ECLI:NL:GHARL:2024:2236

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
200.317.080
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over onrechtmatig handelen en publicatie van negatieve artikelen

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [huidige partners] tegen [de voormalige partner]. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een arrest van de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, die op 15 december 2020 een aantal vorderingen van [de voormalige partner] had toegewezen. [de voormalige partner] stelt dat [huidige partners] een derde partij, [de websitebeheerder], opdracht hebben gegeven om negatieve artikelen over haar te publiceren op verschillende websites, wat haar reputatie en goede naam heeft aangetast. In het hoger beroep vorderen [huidige partners] dat de toegewezen vorderingen worden afgewezen, terwijl [de voormalige partner] haar vordering tot betaling van volledige proceskosten opnieuw onder de aandacht brengt.

Tijdens de mondelinge behandeling op 14 september 2023 is gebleken dat partijen niet tot een onderlinge regeling zijn gekomen. Het hof heeft vervolgens het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd en de vordering van [de voormalige partner] tot betaling van de volledige proceskosten door [huidige partners] toegewezen. Het hof oordeelt dat [de voormalige partner] voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen, en dat de publicaties op de websites van [de websitebeheerder] onrechtmatig zijn. Het hof heeft daarbij een belangenafweging gemaakt tussen het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van [de voormalige partner] en de vrijheid van meningsuiting van [de websitebeheerder].

Het hof concludeert dat [huidige partners] onrechtmatig hebben gehandeld door [de websitebeheerder] te betalen en te voorzien van informatie om negatieve publicaties over [de voormalige partner] te laten plaatsen. De dwangsommen die door de voorzieningenrechter zijn opgelegd blijven in stand, en [huidige partners] worden veroordeeld tot betaling van de volledige advocaatkosten van [de voormalige partner].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem, afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.317.080
(zaaknummer rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: 282401)
arrest in kort geding van 2 april 2024
in de zaak van

1.[appellante]

die woont in [woonplaats1]
2. [appellant]
die woont in [woonplaats2]
die hoger beroep hebben ingesteld
hierna: samen [huidige partners] en ieder afzonderlijk [de huidige partner] en [de man]
advocaat: onttrokken (voorheen: mr. G.A.M.F. Spera)
tegen
[geïntimeerde]
die woont in [woonplaats3]
die ook hoger beroep heeft ingesteld
hierna: [de voormalige partner]
advocaat: mr. P.L. Tjiam

1.Het verloop van de procedure in hoger beroep

Naar aanleiding van het arrest van 18 april 2023 heeft op 14 september 2023 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een verslag (het proces-verbaal) gemaakt dat aan het dossier is toegevoegd. Partijen hebben vervolgens verzocht om aanhouding om tot een onderlinge regeling te kunnen komen, maar dat is niet gelukt. Daarna heeft het hof arrest bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
Volgens [de voormalige partner] hebben [huidige partners] een derde opdracht gegeven om negatieve artikelen over haar op diverse websites te publiceren, waarbij [huidige partners] deze derde informatie hebben verstrekt die vertrouwelijk is, dan wel onder een verbod tot verstrekking valt.
2.2.
[de voormalige partner] heeft bij de voorzieningenrechter onder meer een verbod onder dwangsom gevorderd tegen [huidige partners] om derden de opdracht te geven om artikelen over haar te (laten) publiceren waarin haar goede naam en reputatie worden aangetast en veroordeling in de volledige proceskosten. [de man] heeft gevorderd dat hij wordt ontheven uit zijn verplichtingen die bij vonnis van 15 december 2020 [1] zijn opgelegd, dan wel dat deze verplichtingen worden geschorst (in die zin dat hij ten behoeve van zijn verdediging kan beschikken over het rapport van Lumen Lawyers).
2.3.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van [de voormalige partner] grotendeels toegewezen met uitzondering van de vordering tot vergoeding van de volledige proceskosten en de vordering van [de man] afgewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [huidige partners] is dat de toegewezen vorderingen alsnog worden afgewezen en dat de afgewezen vordering van [de man] alsnog wordt toegewezen. De bedoeling van het hoger beroep van [de voormalige partner] is dat haar vordering tot veroordeling van [huidige partners] in de volledige proceskosten alsnog wordt toegewezen.

3.Het oordeel van het hof

De uitkomst
3.1.
Het hof zal het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigen en zal de vordering van [de voormalige partner] tot betaling van de volledige proceskosten door [huidige partners] (alsnog) toewijzen. Het hof zal hieronder toelichten hoe het tot deze beslissing komt.
Spoedeisend belang
3.2.
Omdat in dit kort geding geen plaats is voor uitgebreide bewijslevering, oordeelt het hof op basis van de vraag of partijen hun standpunten aannemelijk hebben gemaakt. Uit de aard van de vorderingen, die betrekking hebben op (het opdracht geven voor) online gepubliceerde onrechtmatige uitlatingen, volgt dat [de voormalige partner] voldoende spoedeisend belang daarbij heeft. Dat wordt in hoger beroep door [huidige partners] ook niet meer betwist. Weliswaar zijn door [huidige partners] voorafgaand aan de mondelinge behandeling bij het hof twee verklaringen overgelegd waarin [de man] en [de huidige partner] verklaren zich te zullen onthouden van het doen van negatieve uitlatingen over [de voormalige partner] , maar dat ontneemt het spoedeisend belang bij de vorderingen niet, omdat deze verklaringen geen betrekking hebben op het geven van opdrachten aan derden en deze ook niet zijn versterkt met een boete.
Bevoegdheid voorzieningenrechter en hof
3.3.
Volgens [huidige partners] heeft de voorzieningenrechter zich ten onrechte bevoegd geacht om van dit geschil kennis te nemen. [2] Tegen dit oordeel van de voorzieningenrechter staat echter geen hogere voorziening open (artikel 110 lid 3 Rv), zodat het hof niet toekomt aan een beoordeling van dit bezwaar van [huidige partners] Voor zover [huidige partners] met hun bezwaar ook betogen dat het hof niet bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen, geldt dat het hof bevoegd is, omdat de rechtbank Overijssel valt binnen het rechtsgebied van dit hof (artikelen 3 en 15 Wet op de rechterlijke indeling).
Omvang hoger beroep
3.4.
[huidige partners] verzoeken alle vorderingen die de voorzieningenrechter tegen hen heeft toegewezen af te wijzen. Zij hebben echter tegen bepaalde oordelen van de voorzieningenrechter geen duidelijke / kenbare bezwaren (grieven) geuit, zoals tegen het verbod om het FIOD-pv te mogen verspreiden en het verbod en gebod tegen [de huidige partner] inzake het zogenoemde Lumen Lawyers rapport. [3] Dit brengt mee dat het hof niet toekomt aan de beoordeling van die onderdelen van het vonnis.
Feiten
3.5.
Het hof gaat uit van de feiten zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo in het vonnis van 28 juni 2022. [4] De volgende feiten zijn in hoger beroep (ook nog) van belang.
3.6.
[de huidige partner] is de huidige partner van [de man] . Daarvoor was [de voormalige partner] jarenlang de partner van [de man] . [de huidige partner] en [de man] zijn al jaren met [de voormalige partner] in diverse procedures verwikkeld. In die procedures spelen diverse beschuldigingen door [de huidige partner] en [de man] aan het adres van [de voormalige partner] een centrale rol.
3.7.
De heer [de websitebeheerder] (hierna: [de websitebeheerder] ) beheerde de websites onrecht.nl,
omrecht.nl, voicelezz.nl, voicelezz.com en grootschandaal.nl. Vanaf eind mei 2022 plaatste [de websitebeheerder] bijna dagelijks artikelen en columns over [de voormalige partner] op deze websites. Deze publicaties stonden op de website onrecht.nl onder “Dossier [de man] ” en hadden vooral betrekking op de strijd die in de afgelopen jaren tussen [huidige partners] en [de voormalige partner] werd gevoerd. Bij ‘contact/dossierkosten’ stond op de website onrecht.nl:

De jaarlijkse kosten voor een ‘ACTIEF' dossier bedragen voor 2022 minimaal € 50.000 en dienen gedekt te zijn om een dossier maximale exposure te bieden. Dit omvat in principe actieve wekelijkse content-generatie in de vorm van geschreven berichten, columns, beeld en audio interviews op locatie.”
3.8.
Op 30 januari 2023 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Overijssel [de websitebeheerder] onder meer veroordeeld om inzage te verstrekken in alle op [de voormalige partner] betrekking hebbende correspondentie tussen [de websitebeheerder] en [huidige partners] en alle door hen "gemachtigde contactpersonen". [5]
3.9.
Op 21 augustus 2023 heeft de Raad van Discipline de tuchtklacht van [de voormalige partner] tegenover de voormalig advocaat van [de man] in deze procedure deels gegrond geacht.
Aannemelijk dat [huidige partners] opdracht hebben gegeven aan [de websitebeheerder]
3.10.
Uit een door [de voormalige partner] overgelegd proces-verbaal van constatering van een deurwaarder van een door hem opgenomen gesprek met [de websitebeheerder] , blijkt dat de voormalig advocaat van [de huidige partner] in deze procedure bij de voorzieningenrechter begin mei 2022 contact heeft gezocht met [de websitebeheerder] en dat hij op een later moment door [de man] is gebeld. Ook heeft [de websitebeheerder] verteld dat hij e-mails ontving van personen die met verschillende namen mailden, zoals Sander, Dave of Mason en dat deze personen dan telkens eerst telefonisch via een codewoord door [de man] werden gemachtigd om namens hem met [de websitebeheerder] te communiceren (hierna: een “gemachtigde”). [de voormalige partner] heeft ook rekeningafschriften in de procedure gebracht die door de voormalig advocaat van [de man] in de tuchtzaak zijn overgelegd en waaruit blijkt dat op 25 mei 2022 en op 1 juni 2022 twee keer een bedrag van € 50.000,- vanaf een bankrekening van een onderneming van [de man] op de derdengeldrekening van zijn voormalig advocaat is gestort. Ook blijkt daaruit dat deze bedragen naar een rekening van [eenmanszaak] zijn overgemaakt met als vermelding “
donatie” en “
donatie [de man]”. [eenmanszaak] is een van de handelsnamen van de eenmanszaak van [de websitebeheerder] .
3.11.
De Raad van Discipline heeft in zijn uitspraak van 21 augustus 2023 in genoemde tuchtzaak onder meer de volgende feiten vastgesteld, waarbij [de man] is aangeduid als ‘S’, [de websitebeheerder] als ‘K’, [de voormalige partner] als klaagster en de advocaat van [de man] bij de voorzieningenrechter in deze procedure als ‘verweerder’:

Verweerder is in januari 2021 als advocaat van S gaan optreden.(…)
De heer K is beheerder van de websites met de domeinnamen www.omrecht.nl, www.onrecht.nl, www.grootschandaal.nl en www.unhacked.nl. Op de website www.omrecht.nl was vermeld dat tegen betaling van een bedrag van minimaal € 50.000,-- door de redactie "extra redactionele aandacht" zou worden gegeven aan een onderwerp. Op 24 mei 2022 zijn op de website www.onrecht.nl artikelen verschenen over klaagster. De eerste zin van een van de artikelen luidt: "Hoewel het `dossier [S]' nog niet ACTIEF is meldt vanmiddag een van onze
redacteuren een saillant detail." In een andere artikel wordt gemeld: "(...) Allemaal vragen die onze redactie graag wil onderzoeken als dit dossier ACTIEF wordt. (...)" Op 25 mei en 1 juni 2022 is (beide keren) een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt vanaf de bankrekening van DSS, zijnde een onderneming van S, naar de derdengeldrekening van verweerders kantoor. Op 27 mei en 7 juni 2022 heeft verweerder vanaf de derdengeldrekening van zijn kantoor een bedrag van (beide keren) € 50.000,-- overgemaakt naar de bankrekening van een eenmanszaak met de naam [eenmanszaak] , van welke eenmanszaak K eigenaar was. Vanaf 29 mei 2022 werden artikelen met beschuldigingen aan het adres van klaagster, fragmenten van het rapport van Lumen Laywers, fragmenten van een verklaring die klaagster aan de FIOD had gegeven en e-mails, sms'jes en Whatsapp-berichten van klaagster aan derden gepubliceerd op genoemde website. (…)
Op 23 juni 2022 om 00:13 is met het e-mailaccount van S een e-mail gestuurd aan verweerder met de volgende tekst: "Zou je zsm de donatie kunnen betalen. Groet [voornaam van S]. Verweerder heeft hierop om 00:14 uur als volgt geantwoord: "ja ik ben ermee bezig. Heb al contact met H gehad en zal morgenochtend oplossing bespreken."(…)
Op 26 juni 2022 om 13:10 uur is met het e-mailaccount van [e-mailadres] een e-mail gestuurd aan verweerder met de volgende tekst: "Zou je z.s.m. de donatie van 50k kunnen doen op een verstandige wijze. Ik kom graag mijn afspraken na. Alvast bedankt.
Groet [voornaam van S]" Verweerder heeft hierop dezelfde dag per e-mail van 13:13 uur gereageerd met de mededeling: "Hoi [voornaam van S], Ja, morgen zal dit uitgezet kunnen worden."(…)
Op 28 juni 2022 heeft verweerder via Whatsapp contact gehad met K, waarbij
verweerder aan K heeft bericht: "Hallo [voornaam van K], er lopen wat zaken verkeerd. Neem s. v. p. met spoed contact met me op." "Het is onderweg, het komt van een andere partij. Ik geef door welke." Op 28 juni 2022 is een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt vanaf de bankrekening van DSS, zijnde een onderneming van S, naar de derdengeldrekening van verweerders kantoor. Vanaf de derdengeldrekening van verweerders kantoor is een bedrag van € 50.000,-- overgemaakt naar de bankrekening van een onderneming met de naam
Meuse Properties B.V. Bestuurder van deze onderneming is de heer M, die eerder door
verweerder was bijgestaan in een strafzaak.(…)
Op 28 juni 2022 is een bedrag van € 50.000,-- vanaf de bankrekening van Meuse Properties B.V., onder vermelding van "donatie", overgemaakt aan K.
3.12.
Deze feitenvaststelling bevestigt niet alleen de eerste twee betalingen van € 50.000,- vanuit [de man] aan [de websitebeheerder] via de derdengeldrekening van de voormalig advocaat van [de man] , maar ook een derde betaling (via een omweg) aan [de websitebeheerder] van hetzelfde bedrag.
3.13.
[de voormalige partner] heeft ook een selectie overgelegd uit de e-mailcorrespondentie die [de websitebeheerder] op basis van het vonnis van 30 januari 2023 aan haar heeft verstrekt (zie hiervoor in 3.8). Uit die e-mailwisselingen blijkt dat er veelvuldig contact is geweest tussen [de man] , dan wel de “gemachtigden” van [de man] en [de websitebeheerder] . Deze correspondentie ging zowel over de genoemde betalingen als over de strekking van de diverse publicaties op de websites van [de websitebeheerder] . Zo worden in deze e-mails diverse verhalen over [de voormalige partner] geschreven en wordt informatie aan [de websitebeheerder] verstrekt. In een e-mail van 25 juni 2022 stuurt een “gemachtigde” van [de man] de concept conclusies van eis in reconventie en de concept pleitnota in deze procedure bij de voorzieningenrechter toe aan [de websitebeheerder] . Ook volgt uit deze e-mailcorrespondentie dat [de websitebeheerder] vanuit [huidige partners] de opdracht heeft gekregen om het zogenoemde Lumen Lawyers rapport (integraal) te publiceren. [de websitebeheerder] schrijft op 26 juni 2022 aan de voormalig advocaat van [de man] onder meer: “
Nog enkele dagen en dan is het twee weken geleden dat ik opdracht heb gekregen om 2 websites te laten maken, omdat ONRECHT.nl had besloten het LL[Lumen Lawyers, hof]
onderzoek niet de publiceren.
Ik heb daarna vier keer harde toezeggingen gekregen dat jij dit bedrag zou overmaken.”Dit volgt op een e-mail van 22 juni 2022 van [de websitebeheerder] aan een “gemachtigde” van [de man] , waarin hij onder meer schrijft: “
De websites Unhacked.nl en Grootschandaal.nl worden mogelijk uitgezet als de makers vandaag de toegezegde vergoedingen niet hebben ontvangen.” Na de hiervoor genoemde e-mail van [de websitebeheerder] van 26 juni 2022 ontvangt [de websitebeheerder] een doorgestuurde e-mail van [de man] aan zijn voormalig advocaat, waarin hij onder meer schrijft: “
Zou je de donatie vandaag met spoed in orde kunnen maken.” Een “gemachtigde” van [de man] antwoordt diezelfde dag op het bericht van [de websitebeheerder] onder meer met: “
Het vonnis over het Lumen Lawyers rapport is tegen de wet. Een civiel rechter heeft het recht niet om het rapport van Lumen Lawyers onrechtmatig te verklaren. (…)
Het geld komt, dat hebben wij beloofd, anders betalen wij het uit eigen zak.” Ook schrijft deze “gemachtigde” later die dag aan [de websitebeheerder] “
Afspraak was een donatie van 50.000. En als de beeldvorming 1 juli gekeerd is nogmaals een donatie van 50.000. Dat mag ook zijn 1 augustus. Pas als de beeldvorming gekeerd is zijn er mogelijkheden via de stichting
technologie en cybersecurity GS.”De letters GS in de naam van deze stichting staan voor [de man] .
3.14.
Op 17 juli 2022 schrijft [de man] vanaf zijn e-mailadres onder meer aan [de websitebeheerder] en de voormalig advocaat van [de huidige partner] :

Hierbij geef ik jullie opdracht om het keren van de beeldvorming van mij en met name [de huidige partner] op te pakken met [de websitebeheerder] . Jullie hebben geen dwangsommen. En waar het om gaat, er liggen geen dwangsommen op de waarheid schrijven over mij en [de huidige partner] als persoon. Indien de negatieve beeldvorming van [de huidige partner] gekeerd is stort het hele kaartenhuis van [de voormalige partner] in.
(…)
[de huidige partner] kan alles aanleveren (…). Belangrijk is dus zo spoedig mogelijk de beeldvorming van [de huidige partner] te keren. Wat hiervoor ook nodig is, wat het ook kost, je mag alles inzetten maar dit moet zo spoedig mogelijk gebeuren. Dit keert de zaak. Op het moment dat de beeldvorming van [de huidige partner] gekeerd is kan [de huidige partner] vanuit de stichting Technology en cybersecurity een jaarlijkse donatie en bijdrage leveren aan onrecht.nl. Ik zal de doelstelling van de stichting hierop dan gaan aanpassen.”
3.15.
Op 28 juli 2022 schrijft [de websitebeheerder] aan de voormalig advocaat van [de man] : “
Eerlijk gezegd verbaasd mij [de man] 's reactie in hoge mate. Ik kan je nu alvast meedelen dat ik meer dan voldoende bewijs heb dat ene Sander, waarvan [de man] mij zowel telefonisch als via de mail heeft bevestigd dat hij namens hem kan spreken/handelen, in meerdere mails een bonusdonatie voor de maand juli heeft toegezegd. Het is tekenend in dit dossier en zal, dat spreekt voor zich, vergaande consequenties hebben in de geloofwaardigheid van [de man] . " [de man] doet altijd wat hij toezegt' is een veel geschreven kreet in de mail door mensen die namens hem, zijn gemachtigd. Ik vind het, persoonlijk, een grove schande!
Daarop antwoordt [de man] aan [de websitebeheerder] : “
Sander[een “gemachtigde”, hof]
heeft een donatie toegezegd indien de beeldvorming van [de huidige partner] gekeerd zou zijn voor 1 augustus 2022. De beeldvorming is niet gekeerd. Dit was voor het vonnis. Zolang de beeldvorming niet gekeerd is kan ik gelet op het vonnis geen donaties doen. Er zijn verder ook geen donaties toegezegd. Ik vindt het heel vervelend dat wat Sander toegezegd heeft nu anders uitgelegd wordt. Ik kom altijd mijn afspraken na.
3.16.
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft in het vonnis van 28 juni 2023 in een bodemprocedure tussen [de voormalige partner] en [de huidige partner] (en anderen) onder meer overwogen dat [de huidige partner] erkent dat zij e-mails verstuurt vanuit (het e-mailadres van) [de man] . [6] Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat door [de huidige partner] en een medegedaagde niet is weersproken dat die medegedaagde opdrachten aannam van [de huidige partner] en [de man] en die opdrachten één op één doorstuurde naar [de websitebeheerder] . [7] [de voormalige partner] heeft een aantal voorbeelden overgelegd van WhatsApp-berichten van deze medegedaagde aan [de websitebeheerder] , waaronder de volgende berichten van 29 juni 2022: “
Zou je [de websitebeheerder] kunnen vragen de video beelden van de auto van [de huidige partner] weer op zijn site te zetten? Dat mag volgens het vonnis. Dat artikel. Alvast bedankt groet [de man] .” en “
Zou je nu aan [de websitebeheerder] kunnen vragen een artikel te schrijven: Mag deurwaarder Bakker weer een inval bij [de huidige partner] doen? De deurwaarder bakker die malware in de auto en computers van [de huidige partner] heeft geplaatst wil weer binnen vallen (…) Groet [de man]”. Daarop antwoordt [de websitebeheerder] : “
done!” met als reactie:
“Topper”.
3.17.
Zoals ook uit de hiervoor opgenomen citaten genoegzaam blijkt, heeft [de voormalige partner] haar stelling dat [huidige partners] geld hebben betaald aan [de websitebeheerder] om negatieve publicaties over haar op zijn websites te zetten, grondig onderbouwd. Datzelfde geldt voor de onderbouwing van de stelling dat [huidige partners] [de websitebeheerder] hebben voorzien van informatie die hij kon gebruiken bij de publicatie op zijn websites van de vele artikelen en berichten over [de voormalige partner] . [huidige partners] hebben deze onderbouwde stellingen onvoldoende gemotiveerd betwist. Dat deze betalingen (“donaties”) met een ander doel (zoals schenkingen aan [de websitebeheerder] om hem in algemene zin te steunen) zijn gedaan, hebben [huidige partners] onvoldoende onderbouwd en het is in ieder geval niet zomaar geloofwaardig dat [huidige partners] in totaal € 150.000,- hebben geschonken aan [de websitebeheerder] . Uit de stukken die [de voormalige partner] heeft overgelegd en de feiten die de Raad van Discipline heeft vastgesteld, blijkt genoegzaam dat [huidige partners] - met de betalingen die via de voormalig advocaat van [de man] naar [de websitebeheerder] zijn overgemaakt - [de websitebeheerder] de opdracht hebben gegeven om op zijn websites (negatieve) berichten te plaatsen over [de voormalige partner] . Dat [de websitebeheerder] daarbij zelf de precieze inhoud van de berichten heeft bepaald, zoals [huidige partners] stellen, doet daar niet aan af.
3.18.
[de websitebeheerder] schrijft weliswaar ook in zijn e-mails dat hij als journalist zijn eigen koers bepaalt en dat ook [huidige partners] niet bepalen wie er schrijft op onrecht.nl en wat de inhoud van de berichten daarop is, maar dat neemt niet weg dat uit de overgelegde e-mail-correspondentie volgt dat hij zich bij deze publicaties heeft laten leiden door het al dan niet ontvangen van betalingen en dat hij zich daarbij heeft laten ‘voeden’ door alle informatie die hij van [de man] en zijn “gemachtigden” heeft ontvangen. Van enige toepassing van hoor en wederhoor zoals een journalist beroepshalve zou betamen, is niet gebleken. Ook is nergens uit gebleken dat [de websitebeheerder] enig objectief onderzoek ten grondslag heeft gelegd aan de vele aantijgingen in zijn artikelen in de richting van [de voormalige partner] . Bovendien volgt overduidelijk uit de overgelegde e-mailcorrespondentie dat het de bedoeling van [de man] en zijn “gemachtigden” juist was om door middel van betalingen de beeldvorming over met name [de huidige partner] te keren. Verder volgt uit de hiervoor in 3.16 geciteerde WhatsApp-berichten dat [de man] expliciet opdracht gaf om specifiek door hem gewenste artikelen te publiceren en dat [de websitebeheerder] dat vervolgens ook deed. Het hof gaat daarom voorbij aan de stelling van [huidige partners] dat het doen van donaties niet impliceert dat zij opdracht hebben gegeven om negatief over [de voormalige partner] te publiceren.
[huidige partners] handelen onrechtmatig tegenover [de voormalige partner]
3.19.
[huidige partners] voeren terecht aan dat de beantwoording van de vraag of de publicaties op de websites van [de websitebeheerder] onrechtmatig zijn tegenover [de voormalige partner] relevant is voor de beantwoording van de vraag of zij onrechtmatig hebben gehandeld door [de websitebeheerder] de opdracht te verstrekken om (negatief) over [de voormalige partner] te publiceren. Bij de beoordeling van de vraag of deze publicaties onrechtmatig zijn tegenover [de voormalige partner] gaat het om een botsing tussen twee fundamentele rechten. Enerzijds het recht van [de voormalige partner] op eerbiediging van haar persoonlijke levenssfeer, eer en goede naam (artikel 8 EVRM) en anderzijds het recht van [de websitebeheerder] (en indirect van [huidige partners] ) op vrijheid van meningsuiting, waaronder de persvrijheid (artikel 10 EVRM). Bij de beantwoording van de vraag welke van deze op zichzelf gelijkwaardige rechten in het concrete geval zwaarder weegt, moet een afweging worden gemaakt met in achtneming van alle relevante omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben, de ernst van de misstand die aan de kaak wordt gesteld, de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal en de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen. [8]
3.20.
Zoals de voorzieningenrechter in rechtsoverweging 5.6 heeft vastgesteld wordt [de voormalige partner] in de publicaties over haar op de website van [de websitebeheerder] in niet mis te verstane bewoordingen onder meer beschuldigd van ‘moderne chantage’, het verspreiden van zelf beschadigende informatie om dwangsommen te innen, het beïnvloeden van de rechtbank, buitenproportionele zelfverrijking en (moderne) afpersing. Daarnaast valt te lezen dat [de voormalige partner] iedereen met een andere mening over de kwestie tussen haar en [de man] zou intimideren of (laten) bedreigen door ze te bestoken met dwangsommen. Ook publiceert [de websitebeheerder] persoonlijke berichten van [de voormalige partner] aan derden.
3.21.
Anders dan [huidige partners] aanvoeren is het zeer aannemelijk dat de gevolgen voor [de voormalige partner] ernstig zijn, omdat deze beschuldigingen bijna dagelijks over haar werden gepubliceerd, waarin haar eer en goede naam werden aangetast. Bovendien kon ook verwacht worden dat de gevolgen van het publiceren van persoonlijke berichten op het internet groot zijn. Door [de websitebeheerder] te ‘voeden’ met dergelijke informatie en negatieve verhalen over [de voormalige partner] konden [huidige partners] ook verwachten dat de negatieve gevolgen van het publiceren van deze berichten voor [de voormalige partner] groot zouden zijn. Het is daarvoor niet vereist dat [de voormalige partner] haar schade nader onderbouwt, zoals [huidige partners] stellen. Ook de stelling dat als via Google op [de voormalige partner] wordt gezocht geen negatieve berichten over haar verschijnen, maakt dit niet anders. Het staat namelijk vast dat deze publicaties met genoemde beschuldigingen op internet stonden en dus voor alle bezoekers van de websites van [de websitebeheerder] zichtbaar waren. [huidige partners] voeren ook aan dat de voorzieningenrechter niet heeft gemotiveerd waarom de publicaties van [de websitebeheerder] geen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal. Zij laten echter na te onderbouwen in welk feitenmateriaal deze beschuldigingen steun vinden, behalve dat zij daarover een eigen mening hebben gevormd. Dat enig objectief onderzoek ten grondslag lag aan de beschuldigingen die in de richting van [de voormalige partner] worden geuit, is niet gesteld of gebleken. De omstandigheden die [huidige partners] noemen in 4.16 van de memorie van grieven kwalificeren niet als feitenmateriaal voor genoemde beschuldigingen. Het feit dat [de voormalige partner] aanspraak heeft gemaakt op verbeurde dwangsommen en daarvan al een deel heeft geïncasseerd, ondersteunt niet de beschuldiging van (moderne) chantage of afpersing; zij heeft enkel de veroordelingen in de (onherroepelijke) rechterlijke uitspraken geëxecuteerd. Dat [de voormalige partner] negatieve berichten over zichzelf heeft verspreid, zoals in de artikelen van [de websitebeheerder] meermaals wordt gesuggereerd en geschreven, wordt op geen enkele wijze met feitenmateriaal ondersteund en is ook overigens hoogst ongeloofwaardig. [huidige partners] laten ook na om te stellen of te onderbouwen welke misstand aan de kaak moet worden gesteld waarvan het internetpubliek op de hoogte moet worden gesteld en waarvoor de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid van (groot) belang is.
3.22.
Uit hun stellingen en de stukken maakt het hof op dat [huidige partners] met de hiervoor verstrekte opdracht aan [de websitebeheerder] hebben getracht om het beeld dat in de media over hen is geschetst te kantelen. Dat is op zichzelf niet onrechtmatig. Zij handelen echter wel onrechtmatig door een derde flinke sommen geld te betalen en van informatie te voorzien om negatieve berichten over [de voormalige partner] te publiceren, waarbij zij zelf buiten beeld blijven. Juist deze wijze van handelen, die heeft geleid tot de vele negatieve publicaties van [de websitebeheerder] over [de voormalige partner] , is onrechtmatig. Als [huidige partners] van mening zijn dat bepaalde beschuldigingen en uitlatingen in de media onrechtmatig zijn tegenover hen, dan hebben zij zelf de mogelijkheid om daar (juridische) maatregelen tegen te nemen.
3.23.
Al deze omstandigheden in samenhang beoordeeld maken dat het hof de belangen van [huidige partners] om op genoemde wijze hun mening te uiten minder zwaar vindt wegen dan de belangen van [de voormalige partner] om van die uitlatingen gevrijwaard te blijven.
3.24.
Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat [huidige partners] [de websitebeheerder] de opdracht hebben geven om de inhoud van het zogenaamde Lumen Lawyers rapport te publiceren (zie hiervoor in 3.13), waarmee zij ook onrechtmatig hebben gehandeld tegenover [de voormalige partner] .
Dwangsommen blijven in stand
3.25.
Volgens [huidige partners] zijn de door de voorzieningenrechter opgelegde dwangsommen onterecht opgelegd, dan wel onevenredig en buiten proportie. Daarbij voeren zij aan dat het dictum onder 7.4 onder 1 onduidelijk is, waardoor executieproblemen kunnen ontstaan.
3.26.
De stelling van [huidige partners] dat [de voormalige partner] geen belang (meer) heeft bij de dwangsommen, omdat de media op haar hand is en juist de reputatie en goede naam van [huidige partners] werd verwoest, is onjuist en misplaatst. Zoals ook volgt uit het hiervoor gegeven oordeel over het onrechtmatig handelen van [huidige partners] , zijn de publicaties schadelijk voor de goede naam en reputatie van [de voormalige partner] . [de voormalige partner] heeft daarmee ook voldoende belang bij instandhouding van de gevorderde dwangsommen. De stelling van [huidige partners] dat alles erop duidt dat [de voormalige partner] meer belang heeft bij de niet-naleving van gerechtelijke uitspraken vanwege de dwangsomveroordeling, is niet aannemelijk geworden. Bovendien hebben [huidige partners] het zélf in de hand of zij zich al dan niet houden aan de rechterlijke verboden/geboden die met een dwangsom zijn versterkt. Uit de door [de voormalige partner] overgelegde selectie van de e-mailcorrespondentie tussen [de man] , dan wel zijn “gemachtigden” en [de websitebeheerder] volgt dat van de zijde van [huidige partners] na het vonnis nog volop werd gecorrespondeerd met [de websitebeheerder] over het publiceren van nog meer artikelen. Meteen de dag na het vonnis vraagt [de man] via een derde aan [de websitebeheerder] om een aantal specifieke artikelen te publiceren (zie hiervoor in 3.16). Ook schrijft een “gemachtigde” op 9 juli 2022 aan [de websitebeheerder] : “
Mogelijk een goed artikel: Uit unhacked, nepnieuws een nieuw gevaarlijk wapen. Daar weten kunst[journalist van het Algemeen Dagblad, hof]
en de lelijke ex alles van. Ze maken op basis van valse beeldvorming alles van [de man] en [de huidige partner] kapot.” Met “
de lelijke ex” wordt duidelijk [de voormalige partner] bedoeld. Vervolgens geeft [de man] per mail van 17 juli 2022 nog expliciet opdracht aan [de websitebeheerder] om de beeldvorming te kantelen, zodat “
het hele kaartenhuis van [de voormalige partner] ”instort (zie het citaat in 3.14). Daarbij schrijft hij nota bene “
Jullie hebben geen dwangsommen”.Dus zelfs de met hoge dwangsommen versterkte veroordelingen van de voorzieningenrechter weerhoudt [huidige partners] niet om deze opdracht aan [de websitebeheerder] te verstrekken. Dat is een duidelijke aanwijzing dat een veroordeling zonder dwangsom of met een lagere dwangsom geen effectieve prikkel zal zijn om de opgelegde verboden na te komen. Door [huidige partners] is ook niet onderbouwd waarom de opgelegde dwangsommen niet in verhouding staan tot de hoofdveroordeling. Ook het inmiddels bekend geworden feit dat [huidige partners] een bedrag van € 150.000,- hebben betaald aan [de websitebeheerder] om (negatief) over [de voormalige partner] te publiceren rechtvaardigt in dit geval, zoals [de voormalige partner] ook aanvoert, een dergelijk hoge dwangsom.
3.27.
In 7.4 onder 1 van het bestreden vonnis staat:

verbiedt [de man] en [de huidige partner] om:
(1) derden de opdracht te geven om artikelen over [de voormalige partner] te (laten) publiceren waarin de
goede naam en reputatie van [de voormalige partner] wordt aangetast;”
Zoals [de voormalige partner] terecht aanvoert is dit verbod duidelijk genoeg om executieproblemen te voorkomen. [huidige partners] moeten in staat geacht worden dit verbod zonder problemen na te leven. Daarvoor is het voldoende dat zij geen opdracht verstrekken (al dan niet tegen betaling) aan derden om over [de voormalige partner] te publiceren. Het ligt dus volledig in de macht van [huidige partners] om te voorkomen dat zij dwangsommen verbeuren. Het hof zal daarom zowel de hoofdveroordelingen die de voorzieningenrechter in conventie aan [huidige partners] heeft opgelegd, als de veroordelingen tot betaling van dwangsommen in stand laten.
De opgelegde verboden schaden [de man] niet onevenredig in zijn verdediging
3.28.
Met hun vijfde grief komen [huidige partners] op tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat [de man] niet in zijn (proces)belangen wordt geschaad omdat zijn advocaat een kopie mocht behouden van het zogenaamde Lumen Lawyers rapport (hierna: het rapport) en daarop een beroep kan doen als dat nodig is. [9] Volgens [huidige partners] is het Lumen Lawyers zelf die “als advocaat van [de man] ” het rapport mocht behouden, maar niet de advocaten die [de man] bijstaan in de civiele procedures tegen [de voormalige partner] . Voor zijn opvolgende advocaten is het ook niet duidelijk wanneer het rapport mag worden gebruikt. Bovendien is de voorzieningenrechter uitgegaan van de onjuiste stelling van [de voormalige partner] dat zij zelf in zeer beperkte mate delen van het rapport heeft gebruikt in procedures waar [de man] geen partij was. Het is daarom in strijd met het beginsel van ‘equality of arms’ dat [de voormalige partner] zich wel op het rapport mag beroepen en [de man] niet, aldus steeds [de man] .
3.29.
[huidige partners] stellen dat het beginsel van ‘equality of arms’ meebrengt dat óf beide partijen het rapport wel in procedures mogen gebruiken, óf beide partijen niet. Het hof constateert dat [de man] zijn eis in reconventie hierop niet heeft gewijzigd of aangepast. Het hof begrijpt de grief daarom zo dat [de man] het rapport ook zelf in procedures wil kunnen gebruiken, waarvoor volgens hem de verplichtingen die voortvloeien uit het vonnis van de rechtbank Overijssel van 15 december 2020 [10] opgeheven moeten worden of moeten worden geschorst.
3.30.
Volgens [de voormalige partner] is tijdens een zitting op 14 december 2020 bij de rechtbank Overijssel besproken dat de advocaat die [de man] bijstaat in een procedure wel over het rapport mag beschikken en dat de voormalig advocaat van [de man] in deze procedure bij de voorzieningenrechter het rapport ook van de advocaat van [de voormalige partner] heeft verkregen. [de man] heeft, mede in het licht van rechtsoverweging 6.6 van het bestreden vonnis van de voorzieningenrechter in deze procedure, onvoldoende onderbouwd dat opvolgende advocaten van [de man] niet over het rapport zouden kunnen beschikken. Het hof gaat er daarom vanuit dat een advocaat van [de man] over het rapport kan beschikken als dat nodig is voor de verdediging van [de man] in een procedure tegen [de voormalige partner] . Het is ook niet aannemelijk geworden dat het noodzakelijk is dat [de man] zelf over het rapport moet kunnen beschikken om zich te kunnen verdedigen in procedures. Het is daarom ook niet aannemelijk geworden dat [de man] in zijn recht op verdediging wordt geschaad doordat hij niet zelf over het rapport mag beschikken als [de voormalige partner] in een procedure (delen uit) het rapport zou gebruiken. Het hof ziet daarom geen aanleiding om de (subsidiaire) vorderingen van [de man] in reconventie alsnog toe te wijzen.
[huidige partners] moeten de volledige advocaatkosten van [de voormalige partner] betalen
3.31.
[de voormalige partner] vordert de veroordeling van [huidige partners] in haar volledige advocaatkosten zowel bij de voorzieningenrechter als in dit hoger beroep. Dat [de voormalige partner] deze vordering bij de rechtbank in haar eigen hoger beroep (met zaaknummer 200.313.702) tegen het vonnis van de voorzieningenrechter had moeten vorderen, is onjuist. Het hoger beroep van [de voormalige partner] had betrekking op de toegewezen reconventionele vordering van [de huidige partner] bij de voorzieningenrechter, terwijl deze vordering tot betaling van de volledige advocaatkosten betrekking heeft op haar conventionele vordering, waartegen [huidige partners] in deze procedure in hoger beroep zijn gekomen. [de voormalige partner] moest daarom in deze procedure incidenteel hoger beroep instellen om deze vordering, die door de voorzieningenrechter is afgewezen, opnieuw te kunnen laten beoordelen. [huidige partners] voeren wel terecht aan dat het oordeel van de voorzieningenrechter over de proceskosten in conventie samenhangt met het oordeel van de voorzieningenrechter in reconventie. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter in reconventie echter bij arrest van 20 februari 2024 [11] vernietigd, waardoor van deze samenhang geen sprake meer is.
3.32.
Volgens [de voormalige partner] hebben [huidige partners] zowel bij de voorzieningenrechter als in hoger beroep in strijd met artikel 21 Rv gehandeld door aan te voeren en vol te houden dat zij niets te maken hadden met [de websitebeheerder] en de publicaties op zijn websites. [de voormalige partner] verzoekt het hof om aan deze proceshouding het gevolg te verbinden dat [huidige partners] haar volledige advocaatkosten moeten voldoen.
3.33.
Artikel 21 Rv luidt:

Partijen zijn verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht.”
In deze procedure lag bij de voorzieningenrechter de vraag voor of [huidige partners] opdracht hebben gegeven en/of informatie hebben verstrekt aan [de websitebeheerder] inzake de vele publicaties die op zijn websites zijn verschenen. Deze vraag is vervolgens in dit hoger beroep wederom aan de orde gekomen in verband met de door [huidige partners] aangevoerde bezwaren tegen het vonnis van de voorzieningenrechter.
3.34.
Op 24 juni 2022 vond de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter plaats. In de pleitnota van de advocaat van [de huidige partner] (en volgens het opschrift ook deels van [de man] ) wordt uitdrukkelijk betwist dat [huidige partners] opdrachtgevers zijn van [de websitebeheerder] , waarbij wordt verwezen naar productie 4. Dat is een artikel van [de websitebeheerder] van 20 mei 2022 over dossier ‘ [de man] ’ en waarin hij onder meer schrijft “
wij hebben [de man] , [de huidige partner] (…) nog nooit gesproken.” Ook betwisten [huidige partners] dat zij het rapport “
dan wel enig ander document” aan [de websitebeheerder] hebben gestuurd. Ook wordt aangevoerd dat [huidige partners] “
geen enkele rol spelen in deze kwestie”. Ook in de pleitnota van de voormalig advocaat van [de man] in deze procedure bij de voorzieningenrechter ontkent [de man] enige betrokkenheid bij de website onrecht.nl of andere websites van [de websitebeheerder] en betwisten/ontkennen [huidige partners] opdrachtgever te zijn van [de websitebeheerder] en hem het rapport te hebben gestuurd.
3.35.
Zowel uit de uitspraak van de Raad van Discipline in de tuchtzaak als de door [de voormalige partner] overgelegde stukken volgt dat al vanaf mei 2022, dus ruim voor die mondelinge behandeling, door de voormalig advocaat van [de huidige partner] en door [huidige partners] en zijn “gemachtigden” veelvuldig contact hebben gehad met [de websitebeheerder] en dat er twee betalingen van € 50.000,- hebben plaatsgevonden vanuit [de man] aan [de websitebeheerder] . Ook de dagen voor die mondelinge behandeling is veelvuldig contact tussen “gemachtigden” van [de man] en [de websitebeheerder] over de publicaties op de websites van [de websitebeheerder] en over de betalingen. [12] Ook volgt uit deze stukken dat [huidige partners] al voor de mondelinge behandeling de opdracht hebben gegeven om het zogenaamde Lumen Lawyers rapport te publiceren en om daarvoor nieuwe websites te laten maken (zie hiervoor in 3.13). Dat [huidige partners] dan vervolgens op de mondelinge behandeling tegenover de voorzieningenrechter in deze procedure aanvoeren niets te maken te hebben met de websites van [de websitebeheerder] , geen opdrachtgever te zijn van [de websitebeheerder] en hem het rapport en andere documenten niet te hebben toegestuurd, hebben [huidige partners] flagrant in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv gehandeld.
3.36.
Het hof voegt daaraan toe dat uit de overgelegde selectie van de e-mail-correspondentie tussen [de man] , dan wel zijn “gemachtigden” en [de websitebeheerder] volgt dat vanuit de zijde van [huidige partners] zelfs aan [de websitebeheerder] wordt verzocht om verklaringen te sturen naar de advocaat van [de huidige partner] die klaarblijkelijk in strijd met de waarheid zijn. [13] Een “gemachtigde” schrijft namelijk twee dagen voor de mondelinge behandeling bij de voorzieningenrechter aan [de websitebeheerder] : “
Geen actief geeft aan dat er niet betaald is. Zou je dit ook in de e-mail aan Gino kunnen melden?
.Gino is de voormalig advocaat van [de huidige partner] in deze procedure bij de voorzieningenrechter. Ook hiermee werd duidelijk gepoogd om de voorzieningenrechter in strijd met de waarheid te informeren.
3.37.
Ook in hoger beroep blijven [huidige partners] aanvoeren dat zij geen opdracht hebben gegeven aan [de websitebeheerder] , dan wel [de websitebeheerder] niet hebben betaald om negatief over [de voormalige partner] te publiceren. Door bij het hof geen enkele openheid van zaken te geven over de betalingen en de veelvuldige contacten met [de websitebeheerder] , hebben [huidige partners] feiten die van belang zijn voor de beslissing achtergehouden voor het hof. [huidige partners] hebben daarmee ook in hoger beroep in strijd met de waarheidsplicht van artikel 21 Rv gehandeld.
3.38.
Gezien deze meerdere schendingen van de waarheidsplicht acht het hof het daarom geraden om [de man] en [de huidige partner] zowel voor de procedure bij de voorzieningenrechter als in hoger beroep op grond van artikel 237 Rv te veroordelen tot betaling van aanzienlijk hogere advocaatkosten dan volgens het gebruikelijke ‘liquidatietarief’.
3.39.
[de voormalige partner] heeft voor haar advocaatkosten bij de voorzieningenrechter een bedrag van € 18.150,- gevorderd en in hoger beroep een bedrag van € 27.273,40. Volgens [huidige partners] zijn de gevorderde advocaatkosten onredelijk hoog en kan niet worden vastgesteld of de gevorderde kosten overeenkomen met de kosten die bij [de voormalige partner] in rekening zijn gebracht en door haar zijn betaald, omdat de facturen ontbreken.
3.40.
Anders dan [huidige partners] aanvoeren geldt hier niet de maatstaf van artikel 6:96 BW, omdat hier geen sprake is van een schadevergoeding, maar van een maatregel die het hof geraden acht vanwege de hiervoor genoemde schending van artikel 21 Rv door [huidige partners] Dat neemt niet weg dat [huidige partners] terecht opmerken dat de facturen ontbreken, waardoor niet duidelijk is of de gevorderde bedragen ook volledig in rekening zijn gebracht bij [de voormalige partner] . Er is door [de voormalige partner] wel een urenoverzicht verstrekt betreffende werkzaamheden van haar advocaat. Het hof zal gezien de omvang van het procesdossier (en de zittingen) schattenderwijs voor de procedure bij de voorzieningenrechter een bedrag van € 15.000,- aan advocaatkosten begroten en toewijzen en voor de procedure in hoger beroep een bedrag van € 24.000,- aan advocaatkosten begroten en toewijzen.
De conclusie
3.41.
Het principaal hoger beroep van [huidige partners] slaagt niet. Het incidenteel hoger beroep van [de voormalige partner] slaagt wel. Omdat [huidige partners] volledig in het ongelijk zullen worden gesteld, zal het hof [huidige partners] tot betaling van de proceskosten zowel in hoger beroep als bij de voorzieningenrechter veroordelen, zoals hiervoor in 3.38 tot en met 3.40 is geoordeeld. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. [14]
3.42.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.De beslissing

Het hof:
4.1.
bekrachtigt de beslissing in conventie onder 7.4 tot en met 7.11 en in reconventie onder 7.12 en 7.13 van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo van 28 juni 2022;
4.2.
veroordeelt [huidige partners] hoofdelijk, in die zin dat als de één betaalt, de ander niet meer hoeft te betalen, tot betaling van de volgende proceskosten van [de voormalige partner] in de procedure bij de voorzieningenrechter:
€ 15.000,- aan advocaatkosten, waarvan de kosten aan salaris van de advocaat die [huidige partners] mogelijk op grond van het vonnis al hebben betaald in mindering moet worden gebracht,
en tot betaling van de volgende proceskosten van [de voormalige partner] in hoger beroep:
€ 343,- aan griffierecht
€ 24.000,- aan advocaatkosten van [de voormalige partner]
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.M. Hennekens, R.A. Dozy en T.S. Jansen, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 2 april 2024.

Voetnoten

1.Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 15 december 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:4278.
3.ECLI:NL:RBOVE:2022:1891 onder 7.4 (2), 7.5 en 7.6.
5.Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 30 januari 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:304.
6.Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 28 juni 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:2423, ro. 4.6.
7.Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 28 juni 2023, ECLI:NL:RBOVE:2023:2423, ro 4.36.
8.HR 5 oktober 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW9230.
10.Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, 15 december 2020, ECLI:NL:RBOVE:2020:4278.
11.Hof Arnhem-Leeuwarden, 20 februari 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:1252.
12.Productie 50A van [de voormalige partner] .
13.Productie 50A van [de voormalige partner] .
14.HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853.