Uitspraak
1.Procesverloop
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
27 september 2024.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 27 september 2024 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een executiegeschil. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat J.P. van den Berg, heeft cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. Dit arrest was eerder gewezen op 16 mei 2023 en betrof een geschil over de verbeurdverklaring van dwangsommen en de vraag of de executie moest worden geschorst. De verweerster, vertegenwoordigd door advocaat B.M.H. Fleuren, heeft een verweerschrift ingediend waarin zij het cassatieberoep heeft bestreden. De zaak is verder toegelicht door de advocaten van beide partijen, waarbij ook R.A. González Nicolás voor de verweerster aanwezig was.
De Hoge Raad heeft de klachten van de eiser over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst was dat deze klachten niet konden leiden tot vernietiging van het arrest. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling geen noodzaak gezien om te motiveren waarom het tot dit oordeel is gekomen, aangezien de vragen die aan de orde waren niet van belang waren voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals bedoeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie.
In de beslissing heeft de Hoge Raad het beroep van de eiser verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerster zijn begroot op € 355,-- aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.