ECLI:NL:RBOBR:2017:598

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
C/01/314826/ EX RK 16-199
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • B.C.W. Geurtsen – van Eeden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank Oost-Brabant in verzoek tot verkoop van in beslag genomen aandelen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Oost-Brabant, hebben verzoekers op 18 november 2016 een verzoekschrift ingediend tot verlof voor de verkoop en overdracht van in beslag genomen aandelen van verweerder in zijn holdingvennootschap. De zaak is behandeld op de zitting van 31 januari 2017, waar beide partijen en hun gemachtigden aanwezig waren. De rechtbank heeft eerder in een kort geding op 6 februari 2015 een vonnis gewezen, waartegen hoger beroep is ingesteld. Het gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 28 juli 2015 verweerder veroordeeld tot het betalen van een gebruiksvergoeding aan verzoekers, wat heeft geleid tot het leggen van executoriaal beslag op de aandelen van verweerder in zijn onderneming.

De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de bevoegdheid om van het verzoek kennis te nemen niet bij de rechtbank Oost-Brabant ligt, maar bij de rechtbank Limburg. Dit is gebaseerd op artikel 474g, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, dat bepaalt dat de rechtbank van de plaats van vestiging van de vennootschap bevoegd is. Aangezien de vennootschap statutair is gevestigd in Venray, is de rechtbank Oost-Brabant onbevoegd. De rechtbank heeft daarom de zaak in de stand waarin deze zich bevindt verwezen naar de rechtbank Limburg.

De beslissing is op 8 februari 2017 openbaar uitgesproken door mr. B.C.W. Geurtsen – van Eeden in aanwezigheid van de griffier. De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard en de zaak doorverwezen, wat een belangrijke uitspraak is in het kader van de bevoegdheid van rechtbanken bij executoriaal beslag op aandelen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rekestnummer: C/01/314826/ EX RK 16-199
Beschikking van 8 februari 2017
in de zaak van
[verzoekers] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
verzoekers,
gemachtigde mr. R. Haouli,
en
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
[verweerder] ,
gemachtigde mr. H.H.G. Theunissen.
Partijen zullen “ [verzoekers] en “ [verweerder] ” worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het op 18 november 2016 door de griffie van de rechtbank ontvangen verzoekschrift van [verzoekers] strekt tot het verlenen van verlof aan [verzoekers] tot het verkopen en overdragen van de in beslag genomen aandelen van [verweerder] in zijn holdingvennootschap onder vermelding van de wijze waarop en de voorwaarden waaronder de verkoop zal dienen plaats te vinden.
1.2
De zaak is behandeld ter zitting van 31 januari 2017. [veroeker sub 2] en zijn gemachtigde zijn verschenen. [verweerder] en zijn gemachtigde zijn eveneens verschenen.

2.De feiten

2.1.
[verzoekers] en [verweerder] hebben een geschil over een overeengekomen gebruiksvergoeding. [verzoekers] heeft dit geschil in een kort geding bij de rechtbank Oost-Brabant aan de orde gesteld, die op 6 februari 2015 vonnis heeft gewezen. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 28 juli 2015 [verweerder] veroordeeld tot het betalen van een gebruiksvergoeding aan [verzoekers] . Op basis van dit arrest heeft [verzoekers] executoriaal beslag gelegd op de aandelen van [verweerder] in zijn onderneming met beperkte aansprakelijkheid [BV] ( [BV] ). [BV] is statutair gevestigd in Venray. Het kantoor is gevestigd in Overloon.

3.De beoordeling

3.1
[verzoekers] heeft de rechtbank verzocht verlof te verlenen tot het verkopen en overdragen van de in beslag genomen aandelen van [verweerder] .
3.2
Op grond van artikel 474g, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de rechtbank van de plaats van vestiging van de vennootschap bevoegd om van het onderhavige verzoek kennis te nemen. De rechtbank oordeelt dat met de plaats van vestiging wordt bedoeld de plaats waar [BV] statutair gevestigd is. De rechtbank verwijst in dat verband naar de kamerstukken van de Tweede Kamer (vergaderjaar 2003-2005, 28 863, nr. 6, pagina 7) waarin het volgende is opgenomen: “Artikel 474g, eerste lid, Rv regelt bepaalde aspecten van een executoriaal beslag op aandelen op naam. Het bepaalt thans dat een verzoek tot bepaling van een termijn voor verkoop en overdracht moet worden ingediend bij de rechtbank van het arrondissement waarin de beslaglegger bij het beslagexploit woonplaats heeft gekozen.
Voor de inwerkingtreding van de Gerechtsdeurwaarderswet op 15 juli 2001 was dit ook het arrondissement waarbinnen het kantoor van de vennootschap waaraan het exploot was gedaan, was gelegen (cursief door de rechter).Een deurwaarder kon toen immers uitsluitend in zijn eigen arrondissement beslag leggen.
Met de invoering van de Gerechtsdeurwaarderswet is deze automatische band komen te vervallen (idem).De bepaling van de bevoegde rechtbank is in zoverre van belang dat deze alvorens te beslissen de beslaglegger, de geëxecuteerde, de vennootschap en zo nodig andere belanghebbenden oproept. Bij dit laatste zal het met name gaan om medeaandeelhouders van de aandeelhouder ten laste van wie beslag is gelegd.
Vooral als sprake is van meer dan een beslaglegger en verschillende belanghebbenden is overzichtelijk om slechts een rechtbank bevoegd te maken. De rechtbank van de plaats van vestiging van de vennootschap ligt dan het meest voor de hand. Uit oogpunt van ordelijkheid en continuïteit bevat onderdeel EEb een aanpassing van artikel 474g, eerste lid, Rv in deze zin” (idem).
3.3
Nu [BV] statutair is gevestigd in Venray, is de rechtbank Oost-Brabant onbevoegd om van het onderhavige verzoek kennis te nemen. De bevoegde rechtbank is de rechtbank Limburg. De rechtbank Oost-Brabant zal op de voet van artikel 270 Rv de zaak in de stand waarin deze zich bevindt verwijzen naar de rechtbank Limburg.

4.De beslissing

4.1
De rechtbank verklaart zich onbevoegd kennis te nemen van het verzoek,
4.2
verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de rechtbank Limburg.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.C.W. Geurtsen – van Eeden in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2017 in aanwezigheid van de griffier.