ECLI:NL:RBOVE:2022:1891

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
28 juni 2022
Publicatiedatum
29 juni 2022
Zaaknummer
C/08/282401 / KG ZA 22-130
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over eerbiediging van de goede naam versus vrijheid van meningsuiting

In deze zaak, die op 28 juni 2022 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, staat de strijd tussen het recht op eerbiediging van de goede naam en het recht op vrijheid van meningsuiting centraal. Eiseres [A] verwijt gedaagde [B] dat hij op zijn websites tientallen negatieve artikelen over haar heeft gepubliceerd, waardoor haar reputatie is geschaad. Daarnaast beschuldigt [A] [B] van het openbaar maken van vertrouwelijke informatie, waaronder delen van een rapport van Lumen Lawyers en camerabeelden die een moordaanslag op [C] zouden suggereren. Gedaagden [C] en [D] worden door [A] als opdrachtgevers van [B] gezien, wat zij betwisten. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van [A] in conventie deels worden toegewezen, omdat het belang van [A] bij bescherming van haar goede naam zwaarder weegt dan het recht van [B] op vrijheid van meningsuiting. De voorzieningenrechter verbiedt [B] om verdere publicaties over [A] te doen en gebiedt hem om bepaalde artikelen en documenten te verwijderen. In reconventie vordert [C] dat [A] stopt met beschuldigingen van een moordaanslag, wat ook wordt toegewezen. De proceskosten worden toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer / rolnummer: C/08/282401 / KG ZA 22-130
Vonnis in kort geding van 28 juni 2022
in de zaak van
[A],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten: mrs. P.L. Tjiam en E.R. van der Velde te Amsterdam,
tegen

1.[B] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
advocaat: mr. J. de Jong van Lier te Enschede, die zich op 27 juni 2022 heeft onttrokken,
2.
[C],
wonende in de gemeente [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. G.M.M. van Tilborg te Sittard,
3.
[D],
wonende in de gemeente [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. P.B.A. Acda te Roermond.
Partijen zullen hierna [A] en [B] c.s. (dan wel afzonderlijk [B] , [C] en [D] ) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is bij vonnis van 28 juni 2022 op het gevorderde in conventie en in reconventie beslist. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt, volgen hieronder.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[A] verwijt [B] dat hij op zijn websites tientallen negatieve artikelen over [A] heeft gepubliceerd waarbij haar goede naam en reputatie is geschaad. Daarnaast verwijt [A] [B] dat hij delen van het verboden rapport van Lumen Lawyers en van haar vertrouwelijke verklaring bij de FIOD heeft geopenbaard, alsmede camerabeelden van de garage van [C] waarmee volgens [A] wordt gesuggereerd dat zij een moordaanslag op [C] beraamt. Volgens [A] zijn [D] en [C] de opdrachtgever van [B] . [B] c.s. betwisten dit. [D] en [C] hebben allebei tegenvorderingen ingediend. De vorderingen van [A] en [C] worden (deels) toegewezen. De vorderingen van [D] worden afgewezen. De voorzieningenrechter zal haar beslissing hierna toelichten. In dat kader zijn de volgende feiten relevant.

3.De feiten

3.1.
[A] en [D] hebben jarenlang een affectieve relatie met elkaar gehad. [C] is de huidige partner van [D] . [B] beheert de websites onrecht.nl, omrecht.nl, voicelezz.nl, voicelezz.com en grootschandaal.nl waarop volgens hem “maatschappelijke misstanden” aan de kaak worden gesteld.
3.2.
Vanaf hun breuk in 2018 tot op heden zijn [A] en [D] met elkaar in meerdere (strafrechtelijke en civielrechtelijke) procedures verwikkeld waarin de fraudebeschuldiging van [D] (en [C] ) aan het adres van [A] een centrale rol speelt. Zo heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij vonnis in kort geding van 15 december 2020 (ECLI:NL:RBOVE:2020:4278), voor zover hier van belang, [D] verboden om het rapport van Lumen Lawyers (of delen daarvan) te laten verspreiden, publiceren, gebruiken, citeren, verveelvoudigen en/of openbaar te maken, op straffe van een dwangsom (hierna: het vonnis van 15 december 2020).
3.3.
Vanaf eind mei 2022 plaatst [B] bijna dagelijks artikelen en columns over [A] op zijn websites. Deze publicaties zien vooral op de vete/juridische strijd die in de afgelopen jaren tussen [A] en [D] (/ [C] ) is ontstaan.

4.Het geschil in conventie en in reconventie

4.1.
[A] vordert in conventie – na eiswijziging – dat [B] permanent verwijdert van zijn websites (1) alle artikelen over [A] , (2) het FIOD-pv, (3) het videofragment in de garage van [C] en (4) het rapport van Lumen Lawyers en dat [B] het FIOD-pv en het rapport van Lumen Lawyers vernietigt en permanent verwijdert van al zijn gegevensdragers en e-mailaccounts. Voorts vordert [A] (primair) dat het [B] per direct wordt verboden om teksten, beeld- en/of geluidmateriaal over [A] openbaar te (laten) maken of te (laten) verspreiden, waarbij haar goede naam en reputatie wordt geschaad. Daarnaast vordert [A] dat het [D] en [C] wordt verboden om (1) derden de opdracht te geven om artikelen over [A] te (laten) publiceren waarin haar goede naam en reputatie wordt aangetast en (2) het FIOD-pv op enigerlei wijze te verspreiden of openbaar te (laten) maken. Ten aanzien van [C] vordert [A] tevens dat het haar wordt verboden om het rapport van Lumen Lawyers te (laten) verspreiden of openbaar te (laten) maken en dat [C] dit rapport vernietigt en permanent verwijdert van al haar gegevensdragers. Alles op straffe van een hoge dwangsom. Tot slot vordert [A] dat [D] en [C] in de volledige proceskosten (€ 18.150,00) worden veroordeeld en [B] op basis van het liquidatietarief in kort geding.
4.2.
Aan haar vorderingen legt [A] , samengevat, ten grondslag dat [B] tegenover haar onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij een groot aantal negatieve artikelen over haar op zijn websites heeft gepubliceerd, alsmede delen van het verboden rapport van Lumen Lawyers en van haar vertrouwelijke FIOD-verklaring, teneinde haar publiekelijk zwart te maken. Verder stelt [A] dat [D] en [C] jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld doordat zij [B] als tussenpersoon de opdracht hebben gegeven om (tegen betaling) een grote hoeveelheid negatieve artikelen over haar te publiceren – en op die manier maximale mediaexposure te genereren – en [B] daarvoor hebben gevoed met documenten die schadelijk zijn voor [A] en bovendien een onrechtmatig of vertrouwelijk karakter hebben. [A] betoogt dat [B] c.s. in strijd hebben gehandeld met haar (grond)recht op bescherming van de goede naam en reputatie en dat zij door de onrechtmatige gedragingen en handelingen van [B] c.s. schade lijdt en haar veiligheid in het geding is.
4.3.
[B] voert als meest verstrekkend verweer dat de voorzieningenrechter onbevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Voorts betoogt [B] dat [A] vanwege strijd met de eisen van een behoorlijke procesvoering in haar vorderingen niet-ontvankelijk is. Daartoe wijst [B] onder meer op de omvang van de dagvaarding, het ontbreken van concrete verwijzingen naar passages in producties, het nalaten om via sommatie of overleg het gewenste te bereiken en de lange eiswijziging die volgens [B] tardief is. Volgens [B] ontbreekt een spoedeisend belang. [B] betwist dat hij in opdracht handelt van [D] en [C] . Volgens [B] heeft de redactie van onrecht.nl naar aanleiding van zijn publicaties in het dossier [D] , die als een alternatief geluid van “algemeen heersende opvattingen” moeten worden gezien, het rapport van Lumen Lawyers en de FIOD-verklaring van [A] ongevraagd van onbekende derden ontvangen en is het hem niet zonder meer verboden om dat rapport te gebruiken, ook al geldt daarvoor wel een verbod voor [D] . Bovendien is het rapport niet (onder geheimhouding) in het geding gebracht, zodat het gevorderde gebod ten laste van [B] om dit rapport permanent te verwijderen en te vernietigen feitelijk niet beoordeeld kan worden. Voor zover dat wel mogelijk is, stelt [B] zich op het standpunt dat zijn recht op vrijheid van meningsuiting zwaarder dient te wegen dan het recht van [A] op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. In dat verband verwijst [B] naar het arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 mei 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1496.
4.4.
[C] en [D] voeren als verweer, samengevat, dat [A] rauwelijks heeft gedagvaard door niet eerst een sommatiebrief te sturen. [A] heeft daarom geen spoedeisend belang bij haar vorderingen. Voorts betwisten [D] en [C] dat de FIOD-verklaring van [A] vertrouwelijk is, omdat slechts sprake is van een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal dat onderdeel is van het strafdossier en welk dossier straks openbaar ter zitting behandeld zal worden. Bovendien heeft de FIOD geen aanleiding gezien om [A] als anonieme of beschermde getuige te horen. Ten aanzien van het rapport van Lumen Lawyers wijzen [D] en [C] erop dat [A] zelf ook uit het rapport citeert of delen daarvan openbaar maakt. [D] en [C] betwisten dat zij de opdrachtgever van [B] zijn en dat zij de FIOD-verklaring van [A] en/of het rapport van Lumen Lawyers en/of de camerabeelden van de garage van [C] aan [B] hebben doorgespeeld. Volgens [D] en [C] is het juist [A] die hen terroriseert met allerlei procedures en een constante mediastroom.
4.5.
[C] vordert in reconventie dat (1) [A] onmiddellijk stopt met haar uitingen dat [C] [A] beschuldigt van een moordaanslag op [C] en dat (2) [A] [C] (cyber)charlatan, notoire leugenaar, fantast, bedriegster of woorden van gelijke strekking noemt, op straffe van een dwangsom. [C] stelt dat zij door deze uitlatingen van [A] in haar eer en goede naam is aangetast. Daarnaast vordert [C] als voorschot betaling van een bedrag van € 5.000,00 ten titel van immateriële schadevergoeding.
4.6.
[D] vordert in reconventie (primair) ontheffing van zijn verplichtingen, opgelegd bij het vonnis van 15 december 2020, althans deze te schorsen, in die zin dat hij ten behoeve van zijn verdediging kan beschikken over het rapport van Lumen Lawyers en dit rapport beperkt mag verspreiden.
4.7.
[A] voert verweer tegen de vorderingen van [C] en [D] .
4.8.
Op de stellingen en verweren van partijen zal de voorzieningenrechter hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van het geschil, nader ingaan.

5.De beoordeling in conventie

Ten aanzien van de bevoegdheid

5.1.
Anders dan [B] betoogt, acht de voorzieningenrechter zich bevoegd om van de vorderingen van [A] kennis te nemen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de vorderingen van [A] gebaseerd zijn op onrechtmatige daad. De voorzieningenrechter van deze rechtbank komt relatieve bevoegdheid toe uit hoofde van artikel 102 Rv nu de websites van [B] in heel Nederland en dus ook in het arrondissement van Overijssel raadpleegbaar zijn (vergelijk o.a. de door [A] aangehaalde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 27 maart 2014, ECLI:NL:RBAMS:2014:1926 met daarin verwijzingen naar het door (de advocaat van) [B] aangehaalde artikel 5 sub 3 van de EEX verordening en daarop gebaseerde jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie).
Spoedeisend belang
5.2.
Van een spoedeisend belang van [A] bij haar vorderingen is de voorzieningenrechter in voldoende mate gebleken. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat (de voormalige advocaat van) [B] in zijn e-mail van 23 juni 2022 weliswaar heeft toegezegd dat hij onder meer zal afzien van verdere publicatie over [A] totdat er een bodemuitspraak is gedaan, maar gebleken is dat [B] zich niet aan deze toezegging heeft gehouden. Reeds tijdens de mondelinge behandeling van dit kort geding heeft [B] namelijk in een artikel op onrecht.nl [A] opnieuw beticht van “moderne chantage”.
Ten aanzien van [B]
5.3.
Allereerst merkt de voorzieningenrechter op dat het voor de beoordeling van het geschil irrelevant is of [B] als journalist is aan te merken. Ter beantwoording is de vraag of de publicaties/uitlatingen van [B] over (de persoon van) [A] onrechtmatig zijn. De voorzieningenrechter beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe het volgende.
Vrijheid van meningsuiting versus recht op eerbieding goede naam
5.4.
Het gaat in deze zaak om een botsing van fundamentele rechten. Aan de kant van [A] het recht op eerbiediging van de eer en goede naam en aan de kant van [B] het recht op vrijheid van meningsuiting.
5.5.
Toewijzing van (een van) de vorderingen van [A] houdt een beperking in van het in artikel 7 van de Grondwet en artikel 10 lid 1 van het EVRM neergelegde recht van [B] op vrijheid van meningsuiting. Een dergelijk recht kan alleen worden beperkt als dit bij wet is voorzien en noodzakelijk is in een democratische samenleving, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam en de rechten van anderen (artikel 10 lid 2 EVRM). Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake als de uitlatingen onrechtmatig zijn (artikel 6:162 BW).
5.6.
Welk recht uiteindelijk zwaarder weegt, hangt af van aan wiens belang in de gegeven omstandigheden meer gewicht toekomt. Het belang aan de zijde van [A] is dat zij door publicaties niet wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen. Aan de andere kant het belang dat niet, door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken kunnen blijven voortbestaan. Bij de weging van beide (in beginsel gelijkwaardige) belangen is onder meer relevant (i) de aard van de gepubliceerde uitlatingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor degene op wie die uitlatingen betrekking hebben, (ii) de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die aan de kaak wordt gesteld, (iii) de mate waarin de uitlatingen steun vinden in het beschikbare feitenmateriaal, (iv) de totstandkoming en inkleding van de uitlatingen, (v) de mate van waarschijnlijkheid dat ook zonder de verweten publicatie, in het algemeen belang het nagestreefde doel langs andere, voor de wederpartij minder schadelijke wegen met een redelijke kans op spoedig succes bereikt had kunnen worden, (vi) het gezag dat het medium waarop de uitlatingen zijn gepubliceerd geniet en (vii) de maatschappelijke positie van de betrokken persoon. De hiervoor genoemde omstandigheden wegen niet allemaal even zwaar. Welke omstandigheden van toepassing zijn en welk gewicht daaraan moet worden gehecht, hangt af van het concrete geval.
Recht op eerbiediging goede naam weegt zwaarder
5.7.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat het belang van de eerbiediging van de eer en goede naam van [A] zwaarder weegt dan het belang van [B] . De voorzieningenrechter geeft [A] dus gelijk.
5.8.
Op de websites van [B] wordt [A] in tendentieuze bewoordingen beschuldigd van onder meer chantage (zie producties 2.22, 2.32, 3.5, 3.6 en 6.4 van [A] ), het afleggen van valse verklaringen (zie productie 2.23 van [A] ), het verspreiden van beschadigende informatie over zichzelf om dwangsommen te kunnen incasseren (zie productie 6.3 van [A] ), het (laten) bedreigen van personen die een andere mening dan de hare hebben (zie productie 2.32 van [A] ), het beïnvloeden van de rechtbank en buitenproportionele zelfverrijking (zie productie 2.11 van [A] ) en afpersing (zie productie 2.16 van [A] ). Dit zijn zware beschuldigingen waarvoor een feitelijke grondslag ontbreekt. Daarnaast heeft [B] een grote hoeveelheid persoonlijke tekstberichten van [A] , waaronder e-mails, sms-jes en WhatsApp-berichten, gepubliceerd (zie producties 3.3 en 3.9 van [A] ). Voorts heeft [B] erkend dat hij beschikt over het rapport van Lumen Lawyers waarvan in rechte is geoordeeld dat dit onrechtmatig tot stand is gekomen en dat [D] dit rapport daarom niet mag gebruiken en verspreiden/openbaar (laten) maken. De enkele aankondiging van [B] dat hij (de onderzoeksresultaten van) het rapport op 1 juli 2022 op grootschandaal.nl zal openbaren (zie productie 3.6 van [A] ), is voldoende om [B] eenzelfde verbod als [D] op te leggen. Ten aanzien van de FIOD-verklaring van [A] is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat het proces-verbaal waarin deze verklaring is neergelegd, een openbaar karakter ontbeert. Dat deze verklaring tijdens een komende strafzitting wordt voorgehouden en daarmee openbaar zal worden, maakt dat niet anders. Overigens staat niet vast dat vervolging zal plaatsvinden, of dat dit proces-verbaal dan wordt voorgehouden. Ondanks het niet-openbare karakter ervan heeft [B] op onrecht.nl fragmenten uit het proces-verbaal geciteerd (zie productie 2.21 van [A] ).
5.9.
[A] heeft met het voorgaande voldoende aannemelijk gemaakt dat [B] haar eer en goede naam heeft aangetast. Hoewel misschien niet elke uiting in het dossier [D] op de websites van [B] onrechtmatig is te achten, weegt dit gegeven naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op tegen het totale beeld van dit dossier.
5.10.
Alles tegen elkaar afwegend maakt dat het belang dat [A] door publicaties niet wordt blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder weegt dan het gestelde belang van [B] om aandacht te vragen voor een tegengeluid in de kwesties rond [D] en zijn ondernemingen. Daarbij speelt ook een rol dat [B] naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn doel met een grote mate van waarschijnlijkheid had kunnen bereiken via een andere, voor [A] minder schadelijke weg.
5.11.
Gelet op de aard, ernst, omvang en intensiteit van de artikelen van [B] over [A] , alsmede zijn houding, die maakt dat herhaling te duchten is, betekent dit dat de (primaire) vorderingen van [A] tegen [B] voor toewijzing in aanmerking komen, met uitzondering van het gevorderde gebod tot permanente verwijdering van alle artikelen over [A] op alle websites die [B] beheert. Die vordering is te ruim geformuleerd waardoor bij toewijzing ook niet-onrechtmatige uitlatingen verboden zouden worden en er bovendien de discussie kan ontstaan over de vraag wat wel en niet (on)rechtmatig is, hetgeen tot executieproblemen leidt. De gevorderde verwijdering van het videofragment in de garage van [C] van de websites van [B] is evenmin toewijsbaar. Anders dan [A] betoogt, valt daaruit op geen enkele wijze op te maken dat de (assistent van de) deurwaarder tijdens het ten laste van [C] gelegde bewijsbeslag de software van de auto van [C] manipuleert. Omdat [B] geen apart verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde (hoogte van de) dwangsom, zal deze vordering worden toegewezen.
Ten aanzien van [D] en [C]
5.12.
[A] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat [D] en [C] de opdrachtgever van [B] zijn en dat zij hem met informatie en documenten hebben gevoed. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
5.13.
Allereerst wijst [A] op het businessmodel dat [B] hanteert: “
De jaarlijkse kosten voor een 'ACTIEF' dossier bedragen voor 2022 minimaal € 50.000 en dienen gedekt te zijn om een dossier maximale exposure te bieden. Dit omvat in principe actieve wekelijkse content-generatie in de vorm van geschreven berichten, columns, beeld- en audio interviews op locatie. Bij een 'ACTIEF' dossier kan een 60-minuten durend YouTube programma onderdeel worden van de exposure en kan dit via YouTube of een andere free-to-air platform worden uitgezonden. Daarna krijgt het dossier de status 'LIVE'.” (zie bijvoorbeeld onrecht.nl/contact/dossierkosten). Volgens [A] is deze omschrijving precies wat er vanaf 23 mei 2022 gaande is: (1) er is extra redactionele aandacht voor het dossier [D] , (2) er worden dagelijks artikelen en columns geschreven over [A] in dit dossier, (3) [B] lanceert een aparte website (grootschandaal.nl) om extra aandacht te genereren, (4) [B] is met zijn cameraman op locatie gekomen bij de zitting van 8 juni 2022 om video- en audiobeelden op te nemen en (5) [B] kondigt op zijn website een YouTube documentaire over deze kwestie aan. Verder wijst [A] erop dat [B] [D] en [C] op zijn websites steeds de hemel in prijst, terwijl zij door [B] consequent zwart wordt gemaakt. Bovendien refereert [B] in een kort tijdsbestek van tien dagen (10 t/m 19 juni 2022) aan het FIOD-pv en het rapport van Lumen Lawyers en citeert hij daaruit, en verwijst [B] ook naar de camerabeelden van de garage van [C] ; drie bronnen van informatie die alleen alle drie bij [D] en [C] aanwezig zijn, aldus [A] . Volgens [A] berusten deze omstandigheden niet op pure toevalligheden maar kan daaruit, in onderlinge samenhang bezien, geen andere conclusie worden getrokken dan dat [B] als publicist door [D] en [C] is ingeschakeld en geïnstrueerd. [D] en [C] hebben dit onvoldoende gemotiveerd betwist.
5.14.
Het voorgaande betekent dat toewijsbaar is het door [A] gevorderde verbod van [D] en [C] om (1) derden de opdracht te geven om artikelen over [A] te (laten) publiceren waarin de goede naam en reputatie van [A] wordt aangetast en (2) het FIOD-pv (of delen ervan) op enigerlei wijze te verspreiden of openbaar te (laten) maken. Ditzelfde geldt voor het gevorderde ver- en gebod ten aanzien van [C] voor wat betreft het (laten) verspreiden of (laten) openbaren van het rapport van Lumen Lawyers (of delen ervan) en het bezit of de bewaring daarvan. Omdat [D] en [C] geen apart verweer hebben gevoerd tegen de gevorderde (hoogte van de) dwangsom, zal deze vordering worden toegewezen.
Proceskosten
5.15.
[B] c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partijen in de proceskosten worden veroordeeld. Hoewel in dit kort geding het gedrag van [D] en [C] tegenover [A] op zijn minst twijfelachtig te noemen is, ziet de voorzieningenrechter daarin onvoldoende aanleiding om [D] en [C] hoofdelijk in de volledige proceskosten te veroordelen, zoals [A] vordert. Omgekeerd geldt immers in meer of mindere mate hetzelfde, zoals hierna in reconventie zal blijken. De kosten aan de zijde van [A] worden daarom op basis van de Aanbeveling tarieven kort gedingen kantonzaken en handelszaken per 1 februari 2021 tot op heden begroot op:
- dagvaardingen € 0,00 [1]
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat
€ 2.631,00
Totaal € 1.330,00
6. De beoordeling in reconventie
De vorderingen van [C]
6.1.
Aan haar reconventionele vorderingen legt [C] , samengevat, ten grondslag dat [A] haar met regelmaat vals beschuldigt. Daartoe verwijst [C] onder meer naar randnummer 4.5 van de inleidende dagvaarding waarin [A] het volgende heeft gesteld: “
[C] beschuldigt [A] van het uitvoeren van een moordaanslag door een deurwaarder en zijn assistent de opdracht te geven om software in de auto van [C] te installeren waardoor haar handrem zou zijn gemanipuleerd.” Volgens [C] schaadt [A] met deze beschuldiging evident haar belangen waardoor [A] tegenover haar onrechtmatig handelt. [C] betwist dat zij ooit de term “moordaanslag” of woorden van gelijke strekking heeft gebruikt.
6.2.
Ter zitting heeft [A] erkend dat (de advocaat van) [C] de term “moordaanslag” niet met zoveel woorden heeft gebruikt en dat het achteraf beter was geweest als zij de (strafrechtelijke) kwalificaties “poging tot zware mishandeling” of “poging tot doodslag” had gehanteerd. Dit betekent dat het door [C] gevorderde verbod van [A] dat zij onmiddellijk stopt met het doen van uitlatingen dat [C] haar beschuldigt van een moordaanslag op [C] , toewijsbaar is. Ditzelfde geldt voor de kwalificaties die [A] aan [C] geeft, zoals “charlatan”, “cybercharlatan”, “notoire leugenaar”, “fantast” en “bedriegster”. Bij brief van 2 maart 2022 heeft [C] zich hierover bij de deken van de Orde van Advocaten Amsterdam formeel beklaagd. Gelet hierop acht de voorzieningenrechter het als ordemaatregel aangewezen dat [A] zich onthoudt van het bezigen van de hiervoor genoemde kwalificaties of woorden van gelijke aard en strekking aan het adres van [C] totdat de deken op de tuchtklacht van [C] heeft beslist. Omdat [A] geen apart verweer heeft gevoerd tegen de gevorderde (hoogte van de) dwangsom, zal deze vordering worden toegewezen.
6.3.
Nu [C] haar claim op betaling van een voorschot op vergoeding van immateriële schade ter hoogte van € 5.000,00 op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt, zal deze vordering worden afgewezen. Voor nadere bewijslevering is in een kortgedingprocedure geen plaats.
De vorderingen van [D]
6.4.
Aan zijn reconventionele vorderingen legt [D] , samengevat, ten grondslag dat [A] het rapport van Lumen Lawyers wel gebruikt en tot inzet maakt van haar rechtsstrijd tegen [D] en zijn bedrijven. Volgens [D] is hij bij het behartigen van zijn belangen in een onevenredig nadelige positie omdat hij het rapport niet mag gebruiken. [D] meent dat dit een schending oplevert van het recht op een eerlijk proces. Daarbij beroept hij zich op artikel 6 EVRM en artikel 21 Rv.
6.5.
[A] erkent dat zij in een tweetal procedures in zeer beperkte mate delen van het rapport van Lumen Lawyers heeft gebruikt. Volgens [A] was dat in het ene geval nodig ter opheffing van het onrechtmatige beslag dat DSS en Centric (dit zijn bedrijven van [D] ) ten laste van haar had gelegd, en in het andere geval ter onderbouwing van haar stelling in de thans aanhangige bodemzaak dat [C] onrechtmatig heeft gehandeld doordat zij beschuldigingen over [A] aan de advocaten van Lumen Lawyers heeft doorgespeeld, die deze beschuldigingen vervolgens klakkeloos in hun rapport hebben verwerkt. Daarbij wijst [A] erop dat [D] in deze specifieke gevallen geen partij was/is en daarom niet in zijn procesbelangen is geschaad.
6.6.
De voorzieningenrechter overweegt dat het in dit kort geding niet gaat om de inhoud van het rapport van Lumen Lawyers maar om de vraag of [D] en/of [C] dit verboden rapport aan [B] hebben verstrekt met de bedoeling om (delen van) het rapport te (laten) openbaren. Kennelijk is tussen partijen niet in geschil dat de advocaat van [D] een kopie van het rapport mag houden en daarop een beroep kan doen als de procesbelangen van [D] daadwerkelijk gaan knellen. Dit betekent dat de vorderingen van [D] moeten worden afgewezen, zowel primair als (meer) subsidiair. In dit kader merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op. Hoewel het alleen [D] (en nu ook [C] ) is verboden om het rapport van Lumen Lawyers (of delen daarvan) te laten verspreiden, publiceren, etc., ligt het in de rede dat ook [A] zich daarvan onthoudt. Een vordering daartoe hebben [D] en [C] evenwel niet ingesteld.
Proceskosten
6.7.
Ten aanzien van de reconventionele eis van [C] zal [A] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [C] worden tot op heden begroot op € 508,00 aan salaris advocaat (½ punt x tarief € 1.016,00).
Ten aanzien van de reconventionele eis van [D] zal [D] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [A] worden tot op heden begroot op € 508,00 aan salaris advocaat (½ punt x tarief
€ 1.016,00).

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
gebiedt [B] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis om het proces-verbaal van de FIOD waarin de verklaring van [A] is vastgelegd (hierna: het FIOD-pv) en het rapport van Lumen Lawyers (en delen ervan, waaronder e-mails en tekstberichten van [A] die in het rapport worden geciteerd) permanent te verwijderen van de ' [B] Websites', waaronder in elk geval (maar niet uitsluitend) de websites gekoppeld aan de domeinnamen onrecht.nl. omrecht.nl, voicelezz.nl, voicelezz.com en grootschandaal.nl, en om het FIOD-pv en (alle versies en delen van) het rapport van Lumen Lawyers te vernietigen en permanent te verwijderen van al zijn gegevensdragers en e-mailaccounts;
7.2.
verbiedt [B] met onmiddellijke ingang om teksten, beeldmateriaal en/of geluidmateriaal over [A] openbaar te (laten) maken of te (laten) verspreiden, waarbij haar goede naam en reputatie wordt geschaad;
7.3.
veroordeelt [B] tot betaling van een dwangsom van € 50.000,00 voor elke keer en/of elke dag (een gedeelte van een dag telt als een dag) dat hij in strijd handelt met zijn verplichtingen onder 2.1 en 2.2, met een maximum van € 1.000.000,00;
7.4.
verbiedt [D] en [C] om:
(1) derden de opdracht te geven om artikelen over [A] te (laten) publiceren waarin de goede naam en reputatie van [A] wordt aangetast;
(2) het FIOD-pv (of delen ervan) op enigerlei wijze te verspreiden of openbaar te (laten) maken;
7.5.
verbiedt [C] het rapport van Lumen Lawyers (of delen ervan, waaronder e-mails en tekstberichten van [A] die in het rapport worden geciteerd) te (laten) verspreiden of openbaar te (laten) maken;
7.6.
gebiedt [C] binnen 24 uur na betekening van dit vonnis het rapport van Lumen Lawyers en alle (eerdere) conceptversies van dit rapport permanent te verwijderen van al haar gegevensdragers (waaronder haar computer, telefoon, ipad, e-mailaccounts, etc.) en alle hardcopy versies die zij in bezit of bewaring heeft te vernietigen;
7.7.
veroordeelt [D] tot betaling van een dwangsom van € 100.000,00 voor elke keer en/of elke dag (een gedeelte van een dag telt als een dag) dat hij in strijd handelt met zijn verplichtingen onder 7.4, met een maximum van € 10.000.000,00;
7.8.
veroordeelt [C] tot betaling van een dwangsom van € 50.000,00 voor elke keer en/of elke dag (een gedeelte van een dag telt als een dag) dat zij in strijd handelt met haar verplichtingen onder 7.4 t/m 7.6, met een maximum van € 1.000.000,00;
7.9.
veroordeelt [B] , [C] en [D] hoofdelijk – in die zin dat als de één betaalt, de anderen zullen zijn bevrijd – in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 1.330,00 (€ 1.301,00,00 aan griffierecht + € 2.631,00 aan salaris advocaat);
7.10.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.11.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in reconventie
7.12.
wijst de vorderingen van [D] af;
7.13.
veroordeelt [D] in de proceskosten, aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 508,00 (½ punt x tarief € 1.016,00);
7.14.
verbiedt [A] om:
( a) uitingen te doen of te laten doen, direct dan wel indirect, inhoudende dat [C] [A] beschuldigt van een moordaanslag op [C] , publiekelijk en/of openbaar, onder andere in gerechtelijke procedures, in uitingen in de media, tegenover journalisten, schrijvers en op websites;
( b) uitingen te doen of te laten doen, direct dan wel indirect, waarmee de persoon [C] publiekelijk en/of openbaar wordt omschreven als charlatan, cybercharlatan, notoire leugenaar, fantast, bedriegster of woorden van gelijke aard of strekking, in de breedste zin van het woord;
7.15.
veroordeelt [A] tot betaling van een dwangsom van € 50.000,00 voor elke keer, althans elke dag of dagdeel (waarbij een deel van een dag telt als een dag) dat zij in strijd handelt met haar verplichting onder 7.14, met een maximum van € 1.000.000,00;
7.16.
veroordeelt [A] in de proceskosten, aan de zijde van [C] tot op heden begroot op € 508,00 (½ punt x tarief € 1.016,00);
7.17.
verklaart 7.13 t/m 7.16 uitvoerbaar bij voorraad;
7.18.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2022. [2] De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt, zijn afzonderlijk vastgesteld door mr. H. Bottenberg - van Ommeren en in het openbaar uitgesproken door mr. U. van Houten op 12 juli 2022. (PS)

Voetnoten

1.er zijn geen betekende dagvaardingen overgelegd waaruit de explootkosten blijken.
2.type: