot het uiterste heeft ingespannen om aan zijn verplichting te voldoen.
4.11.
De voorzieningenrechter ziet in het feit dat de rectificatiemails zowel aan [X] en [Y] zijn gezonden als aan 132 personen buiten die organisaties, aanleiding om aan te nemen, dat het missen van de vier door [gedaagde] genoemde personen geheel onbedoeld is geweest. Dat klemt te meer daar gesteld noch gebleken is dat [eiser] er enig belang bij had juist deze personen geen rectificatie te sturen. Er moet dan ook in het kader van dit kort geding van worden uitgegaan dat het missen van de vier genoemde personen te wijten is aan het eerder verwijderen van mails, zoals [eiser] stelt, dan wel aan een kleine onzorgvuldigheid zijnerzijds. Beide situaties rechtvaardigen onder de gegeven omstandigheden naar voorlopig oordeel in redelijkheid geen incasso van een bedrag van € 400.000. Wel kan van [eiser] worden gevergd
dat hij de vier betrokkenen, voor zover dat nog niet is gebeurd, alsnog per omgaande na betekening van dit vonnis de rectificatie zendt. Indien hij dat na sommatie weigert verbeurt hij alsnog dwangsommen ter zake.
4.12.
Dat leidt tot de conclusie dat [eiser] op basis van voormeld vonnis tot op heden een dwangsom heeft verbeurd van
€ 600.000.
het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 24 september 2019
4.13.
In dit vonnis is het [eiser] onder meer verboden om:
- zich toegang te verschaffen of aan derden toegang te geven tot de e-mailaccounts van [gedaagde] bij [Z] en [Q] of tot privé documenten van [gedaagde] die zich nog in dossierkasten bij [Z] en [Q] bevinden en gebruik te maken van reeds uit deze e-mailaccounts of dossierkasten gehaalde privégegevens van [gedaagde] , waaronder mede wordt begrepen het delen van die gegevens met derden, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom per overtreding van € 10.000 tot een maximum van € 500.000;
- publiekelijk te beweren, op welke wijze dan ook, dat [gedaagde] zich bezighield of bezighoudt met activiteiten in de porno-industrie, op straffe van verbeurte van een dwangsom van 10.000 per keer tot een maximum van € 500.000.
4.14.
Op basis van voormeld vonnis is naar de voorzieningenrechter begrijpt reeds een bedrag van € 440.000 aan dwangsommen verbeurd en geïncasseerd voor wat betreft de e-mails, en staat ten aanzien van die e-mailveroordeling nog een bedrag van € 60.000 aan niet verbeurde dwangsommen open. [gedaagde] stelt dat ook dat bedrag thans is verbeurd.
4.15.
Zij stelt daartoe dat het vonnis is overtreden doordat uit het [Advocatenkantoor] rapport blijkt dat inzage is verkregen in meer dan 100 e-mails van [gedaagde] en dat ene [E] na 24 september 2019 e-mails heeft gestuurd aan [eiser] met daarin verboden informatie uit de e-mailbox van [gedaagde] .
4.16.
Niet weersproken is dat ene [E] e-mails uit de mailbox van [gedaagde] aan [eiser] heeft gezonden. [eiser] pretendeert deze [E] niet te kennen. [gedaagde] heeft in het kort geding dat heeft geleid tot voormeld vonnis gevorderd dat [eiser] de contactgegevens van [E] moest doorgeven zodat [gedaagde] achter deze persoon aan kon gaan. Die vordering is echter door de voorzieningenrechter afgewezen. Onder die omstandigheden kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat deze [E] kan worden vereenzelvigd met [eiser] , en op zijn gezag de mails ophaalt en verstuurt. Weliswaar is het de vraag hoe deze [E] aan zijn informatie komt, maar die vraag kan in dit kort geding niet worden beantwoord. Dat betekent dat niet kan worden vastgesteld dat [eiser] via inzet van deze [E] het hem opgelegde verbod schendt. Dat laat onverlet dat [eiser] niet gerechtigd is de door deze persoon aan hem toegezonden mails, waarvan hij weet, althans kan weten dat die afkomstig zijn van de e-mailbox van [gedaagde] , te gebruiken. Hem is immers ook een verbod opgelegd tot
gebruikmakenvan de privégegevens van [gedaagde] . Dat betekent dat ook voor zover komt vast te staan dat [eiser] na vonnisdatum de hem toegezonden e-mails inhoudelijk heeft gebruikt, dan wel heeft verzonden of becommentarieerd, hij het verbod heeft geschonden. In dat kader heeft [gedaagde] met name gewezen op een voorbeeld van 20 maart 2020 betreffende een e-mail conversatie tussen [eiser] en derden. Daarin wordt een e-mail van 17 maart 2015 van de zus van [gedaagde] aan haar gebruikt als “bewijs” dat die zus in de porno-industrie zit. Aldus heeft [eiser] het hem bij vonnis opgelegde verbod evident geschonden. Hij heeft immers gebruik gemaakt van een mail uit de mailbox van [gedaagde] , hetgeen verboden is. Dat leidt tot het verbeurd raken van
€ 10.000.
4.17.
Zoals gezegd kan er zonder nader bewijs, dat vooralsnog niet voorhanden is, niet van worden uitgegaan dat [eiser] verantwoordelijk is voor de door [E] aan hem gestuurde mails. Dat brengt met zich dat [eiser] voorshands ten aanzien van de mails van [E] geen dwangsommen verschuldigd is. Overigens kan van [eiser] wel worden gevergd deze [E] per omgaande te verzoeken de mailcontacten te staken en hem er op te wijzen dat het verzenden van privé-gegevens zonder toestemming van de betrokkene zonder meer onrechtmatig is. Het ligt in redelijkheid op de weg van [eiser]
een en ander per mail aan deze [E] duidelijk te maken,verdere mails van hem te blokkeren en [gedaagde] op eerste verzoek een kopie te verstrekken van de ter zake gezette stappen.Het gaat er immers om dat [gedaagde] er in de onderlinge verhouding op moet kunnen vertrouwen dat haar gegevens niet langer worden gebruikt. Indien [eiser] na sommatie van de zijde van [gedaagde] aan voormelde instructie geen gevolg geeft, is dat naar oordeel van de voorzieningenrechter voldoende reden aan te nemen, dat [eiser] tóch de hand heeft in de mailwisseling. In dat geval zal hij ter zake alsnog dwangsommen gaan verbeuren.
4.18.
Dan resteert de vraag of het gebruik van e-mails door [Advocatenkantoor] in haar rapport met zich brengt dat [eiser] om die reden dwangsommen heeft verbeurd. [eiser] stelt dat het onderzoek van [Advocatenkantoor] al gestart was voorafgaand aan het vonnis en de verwijzing naar die informatie in het rapport dus geen informatie van na het vonnis betreft. [gedaagde] betwist dat en wijst erop dat [Advocatenkantoor] pas begin 2020 is ingeschakeld en meent dat zelfs als dat anders zou zijn, de vermeldingen in het rapport evident een schending van voormeld vonnis betekenen.
4.19.
Vaststaat dat in het rapport ruim 100 e-mails uit de e-mailboxen van [gedaagde] zijn gebruikt. Deze mails moeten door [eiser] aan de rapporteurs zijn verstrekt. [eiser] wist dat hij na 4 september 2019 in ieder geval geen gebruik mocht maken van dergelijke mails. Desondanks heeft hij ze ter beschikking gesteld aan [Advocatenkantoor] en toegestaan dat zij die nadat het vonnis al was gewezen hebben gebruikt. Dat is in strijd met het vonnis. Daarmee heeft [eiser] de nog resterende dwangsommen van
€ 50.000verbeurd. Voor zover [eiser] beoogt te stellen dat hij dubbel wordt gestraft omdat ook een dwangsom is gesteld op de verspreiding van het rapport kan hem dat niet baten. Het betreft twee separate veroordelingen met separate dwangsommen.
4.20.
Tot slot moet nog worden beoordeeld of [eiser] het verbod heeft overtreden dat ziet op uitlatingen betreffende beweerdelijke activiteiten van [gedaagde] in de porno-industrie. De voorzieningenrechter is van oordeel dat [eiser] ook dit verbod heeft geschonden. Niet weersproken is dat hij in het rapport vermoedens heeft geuit dat [gedaagde] optrad als souteneur. Zijn verweer dat vermoedens iets anders zijn dan beweringen en dat slechts beweringen zijn verboden, snijdt geen hout. Er kan geen misverstand over bestaan dat de rechter met het vonnis heeft beoogd te voorkomen dat [eiser] [gedaagde] nog langer in verband bracht met commerciële seksueel getinte activiteiten. Dat een en ander in het vonnis is gelabeld als ‘activiteiten in de porno-industrie’ betekent niet dat [eiser] [gedaagde] nog wel ongestraft als souteneur zou mogen neerzetten. Hij heeft kunnen en moeten begrijpen dat dat na het vonnis niet was toegestaan. Bovendien heeft hij haar nadien ook nog beschuldigd van het exploiteren van sekswebsites. Dat is eveneens een activiteit die zonder meer geacht kan worden te zijn begrepen onder het hem opgelegde verbod. Voor zover [eiser] zich verweert met de stelling dat hem slechts was verboden een en ander ‘publiekelijk’ kenbaar te maken en hij dat niet heeft gedaan, gaat de voorzieningenrechter daaraan voorbij. Vaststaat immers dat [eiser] het rapport waarin deze aantijgingen zijn gedaan, aan heel veel personen heeft toegestuurd, waaronder hooggeplaatste politici, en het daarnaast op het intranet van [Y] heeft geplaatst. Niet valt in te zien waarom dat niet als een publiekelijke uitlating in de zin van het vonnis kan worden gezien.
4.21.
Op schending van het verbod staat een dwangsom van € 10.000 per keer met een maximum van € 500.000. [eiser] meent dat het niet redelijk is de verzending van het rapport aan de individuele personen als evenzovele overtredingen te tellen. Daarbij heeft hij gesteld dat hij met één druk op de knop het rapport op het intranet van [Y] heeft geplaatst. [gedaagde] meent dat hij wel degelijk het maximum heeft verbeurd omdat het rapport feitelijk aan honderden mensen is verspreid en zij bestrijdt dat [eiser] in een keer de hele verzending heeft gedaan. De voorzieningenrechter acht het onder de gegeven omstandigheden redelijk dat slechts een deel van de dwangsom kan worden geïncasseerd. Weliswaar is juist dat [eiser] het verbod heeft geschonden door zijn verboden uitlating in het verstuurde rapport, maar de voorzieningenrechter laat meewegen dat [eiser] ook al veroordeeld is tot rectificatie van het rapport bij een ieder aan wie hij het heeft verzonden en dat die rectificatie ook is gedaan. Bovendien is aannemelijk dat [eiser] , zoals hij stelt, met een paar mails heel veel werknemers tegelijk bereikte. Daarom zal bepaald worden dat [eiser] terzake dit verbod een dwangsom heeft verbeurd van
€ 250.000.
De beschikking van 28 oktober 2020 van de rechtbank Midden-Nederland
4.22.
Bij beschikking van voormelde datum heeft de rechtbank verlof verleend tot het leggen van conservatoir bewijsbeslag op de persoonlijke e-mailaccounts van [eiser] en Whatsapp berichten op zijn mobiele telefoon. [gedaagde] wilde met hulp van dit beslag achterhalen of er nog meer berichten waren die haar goede naam en reputatie raakten. Zij was bang dat dergelijke berichten door [eiser] zouden worden verwijderd.
4.23.
De deurwaarder verbond aan de medewerking van [eiser] een dwangsom van
€ 250.000 oplopend met € 50.000 per uur, met een maximum van € 1.000.000 en een termijn van 2 uur om aan verzoeken tot medewerking te voldoen.
4.24.
In verband met het bewijsbeslag is de deurwaarder op 21 december 2020 ter plaatse gegaan bij [X] . [eiser] heeft zich toen naar zijn zeggen overvallen gevoeld, en niet direct medewerking verleend. Uiteindelijk is met interventie van politie en de hulpofficier van justitie tot beslaglegging overgegaan. Gebleken is dat de telefoon van [eiser] , terwijl hij onder vier ogen met de CFO van [X] sprak, op afstand is gewist, waardoor daarvan geen gegevens meer konden worden veiliggesteld en dat [eiser] aanvankelijk een verkeerd wachtwoord heeft doorgegeven van zijn iCloud account.
4.25.
[gedaagde] stelt zich op het standpunt dat een en ander ertoe heeft geleid dat opzettelijk bewijs is vernietigd/niet toegankelijk is gemaakt. Nu [eiser] meerdere keren door de deurwaarder en door de advocaat van [gedaagde] erop is gewezen dat hij dwangsommen zou verbeuren bij weigering volledige medewerking te verlenen, heeft hij onder de gegeven omstandigheden het maximum aan dwangsommen verbeurd, aldus [gedaagde] . Met [gedaagde] is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende aannemelijk is geworden dat [eiser] zich heeft verzet tegen het bewijsbeslag. Zijn verweer dat hij niet wist dat hij dwangsommen zou verbeuren wanneer hij geen medewerking zou geven aan het verstrekken van inlogcodes of wachtwoorden wordt gepasseerd. Blijkens verslag van de deurwaarder heeft die bij tweede binnenkomst het beslagverlof aan [eiser] betekend en hem de essentie van het exploot en het beslagverlof mondeling toegelicht. Daarbij heeft hij aangegeven dat [eiser] verplicht was aan de beslaglegging medewerking te verlenen en hij dwangsommen verbeurde als hij geen toegang verschafte tot zijn computer en mobiele telefoon. Die aanzegging heeft volgens de deurwaarder plaatsgevonden om 9.55 uur. Blijkens het proces-verbaal van de deurwaarder zijn niet direct de juiste gebruikersnamen en wachtwoorden verstrekt om toegang te verkrijgen tot de externe data in de iCloud van het domein [domeinnaam] en heeft [eiser] geweigerd zijn telefoon af te staan. Daarmee is voldoende aannemelijk dat [eiser] niet binnen 2 uur na aanzegging volledig heeft meegewerkt aan de beslaglegging. Bovendien is voorshands aannemelijk dat [eiser] , zoals [gedaagde] stelt, feitelijk de hand heeft gehad in het vervolgens op afstand wissen van zijn telefoon. Ook de deurwaarder gaat daar blijkens zijn verslag vanuit. Hij heeft een en ander laten verifiëren door een IT-deskundige, die het andersluidende verhaal van [eiser] heeft ontkracht.
4.26.
Dat leidt tot de slotsom dat [eiser] de volledige dwangsom van
€ 1.000.000heeft verbeurd. Door zijn handelen/nalaten is het immers blijvend onmogelijk geworden (een deel van) de gegevens via het bewijsbeslag te achterhalen.
Het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Almelo van 25 juni 2019
4.27.
Dit vonnis behelst een verbod voor [eiser] om uit te spreken dat de communicatie tussen [gedaagde] en de AIVD op enigerlei wijze te maken heeft met de inval van de FIOD bij en/of het onderzoek van de FIOD naar [X] ,. Bij vonnis van de rechtbank Overijssel van 2 augustus 2019 zijn de dwangsommen ter zake verhoogd en gesteld op € 10.000 per keer en/of dag, tot een maximum van € 500.000. Niet weersproken is dat [eiser] op 13 september 2019 zes e-mails heeft verstuurd, waarin hij de rol die [gedaagde] volgens hem hierbij heeft gespeeld, ondanks het hem opgelegde verbod, opnieuw onder andere bij minister Grapperhaus en […] van DNB onder de aandacht heeft gebracht. Daarmee heeft [eiser] het hem opgelegde verbod zes keer overtreden. Vanwege al eerder verbeurde dwangsommen resteert volgens de onweersproken stelling van [gedaagde] nog een te incasseren bedrag van
€ 50.000,-.Dat is [eiser] hierdoor verschuldigd.
Conclusie
4.28.
Opgeteld leidt dit voorlopig tot een
totaalbedrag aan verbeurde dwangsommen van
€ 1.960.000.Voor zover [gedaagde] meer of anders wil incasseren bestaat daarvoor voorshands onvoldoende rechtvaardiging. De vordering van [eiser] om opeising van dwangsommen te staken is niet toewijsbaar. Zoals hiervoor al is overwogen, is er geen reden opeising te staken totdat de forensisch onderzoeken beschikbaar zijn. Voor opheffing van de gelegde executoriale beslagen is evenmin grond.
4.29.
Als grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [eiser] in de kosten van de procedure in conventie worden veroordeeld.
In reconventie
4.30.
Uit de beoordeling in conventie vloeit voort dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat voor wat betreft het vonnis van 15 december 2020 nog niet alle dwangsommen verbeurd zijn. Dat betekent dat er vooralsnog geen aanleiding bestaat het (maximum)bedrag te verhogen. De in het vonnis opgenomen verplichtingen van [eiser] blijven onverkort van kracht. In dat kader wijst de voorzieningenrechter nogmaals nadrukkelijk op r.o. 4.11, waarin is opgenomen dat nog een rectificatie aan de vier overgeslagen personen zal moeten plaatsvinden indien dat nog niet is gebeurd, bij gebreke waarvan opnieuw dwangsommen verbeurd raken.
4.31.
Voor het vonnis van 24 september 2019 ligt het anders. Ten aanzien van verboden betreffende de e-mails is het totaal aan dwangsommen inmiddels door [eiser] verbeurd. Zoals in conventie is overwogen kan van [eiser] worden gevergd dat hij (mails van) [E] gaat blokkeren, teneinde te voorkomen dat hij weer e-mails van [gedaagde] in handen krijgt. Om er zeker van te zijn dat er geen nader gebruik van haar mails plaatsvindt, zal de voorzieningenrechter het maximum van de dwangsom betreffende de e-mailaccounts van [gedaagde] verhogen tot een bedrag van € 1.000.000 en de dwangsom per overtreding stellen op € 20.000. Daarbij wordt aangetekend dat deze verhogingen slechts betrekking hebben op overtreding van de geboden/verboden die na de datum van dit vonnis plaatsvinden. De verboden die zien op beweringen dat [gedaagde] gelieerd is aan de porno- industrie gelden onverminderd, maar nu in conventie is vastgesteld dat de dwangsom tot op heden is verbeurd tot een bedrag van € 250.000 en er nog een zelfde bedrag open staat, is er nog voldoende prikkel gelegen in dat openstaande restant. De vordering die dwangsom te verhogen zal daarom worden afgewezen.
4.32.
Dat leidt tot de slotsom dat de dwangsom op een onderdeel (het gebruik van e-mails uit de e-mailaccounts van [gedaagde] ) zal worden verhoogd en de rest van de eis in reconventie zal worden afgewezen.
4.33.
Nu partijen in reconventie over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld ziet de voorzieningenrechter aanleiding de kosten van de reconventie tussen partijen te compenseren op de wijze zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 1.325, waarvan € 1.016 aan salaris advocaat en € 309 aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie
5.4.
verhoogt de dwangsom van 5.2 van het vonnis van 24 september 2019 naar een bedrag van € 20.000 voor iedere overtreding door [eiser] van een of meer van de onder 5.1 van dat vonnis uitgesproken verboden, zulks tot een maximum van € 1.000.000;
5.5.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2021.