ECLI:NL:RBOBR:2023:3640

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 juli 2023
Publicatiedatum
17 juli 2023
Zaaknummer
01/155207-21
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hulp bij zelfdodingen door verstrekking van middelen en overtreding van de Geneesmiddelenwet

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 18 juli 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van hulp bij zelfdoding en overtredingen van de Geneesmiddelenwet. De verdachte heeft in de periode van 4 juni 2018 tot en met 25 mei 2021 op grote schaal zelfdodingsmiddelen verstrekt aan tien personen, die vervolgens door zelfdoding zijn overleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte meer dan 1600 keer zelfdodingsmiddelen heeft geleverd, waaronder middel X en middel Y, en daarbij ook antibraakmiddelen. De verdachte handelde vanuit de overtuiging dat mensen het recht hebben om zelf te beslissen over hun levenseinde. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan hulp bij zelfdoding, witwassen van de opbrengsten van de verkoop van deze middelen, en overtredingen van de Geneesmiddelenwet. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar verklaard, en de rechtbank heeft een gevangenisstraf van 42 maanden opgelegd, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de vordering van een nabestaande tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen sprake was van rechtstreekse schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Locatie 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01.155207.21
Datum uitspraak: 18 juli 2023
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
wonende te [adres] .

1.Algemene inleiding.

Het is voor het eerst dat iemand in Nederland wordt vervolgd voor het op een grote schaal verstrekken van zelfdodingsmiddelen. Sinds de aanhouding van verdachte is er door de media veel aandacht aan deze zaak besteed en was er voor de zaak tegen verdachte veel belangstelling. Voorafgaand aan de zittingen in de rechtbank is er gedemonstreerd door mensen die steun aan verdachte wilden betuigen en de zittingen zijn druk bezocht.
Concreet verwijt het Openbaar Ministerie verdachte dat hij door die zelfdodingsmiddelen te verstrekken hulp heeft geboden aan tien personen die door zelfdoding zijn overleden. Uit het dossier blijkt dat verdachte meer dan 1600 maal zelfdodingsmiddelen heeft verstrekt. Hij leverde daarbij in veel gevallen ook antibraakmiddelen. Het leveren en in voorraad hebben van dergelijke medicijnen levert volgens het Openbaar Ministerie een overtreding van de Geneesmiddelenwet op. Verder wordt verdachte verweten dat hij de opbrengsten van de verkoop van al deze middelen heeft witgewassen.
Uit de verklaring van verdachte en het pleidooi van de verdediging wordt duidelijk dat verdachte handelde vanuit de overtuiging dat de mens een zelfbeschikkingsrecht heeft en dat zich dat ook uitstrekt over het levenseinde. Verdachte is van mening dat de Staat mensen in de uitoefening van dit recht ten onrechte belemmert. Vanuit dat principe bood hij de zelfdodingsmiddelen, waarvan het bezit op zichzelf niet strafbaar is, aan. Verdachte weet zich hierin gesteund door vele mensen; een groot aantal heeft zich verenigd in de Coöperatie Laatste Wil (hierna: CLW ).
In deze zaak staat niet ter discussie dat verdachte zelfdodingsmiddelen heeft verstrekt. Het gaat daarbij om het in openbare publicaties genoemde middel X , en in mindere mate ook om een ander middel, ook wel middel Y genoemd. De rechtbank zal de middelen in het gedeelte van het vonnis dat over bewijs gaat bij de werkelijke naam noemen, maar verder vooral ook spreken over middel Y en X.
De rechtbank zal zich in dit vonnis, na het benoemen van de zittingen, het weergeven van de beschuldiging en de beantwoording van formele voorvragen eerst (in hoofdstuk 5) buigen over de vraag of de aan verdachte verweten feiten bewezen kunnen worden. Zij komt in dat deel tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte zich tienmaal heeft schuldig gemaakt aan hulp bij zelfdoding, aan overtreding van de Geneesmiddelenwet en, in beperkte mate, aan witwassen. Daarna zal de rechtbank enkele juridische conclusies trekken over de bewezenverklaring, de strafbaarheid van de feiten en van verdachte, om in hoofdstuk 9 toe te komen aan de vraag welke straf passend is. In dat hoofdstuk gaat de rechtbank uitgebreid in op de achtergrond van de wetgeving en de ernst van de feiten. De rechtbank besteedt in dat negende hoofdstuk aandacht aan de maatschappelijke discussie over een zelfgekozen levenseinde, maar benadrukt daar ook dat dit een discussie is die in principe niet via het strafrecht beslecht behoort te worden. In hoofdstuk 11 neemt de rechtbank een beslissing op de vordering benadeelde partij.
Tenslotte staan in hoofdstuk 14, onder de noemer ‘de uitspraak’, de beslissingen van de rechtbank opgesomd.

2.Het onderzoek ter terechtzitting.

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 27 oktober 2021, 15 februari 2023, 3 juli 2023 en 4 juli 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie (hierna ook: het Openbaar Ministerie) en van wat door verdachte en zijn advocaat, mr. T.W. Gijsberts , naar voren is gebracht.

3.De beschuldigingen in de tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 22 september 2021. Op vordering van het Openbaar Ministerie is de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 februari 2023 gewijzigd.
Na wijziging van de tenlastelegging is aan verdachte ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan – kort weergegeven:
hulp bij zelfdoding van tien personen door hen middelen ( middel X of Y en een antibraakmiddel) en instructies voor de inname van die middelen te verschaffen terwijl die zelfdoding is gevolgd, in de periode van 4 juni 2018 tot en met 25 mei 2021 in Eindhoven/Nederland;
(gewoonte)witwassen van girale geldbedragen (tot een totaalbedrag van 89.866,68 euro), in de periode van 29 maart 2018 tot en met 20 juli 2021 in Eindhoven/Nederland en Spanje;
het drijven van (een groot)handel in antibraakmedicatie (domperidon en metoclopramide), in de periode van 29 maart 2018 tot en met 19 juli 2021 in Eindhoven/Nederland;
het in voorraad hebben van antibraakmedicatie (met de werkzame stof metoclopramide of domperidon), op 20 juli 2021 in Eindhoven/Nederland.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

4.De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officieren van justitie kunnen in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

5.Beslissingen over het bewijs.

In dit hoofdstuk zal de rechtbank beoordelen of zij de in de tenlastelegging neergelegde beschuldigingen tegen verdachte wettig en overtuigend bewezen acht. Het bewijs zal worden besproken per feit, in de volgorde zoals de feiten zijn ten laste gelegd.
Telkens zal na een korte inleiding eerst het standpunt van het Openbaar Ministerie en daarna het standpunt van de verdediging worden samengevat, gevolgd door het oordeel van de rechtbank. Daarbij zal de rechtbank in voetnoten verwijzen naar de gebruikte bewijsmiddelen. [1]
5.1.
Feit 1: hulp bij zelfdoding.
5.1.1.
Inleiding.
Aan verdachte wordt verweten dat hij aan tien personen middel Y of middel X heeft verkocht en daarbij een richtlijn geleverd voor het gebruik daarvan en een antibraakmiddel, waarna die personen het zelfdodingsmiddel hebben gebruikt en als gevolg daarvan door zelfdoding om het leven zijn gekomen.
5.1.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie vindt bewezen dat verdachte hulp heeft geboden aan tien personen die door zelfdoding zijn overleden. Verdachte heeft aan deze personen de dodelijke middelen geleverd, met daarbij instructies voor het innemen ervan. Deze personen hebben de middelen volgens de instructies ingenomen en zijn als gevolg daarvan overleden.
5.1.3.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt dat verdachte van feit 1 moet worden vrijgesproken omdat niet voor alle overlijdens een verband kan worden bewezen met door verdachte verstrekte middelen. Daarnaast vindt de verdediging dat niet kan worden bewezen dat bij verdachte sprake is van opzet op de zelfdoding door de afnemers van de middelen. Het doel van verdachte was immers om mensen rust te bieden door de wetenschap dát zij een zelfdodingsmiddel – door de verdediging laatstewilmiddel genoemd – tot hun beschikking hadden. Verdachte heeft ook van geen van de afnemers gehoord dát ze de middelen zouden gebruiken. Volgens de verdediging is ook van voorwaardelijk opzet geen sprake, nu niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van een aanmerkelijke kans dat de afnemers het middel daadwerkelijk zouden gebruiken.
5.1.4.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank zal hierna eerst aandacht besteden aan de zelfdodingsmiddelen die door verdachte zijn verkocht. Daarna staat de rechtbank stil bij de tien personen die zijn overleden, doet zij vaststellingen over de vastgestelde doodsoorzaak, de omstandigheden rond hun overlijden in relatie tot deze zaak en hun relatie met verdachte in verband met de aanschaf van zelfdodingsmiddelen. Daarna zal de rechtbank, voor zover daartegen verweer is gevoerd, ingaan op de vraag of er sprake is van een causaal verband tussen door verdachte geleverde middelen en het overlijden van die personen, om vervolgens het betwiste opzet van verdachte te beoordelen. Tot slot zal de rechtbank een conclusie trekken ten aanzien van het bewijs van feit 1.
5.1.4.1.
Middel X en middel Y .
Beide door verdachte aangeboden en verkochte middelen, te weten [zelfdodingsmiddel Y] ( middel Y ) en [zelfdodingsmiddel X] ( middel X ) zijn dodelijke middelen.
[zelfdodingsmiddel X] verhindert dat zuurstof wordt opgenomen door de rode bloedlichaampjes, waardoor de hersencellen en spiercellen afsterven. [2] Voor [zelfdodingsmiddel X] bestaat geen tegengif. Reanimatie van iemand die [zelfdodingsmiddel X] heeft gebruikt kan ernstig gevaar opleveren voor de hulpverleners. Mond op mondbeademing kan leiden tot blootstelling aan het gevaarlijke [anorganische verbinding] . Bij braken dient contact met het giftige braaksel om dezelfde reden te worden vermeden. [anorganische verbinding] is namelijk een vluchtig zuur dat door de huid kan worden opgenomen. [3] Verdachte heeft verklaard dat hij [zelfdodingsmiddel X] in het buitenland bij leveranciers bestelde, het in grote hoeveelheden van 500 gram of meer binnenkreeg en dit thuis herverpakte in kleine porties van ongeveer drie gram per gebruiker. Deze hoeveelheid is ruim voldoende om bij inname tot een zekere dood te leiden. [4] Dat laatste volgt ook uit ‘toxicologie behandelinformatie’ van onder meer de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers over het middel: de laagst geobserveerde letale dosis is ongeveer 10 milligram per kilogram (
de rechtbank begrijpt: lichaamsgewicht van de gebruiker).Dat betekent dat voor een persoon met een gemiddeld gewicht van 70 kilogram een hoeveelheid van 700 milligram bij orale inname fataal is. [5]
[zelfdodingsmiddel Y] zal bij een dodelijke dosis het zuurstofniveau van een persoon verlagen, wat zal leiden tot bewustzijnsvernauwing van het centrale zenuwstelsel, dodelijk zuurstofgebrek en overlijden. Hierbij kan de huid blauwachtig of paarsachtig kleuren. De geschatte dodelijke dosis [zelfdodingsmiddel Y] bij volwassenen is slechts 5 gram, hoewel voor een zelfgekozen dood 15 gram wordt geadviseerd. Voor [zelfdodingsmiddel Y] bestaat wel een tegengif. [6] [zelfdodingsmiddel Y] werd door verdachte aangeboden in doseringen van 20 gram. [7] Verdachte heeft ter zitting verklaard dat van dit middel een grotere hoeveelheid nodig is om fataal te zijn. Naast het feit dat er voor dit middel wel een tegengif is, dat ook in ambulances standaard aanwezig is, is de grotere hoeveelheid reden geweest dat er bij hem vooral [zelfdodingsmiddel X] werd besteld. Dat was gemakkelijker in capsules in te nemen. [8]
5.1.4.2.
Overleden personen.
De rechtbank zal nu de tien personen bespreken die in de tenlastelegging zijn genoemd en van wie volgens het Openbaar Ministerie gezegd kan worden dat zij door zelfdoding om het
leven zijn gekomen. De rechtbank houdt daarbij de volgorde aan van de tenlastelegging.
Mevrouw [persoon 1] .
Mevrouw [persoon 1] , geboren op [geboortedatum persoon 1] 1938 , is vermoedelijk overleden omstreeks 19 maart 2021 ; op 21 maart 2021 is haar stoffelijk overschot aangetroffen in haar woning. Op 9 maart 2021 heeft zij per e-mail een bestelling (twee capsules en antibraakmiddel) gedaan bij verdachte. [9] Op 13 maart 2021 heeft zij een betaling gedaan op de bankrekening van verdachte van 45 euro met de omschrijving “Capsules”. [10] Het schouwverslag vermeldt over de omstandigheden: “83-jarige vrouw die aan familie vaker had aangegeven uit het leven te willen stappen als ze nog goed was. Twee dagen geleden op het huwelijk van haar kleindochter geweest en ’s avonds een afscheidsbrief geschreven en de elders bestelde [zelfdodingsmiddel X] ingenomen en vervolgens rustig overleden”. De conclusie luidt: niet natuurlijke dood. [11] In het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek relateren de verbalisanten dat op het aanrecht in de keuken een leeg potje staat met daarop het opschrift “ [zelfdodingsmiddel X] ” en een beschrijving van hoe je het moet innemen. [12] In het dossier zit een foto van dit potje. [13]
Mevrouw [persoon 2] .
Mevrouw [persoon 2] , geboren [geboortedatum persoon 2] 1942 , is waarschijnlijk overleden op 13 november 2018 . [14] Op 3 juni 2018 vraagt [medeverdachte 1 ] per e-mail aan verdachte of hij al een betaling had ontvangen van [persoon 2] (
de rechtbank is gebleken: roepnaam van mevrouw [persoon 2] )[persoon 2] . Uit de mailwisselingen van die dag leidt de rechtbank af dat mevrouw [persoon 2] twee dagen daarvoor bij [medeverdachte 1 ] op bezoek was geweest, dat mevrouw [persoon 2] een eerder van verdachte ontvangen mail niet goed had begrepen en dat
[medeverdachte 1 ] erg op haar had moeten inpraten om te betalen en een mail met haar adres te sturen. Op 4 juni 2018 heeft mevrouw [persoon 2] 20 euro overgemaakt naar de bankrekening van verdachte met de omschrijving “dank je wel”. [15] In de woning treft de politie een brief aan, gericht aan haar huisarts, waarin mevrouw [persoon 2] schrijft dat zij de dag ervoor het vergif [zelfdodingsmiddel X] heeft ingenomen met zelfeuthanasie als doel en dat zij van te voren een antibraakmiddel had ingenomen. [16] In de woning wordt een leeg potje met schroefdeksel gevonden met het opschrift [zelfdodingsmiddel X] 2x1GM Capsule. [17] Het schouwverslag vermeldt onder meer dat mevrouw bekend was met chronische depressie en haar leven wilde beëindigen en dat zij lid was geworden van de CLW . [18] De conclusie luidt “niet natuurlijk overlijden na inname van een chemische stof ( [zelfdodingsmiddel X] ) (zelfdoding)”. [19] De politieambtenaar die de overledene aantrof meldt in zijn proces-verbaal dat aan een lamp naast het bed een selfiestick was vastgemaakt waaraan een iPhone was gekoppeld. Achterop de iPhone zat een sticker met het verzoek de iPhone te sturen naar de CLW . [20]
De heer [persoon 3] .
De heer [persoon 3] , geboren op [geboortedatum persoon 3] 1944 , is overleden op 14 mei 2020 . Op 9 juli 2018 heeft de heer [persoon 3] verdachte gemaild dat hij graag via iDEAL 32 euro overmaakt voor “de twee caps. en het antibr-m” plus de kosten voor verstandige verzending. [21] Hij heeft op 11 juli 2018 38,95 euro overgemaakt naar de bankrekening van verdachte onder vermelding “ [persoon 3] 1x domperidon 1x [zelfdodingsmiddel X] caps ”. [22] Op 17 juli 2018 mailt verdachte aan [persoon 3] dat hij het pakje gisteren naar PostNL heeft gebracht en [persoon 3] het pakje vandaag of morgen in huis zal hebben. [23] De verbalisant die de overledene heeft aangetroffen vermeldt dat in een kamer formulieren liggen met daarop het logo van de CLW . [24] Volgens deze verbalisant zou een vriend van de overledene hebben verklaard dat [persoon 3] hem had gevraagd om, nadat hij was overleden, bij de CLW aan te geven hoe de zelfmoord was verlopen. Dit zou de stichting willen weten zodat zij advies kon geven over het gif wat is ingenomen en de hoeveelheid ervan. [25] Op de formulieren stond onder meer beschreven dat de overledene twee ampullen met 1,2 gram [zelfdodingsmiddel X] wilde innemen. [26] In de badkamer wordt een potje aangetroffen met het opschrift “GIF”. [27] De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat de overledene de pillen innam. [28] [getuige 1] heeft ook verklaard dat de overledene via de CLW te horen had gekregen dat het ingenomen middel werkt en hij ervan op de hoogte is dat het gaat om [zelfdodingsmiddel X] . [29] Het schouwverslag vermeldt: “al langer bestaande depressieve klachten, langer bestaande doodswens” en “Hedenochtend 14-05-2020 twee capsules [zelfdodingsmiddel X] ingenomen in bijzijn van 2 goede kennissen, waarop om circa 12.30 overleden”. [30] De conclusie van het schouwverslag luidt dat alles overziend het forensisch beeld het best past bij zelfdoding op basis van inname van de stof [zelfdodingsmiddel X] . [31]
Mevrouw [persoon 4] .
Mevrouw [persoon 4] , geboren op [geboortedatum persoon 4] 1949 , is overleden op 19 oktober 2019 . Zij heeft op onder andere 26 juli 2019 per e-mail contact met verdachte dat gaat over het verkrijgen van ‘het middel’, daarna over haar betaling aan verdachte en op 1 augustus 2019 stuurt ze verdachte een e-mail dat ze het heeft ontvangen. [32] Zij heeft een betaling van 90 euro gedaan op de bankrekening van verdachte met omschrijving “bestelling hulpmiddel”. [33] Het schouwverslag vermeldt dat op tafel een afscheidsbrief ligt en informatie over het beëindigen van het leven; een A4’tje met de aanbevolen richtlijn [zelfdodingsmiddel X] . Op bed ligt een stripje met domperidon, naproxen en een buisje waarin de capsules met [zelfdodingsmiddel X] zaten. De conclusie luidt: suïcide. [34]
Mevrouw [persoon 5] .
Mevrouw [persoon 5] , geboren op [geboortedatum persoon 5] 1951 , is overleden op 25 mei 2021 . In het dossier bevindt zich e-mailcorrespondentie van 5 maart 2021 waarin verdachte aan mevrouw [persoon 5] schrijft dat zij voor 45 euro inclusief verzendkosten een portie [zelfdodingsmiddel X] capsules ( middel x ) bestaande uit twee capsules met een totaal van 3 gram (3x 1 gram) ontvangt, dit ver boven de dodelijke dosering (van 700 milligram) ligt, bij elke portie domperidon (antibraakmiddel) is inbegrepen en er een uitgebreide richtlijn in het pakket zit waar alle stappen en voorzorgsmaatregelen worden uitgelegd. [35] Op 8 maart 2021 mailt mevrouw [persoon 5] haar juiste adres en antwoordt verdachte dat het pakje morgen of overmorgen op de post gaat. [36] Het schouwverslag vermeldt dat [persoon 5] recent met borstkanker was gediagnosticeerd en geen behandeling wilde. Zij zou een buurvrouw op 24 mei 2021 hebben gevraagd om op 25 mei 2021 te komen controleren en had een pil in huis om niet meer verder te hoeven leven. [37] In de keuken wordt een potje gevonden met het opschrift [zelfdodingsmiddel X] . [38] In het dossier zit hiervan een foto. [39] De huisarts vermeldt in zijn collegiaal verslag dat hem bekend was dat mevrouw [persoon 5] een pil had die haar zou kunnen doden. [40] De verbalisant die de overledene heeft aangetroffen vermeldt in zijn proces-verbaal dat er een verpakking van een medicament en handschoenen in de prullenbak lagen, het medicament door de forensische opsporing uit de prullenbak is gehaald en het een flesje met daarbij een open capsule betrof. Op de verpakking was de tekst: ‘ [zelfdodingsmiddel X] ’ vermeld. [41] De conclusie van het schouwverslag luidt: een niet-natuurlijk overlijden op basis van een vermoedelijke suïcide met giftige stof ( [zelfdodingsmiddel X] ). [42] Toxicologisch onderzoek van het bloed van [persoon 5] door het NFI wijst uit dat [zelfdodingsmiddel X] is aangetoond in een concentratie van 9,3 mg/l en dat de gemeten [concentratie van zelfdodingsmiddel X] een hoge concentratie is die het overlijden kan verklaren. [43]
Mevrouw [persoon 6] .
Mevrouw [persoon 6] , geboren op [geboortedatum persoon 6] 1955 , is overleden op 11 mei 2021 . Mevrouw [persoon 6] heeft op 16 november 2018 een e-mail ontvangen van verdachte waarin middel X werd aangeboden. [44] Op 29 april 2021 heeft zij een betaling gedaan op de rekening van verdachte van 45 euro. [45] Het proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek vermeldt dat op de salontafel een kartonnen doosje lag, geadresseerd aan mevrouw [persoon 6] , waarin onder meer een plastic potje met opschrift [zelfdodingsmiddel X] is aangetroffen. [46] Er is bloed afgenomen voor toxicologisch onderzoek, SIN AALX4833NL. [47] De conclusie luidt dat in het bloed van [persoon 6] [zelfdodingsmiddel X] is aangetroffen en dat de gemeten concentratie in het bloed van 13 mg/l een hoge concentratie is waarbij toxische verschijnselen kunnen optreden en het overlijden kan verklaren. [48]
De heer [persoon 7] .
De heer [persoon 7] , geboren op [geboortedatum persoon 7] 1956 , is overleden op 13 november 2020 . Hij heeft op 15 oktober 2020 en 8 november 2020 45 euro betaald op de bankrekening van verdachte. [49] In het dossier zitten foto’s van een brievenbuspakket dat is geadresseerd aan de overledene en een kartonnen verpakking met daarin de ‘Aanbevolen richtlijnen [zelfdodingsmiddel X] ’ en tevens foto's van een potje met twee capsules en een kartonnen verpakking met daarin een seal. [50] Het schouwverslag vermeldt over de omstandigheden onder meer het volgende: “de overledene had een tweede bestelling gedaan omdat hij de week er voor al 3 voorbereidende pogingen had gedaan waarbij hij de tabletten Domperidon had opgebruikt, dat op het aanrecht een opengesneden capsule lag met een mesje en in de doos nog een huls met daarin 2 capsules met als vermelding op een etiket dat hierin [zelfdodingsmiddel X] zat”. De conclusie luidt: Suïcide door middel van slikken van [zelfdodingsmiddel X] . [51]
Mevrouw [persoon 8] .
Mevrouw [persoon 8] , geboren op [geboortedatum persoon 8] 1957 , is overleden op 10 juli 2020 . [52] Zij heeft op 4 juni 2018 een betaling gedaan van 20 euro op de bankrekening van verdachte met daarbij de omschrijving “Capsules”. [53] Het schouwverslag vermeldt over de omstandigheden onder meer: “zelfeuthanasie, [zelfdodingsmiddel X] 2 tabletten van elk 1 gram, gebruiksaanwijzing bij het bed”. De conclusie luidt: zelfeuthanasie met behulp van [zelfdodingsmiddel X] . [54] In het proces-verbaal van niet natuurlijk overlijden beschrijven de verbalisanten dat er naast het bed op het nachtkastje een potje stond met daarop de tekst “ [zelfdodingsmiddel X] 2 capsules” en dat een videocamera is aangetroffen met daarop een videofragment waarop is te zien dat mevrouw [persoon 8] vertelde dat ze water en [zelfdodingsmiddel X] heeft en gaat innemen, dat zij dit uit eigen wil doet en waarop te zien is dat ze vervolgens zelf de pillen inneemt. [55]
De heer [persoon 9] .
De heer [persoon 9] , geboren [geboortedatum persoon 9] 1967 , is op 31 maart 2021 dood aangetroffen in zijn woning. Zijn stoffelijk overschot was in vergevorderde staat van ontbinding. [56] Op 25 november 2020 heeft de heer [persoon 9] bij verdachte per e-mail [zelfdodingsmiddel Y] besteld. [57] Hij heeft op 28 november 2020 een betaling van 45 euro gedaan op de bankrekening van verdachte. [58] In het proces-verbaal forensisch onderzoek woning vermelden de verbalisanten dat in de woning een formulier is aangetroffen met daarop de werking van [zelfdodingsmiddel Y] en dat een leeg potje is aangetroffen met daarop de beschrijving van [zelfdodingsmiddel Y] . [59] In het dossier zit een foto van het potje. [60] Het schouwverslag vermeldt over de omstandigheden dat een verpakking en potje [zelfdodingsmiddel Y] op tafel zijn aangetroffen. De conclusie luidt: niet natuurlijke dood suïcide middels intoxicatie. [61]
Mevrouw [persoon 10] .
Mevrouw [persoon 10] , geboren op [geboortedatum persoon 10] 1977 , is overleden op 26 maart 2019 . [62] Op 26 januari 2019 heeft zij een e-mail van verdachte ontvangen waarin verdachte aangeeft uit welke middelen kan worden gekozen, te weten A. [zelfdodingsmiddel Y] (poeder) € 25 , B. [zelfdodingsmiddel X] (capsules) € 30 en C. Primperan of Domperidon € 15. Vervolgens heeft mevrouw [persoon 10] op 28 januari 2019 een bestelling geplaatst bij verdachte voor capsules met [zelfdodingsmiddel X] en voor een antibraakmiddel. [63] Op 14 februari 2019 betaalt zij 45 euro op de bankrekening van verdachte met de vermelding 1x B 1x C. [64] Op 15 februari 2019 mailt verdachte haar dat hij haar bestelling nu in behandeling gaat nemen. [65] Het schouwverslag vermeldt onder meer dat gezien de psychiatrische voorgeschiedenis met depressie en een afscheidsbrief met bericht dat ze [zelfdodingsmiddel X] heeft ingenomen, een overdosis [zelfdodingsmiddel X] zeer aannemelijk is. De conclusie houdt in: geslaagde zelfdoding met overdosis [zelfdodingsmiddel X] . [66] De casus van deze overledene is beschreven in een wetenschappelijk artikel waaruit volgt dat [zelfdodingsmiddel X] overduidelijk is aangetoond bij mevrouw [persoon 10] in zowel maaginhoud, bloedcomponenten en urine en dat daarmee de eerder veronderstelde doodsoorzaak met zekerheid is vastgesteld. [67]
5.1.4.3.
Causaliteit.
Inleiding.
De rechtbank moet beoordelen of verdachte een ander behulpzaam is geweest bij zelfdoding of daartoe middelen heeft verschaft. Het gaat erom of verdachte het door zijn handelen voor een ander mogelijk of gemakkelijker heeft gemaakt om zichzelf te doden en de zelfdoding is gevolgd. Als een middel wordt verstrekt dat rechtstreeks tot de dood leidt is sprake van hulp bij zelfdoding.
Handelen verdachte.
Uit het dossier en hetgeen op zitting is besproken blijkt het volgende. Vanaf maart 2018 heeft verdachte de zelfdodingsmiddelen middel X en middel Y verkocht. Aanvankelijk deed verdachte dit via Marktplaats en later voor het merendeel via aan hem toegezonden e-mailadressen. Deze kreeg hij meestal naar aanleiding van huiskamergesprekken die CLW organiseerde, waar leden e-mailadressen van belangstellenden voor het zelfdodingsmiddel noteerden en doorstuurden naar verdachte op zijn e-mailadres [e-mailadres] . Vervolgens stuurde verdachte een reactie naar de afnemers dat hij tegen betaling naar keuze middel Y of middel X , in combinatie met een antibraakmiddel kon leveren. Het was ook mogelijk om meerdere pakketten te bestellen en verdachte vroeg niet naar verdere persoonsgegevens, zoals de leeftijd van de afnemer of persoonlijke beweegredenen. Als verdachte de betaling had ontvangen op zijn bankrekening verstuurde hij de middelen in afgesloten verpakkingen: middel X bestond uit twee capsules van 1,5 gram of drie capsules van 1 gram in een potje met een draaideksel, het antibraakmiddel was verpakt in een afzonderlijke verpakking. Dit verzond verdachte per post in een kartonnen verpakking als brievenbuspakketje naar het door de afnemer opgegeven adres. Soms werd daarbij van track en trace gebruik gemaakt. [68] Het pakket bevatte daarnaast een richtlijn voor het gebruik, waarin alle stappen en voorzorgsmaatregelen werden uitgelegd. [69] Tevens zat in het pakket een verklaring autonoom handelen bij zelfdoding met het logo van CLW . [70]
Verweer.
Hoewel op grond van het voorgaande vaststaat dat verdachte dodelijke middelen, geschikt voor zelfdoding leverde én dat de hiervoor besproken tien personen door het gebruik van een dergelijk middel zijn overleden, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat ook bewezen moet worden dat de zelfdoding het gevolg is van inname van door verdachte geleverde middelen en dat dat in een aantal gevallen niet te bewijzen is. De verdediging heeft de causaliteit bij de overlijdens van [persoon 2] , [persoon 3] , [persoon 5] en [persoon 10] betwist.
De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat via het internet meerdere dodelijke middelen verkrijgbaar zijn en niet kan worden uitgesloten dat andere personen dan verdachte de middelen hebben geleverd aan de overleden personen. In dat verband heeft de verdediging opgemerkt dat verdachte niet weet wie de door hem geleverde middelen ook daadwerkelijk heeft gebruikt. Verder heeft de verdediging ten aanzien van deze vier overlijdens op specifieke omstandigheden gewezen die twijfel kunnen geven over de herkomst van het gebruikte middel.
Zo wijst de verdediging erop dat bij [persoon 2] een ander potje is aangetroffen dan waarin verdachte leverde. Verder wijkt het door haar aan verdachte betaalde bedrag af en blijkt daaruit dat ze niet een zelfdodingsmiddel én antibraakmiddel bij verdachte bestelde. Haar dochter verklaarde dat [persoon 2] tegen haar schoonzoon had verteld dat zij het middel tijdens huiskamergesprekken had gekregen. Verdachte kwam daar echter niet. Tot slot zijn er aanwijzingen dat iemand anders verantwoordelijk is voor de hulp bij zelfdoding. De verdediging baseert dit op de uitspraak van de dochter van [persoon 2] dat [medeverdachte 1 ] tegen haar had gezegd dat haar moeder ‘haar eerste’ was.
Ook bij [persoon 3] is een ander potje aangetroffen dan de potjes waarin verdachte de middelen leverde.
En bij [persoon 10] thuis is in het geheel niets aangetroffen dat naar door verdachte geleverde middelen wijst.
[persoon 5] zou de pil volgens haar familieleden hebben verkregen via een euthanasiewebsite. Bovendien vond de politie in de prullenbak bij [persoon 5] een potje met één opengesneden capsule, terwijl zij er twee of drie van verdachte zou hebben gehad.
Beoordeling verweer.
Nog afgezien van de vraag of met het verstrekken van een zelfdodingsmiddel in combinatie met een uitvoerige instructie en een daarop volgende zelfdoding al sprake kan zijn van een bewezenverklaring, is de rechtbank van oordeel dat ook in geval van de vier overlijdens waar het verband wordt betwist, vaststaat dat de zelfdoding is uitgevoerd met een door verdachte geleverd middel.
In alle gevallen hebben betalingen op de bankrekening van verdachte plaatsgevonden van bedragen die overeenkomen met de kosten van één portie van het zelfdodingsmiddel. Aanvankelijk 20 euro voor het middel en 15 euro voor het antibraakmiddel, later oplopend naar wisselende hogere bedragen. Uit het dossier blijkt dat berichten zijn uitgewisseld waaruit blijkt dat de personen het zelfdodingsmiddel bij verdachte bestelden, verdachte de pakketten met het middel heeft verzonden en is vastgesteld dat zij zijn overleden aan het betreffende zelfdodingsmiddel.
In aangetroffen e-mailberichten verzoekt verdachte de afnemers alles dat kan wijzen naar hem direct te verwijderen (“e-mailadres, alle mails en doe het middel ook in een ander potje”) en te zorgen dat er niets achter blijft als het middel wordt gebruikt. [71] De bij de overleden mevrouw [persoon 2] en de heer [persoon 3] aangetroffen afwijkende potjes passen bij deze instructie. Ook de omstandigheid dat bij de overleden mevrouw [persoon 10] niets is aangetroffen dat wijst naar door verdachte verstrekte middelen past hierbij. In het geval van het overlijden van mevrouw [persoon 5] blijkt uit de als bewijsmiddel opgenomen foto van het potje dat dit grote overeenkomsten vertoont met de aangetroffen potjes bij andere zelfdodingen, zoals die van [persoon 1] [72] , [persoon 4] [73] en [persoon 8] [74] , van wie als onbetwist vaststaat dat zij door gebruik van door verdachte geleverd middel zijn overleden. Bovendien komt het etiket op die potjes exact overeen met bij verdachte thuis aangetroffen etiketten. [75]
In zijn e-mails verzoekt verdachte ook om op de overschrijving nooit de naam van de middelen te noteren, maar de omschrijving blanco te laten of ‘adviesgesprek’ te vermelden. De omschrijving die mevrouw [persoon 10] gebruikte in de bankoverschrijving (1x B 1x C) was niet direct te herleiden naar het middel. [76] Deze overschrijving vond plaats op 14 februari 2019 en ruim een maand later, op 26 maart 2019, komt [persoon 10] te overlijden. De rechtbank acht het, gelet op dit relatief korte tijdsbestek en bij gebreke van aanwijzingen daarvoor, niet aannemelijk dat [persoon 10] nog bij een andere leverancier eenzelfde soort dodelijk middel heeft aangeschaft. Ook bij de andere overlijdens ontbreken aanwijzingen dat de afnemers nog gebruik hebben gemaakt van andere leveranciers. In geen van de in het dossier beschreven gevallen zijn meerdere potjes met zelfdodingsmiddelen aangetroffen. Daar komt bij dat ook uit de wijze waarop de overleden personen zelf spraken over de middelen die zij hadden, niet afgeleid kan worden dat zij meerdere middelen in huis hadden gehaald. Zo sprak [persoon 5] volgens haar huisarts over ‘een pil’ en heeft [persoon 3] in een schriftelijke verklaring aangegeven twee capsules te hebben ingenomen, wat exact overeenkomt met de bestelling bij verdachte.
Dat [persoon 5] verwezen zou hebben naar een website waar zij het middel zou hebben verkregen en [persoon 2] naar huiskamergesprekken, is voor verdachte niet ontlastend. Uit hetgeen eerder is overwogen volgt een duidelijke link tussen de wijze waarop verdachte aan de e-mailadressen van potentiële afnemers kwam en door CLW georganiseerde huiskamergesprekken. De rechtbank is voorts niet gebleken dat er websites bestaan waar het middel kant en klaar en in een potje zoals bij [persoon 5] aangetroffen is te verkrijgen. De de-auditu verklaring dat zij het op een website zou hebben gekocht acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk.
Over het overlijden van mevrouw [persoon 2] merkt de rechtbank nog het volgende op. Hoewel verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij zich de verstrekkingen aan de overleden personen niet herinnerde, heeft hij ten aanzien van deze overledene nadrukkelijk ontkend dat hij haar middel X heeft verstrekt. Dit heeft verdachte gebaseerd op een eigen zoektocht in zijn mailbox waarin hij geen rechtstreekse mailcorrespondentie met mevrouw [persoon 2] aantrof. Daaruit heeft verdachte de conclusie getrokken dat hij haar geen middel X heeft verstrekt. De rechtbank vindt deze ontkenning niet geloofwaardig en wijst op de combinatie van de bankoverschrijving van 20 euro passend bij de bestelling van het zelfdodingsmiddel met daarbij de vermelding: “dankjewel”, het feit dat mevrouw [persoon 2] al in het bezit was van een antibraakmiddel, zoals verdachte ter terechtzitting zelf verklaarde [77] en zij enkel het zelfdodingsmiddel bestelde en de bevindingen over het verwijderen van aanwijzingen naar verdachte. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat niet alleen mevrouw [persoon 2] haar overlijden heeft gefilmd of een poging daartoe heeft gedaan; het maken van opnames heeft – op verzoek van CLW – ook plaatsgevonden bij het overlijden van de heer [persoon 3] , waarvoor de rechtbank verwijst naar de getuigenverklaring van [getuige 1] . [78] Alles bij elkaar genomen is er voldoende wettig bewijs en heeft de rechtbank geen twijfel dat mevrouw [persoon 2] is overleden nadat zij middel X had ingenomen en dat het middel X aan haar is verstrekt door verdachte.
Het had op de weg van de verdediging gelegen om de stelling dat de middelen niet door verdachte zijn geleverd nader te onderbouwen met het specifiek benoemen van de bedoelde andere middelen, dan wel aanbieders. In dit verband wijst de rechtbank erop dat [medeverdachte 1 ] in een e-mail van 27 april 2018 aan verdachte een pil met middel X beschrijft als “de pil van Drion”, daarbij kennelijk doelend op een uniek middel in capsulevorm dat geschikt is voor zelfdoding. Het verweer dat de overlijdens ook door andere middelen kunnen zijn veroorzaakt, is daarmee al met al niet meer dan een slag in de lucht.
Overige overlijdensgevallen.
De verdediging heeft niet bestreden dat een verband bestaat tussen de door verdachte verstrekte middelen en het overlijden van mevrouw [persoon 1] , geboren op [geboortedatum persoon 1] 1938 , mevrouw [persoon 4] , geboren op [geboortedatum persoon 4] 1949 , mevrouw [persoon 6] , geboren op [geboortedatum persoon 6] 1955 , de heer [persoon 7] , geboren op [geboortedatum persoon 7] 1956 , mevrouw [persoon 8] , geboren op [geboortedatum persoon 8] 1957 en de heer [persoon 9] , geboren op [geboortedatum persoon 9] 1967 .
Conclusie.
Evenals de officieren van justitie, acht de rechtbank op grond van wat hiervoor per overlijden aan bewijsmiddelen is benoemd bewezen dat er verband bestaat tussen alle tien de overlijdens en de door verdachte verstrekte middelen.
5.1.4.4.
Opzet.
De rechtbank komt niet alleen tot het oordeel dat verdachte aan de overleden personen de zelfdodingsmiddelen heeft verstrekt, maar ook dat verdachte de dodelijke middelen opzettelijk heeft verstrekt.
Op de eerste plaats omdat verdachte de middelen is gaan verstrekken uit de overtuiging dat ieder mens zelf de regie over het einde van het leven zou moeten hebben en daaraan wilde bijdragen. Daarnaast blijkt het opzet van verdachte uit de richtlijn die verdachte met de pakketten meestuurde waarin alle stappen en voorzorgsmaatregelen worden uitgelegd; het was onmiskenbaar de bedoeling van verdachte dat de gedetailleerde beschrijving zou leiden tot het intreden van de dood van degene die de stappen zou uitvoeren. Verdachte was zich ook ten volle bewust van de dodelijkheid van het middel, waarbij de rechtbank wijst op de berichten van verdachte dat een portie voldoende was voor één persoon [79] en de berichten over dodelijke of fatale doseringen; op 15 mei 2020 heeft verdachte aan een mogelijke afnemer gemaild dat hij voor 35 euro een portie middel X zou ontvangen met twee capsules met een totaal van 3 gram en dat dit ligt ver boven de dodelijke dosering van ca 700 mg. [80] Eveneens op 15 mei 2020 mailt verdachte aan een mogelijke afnemer over fatale doseringen, waarbij verdachte zegt dat hij dit nu al meerdere jaren doet en dat geen enkel sterfgeval is mislukt. [81]
De rechtbank volgt de verdediging niet in de stelling dat bij verdachte het opzet zou ontbreken omdat het gebruik van de middelen niet het doel van verdachte zou zijn. Met het versturen van het middel zijn naar het oordeel van de rechtbank de handelingen van verdachte gericht op het verlenen van hulp bij zelfdoding voltooid. De omstandigheid dat hij geen invloed heeft op daadwerkelijke inname van de middel door de afnemers – alleen al het bezit van het middel zou de afnemers rust geven – doet niet af aan de intentie van verdachte om een middel te leveren dat de afnemers in staat stelde om desgewenst op enig moment over hun zelfgekozen levenseinde te beslissen. Door de middelen te verstrekken is verdachte daarbij opzettelijk behulpzaam geweest.
5.1.4.5.
Conclusie ten aanzien van feit 1.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk behulpzaam is geweest en dodelijke middelen heeft verstrekt aan de tien in de tenlastelegging genoemde personen en dat die zelfdodingen zijn gevolgd.
5.2.
Feit 2: (gewoonte)witwassen.
5.2.1.
Inleiding.
Aan verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen door girale geldbedragen te verwerven, voorhanden te hebben, over te dragen, om te zetten en/of daarvan gebruik te maken terwijl hij wist dat deze geldbedragen afkomstig waren uit enig misdrijf.
5.2.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Volgens het Openbaar Ministerie is op de Spaanse bankrekening – na correctie van een dubbeltelling van 400 euro – een bedrag van 34.332,51 euro gestort. Een deel van dit bedrag, te weten 21.490,51 euro kan direct worden gerelateerd aan de verkoop van (genees)middelen vanwege de betalingsomschrijving of correspondentie over de handel. Ten aanzien van het resterende deel van 12.842 euro is er geen duidelijk gronddelict. Op grond van het zogenoemde zes-stappenplan kan echter ook voor dit bedrag een bewezenverklaring van witwassen volgen. Er is immers een vermoeden van witwassen en verdachte heeft over de herkomst van dit geld geen concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring afgelegd. Daarnaast kan een bedrag van 55.534,17 euro op de Nederlandse bankrekening van verdachte worden gelinkt aan de verkoop van zelfmoordmiddelen en geneesmiddelen vanwege de omschrijving, de context of gelet op het patroon in bedrag en periode.
Het totale ontvangen bedrag van 89.866,68 euro heeft verdachte vervolgens na vermenging met zijn legale inkomsten omgezet door het doen van uitgaven voor onder andere zijn levensonderhoud. Bovendien heeft verdachte hiervan, gelet op de omstandigheden, aantal gedragingen en het tijdsbestek, een gewoonte gemaakt.
5.2.3.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft primair bepleit dat de gelden waarop de verdenking ziet onmiddellijk afkomstig zijn van een eigen misdrijf. Ten aanzien van het verwerven, voorhanden hebben en gebruik maken zijn door verdachte geen gedragingen verricht die zien op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen. Deze gedragingen kunnen daarom, voor zover bewezen, niet worden gekwalificeerd als witwassen. Daarom dient ten aanzien van dit deel ontslag van alle rechtsvervolging te volgen. Ten aanzien van het overdragen heeft de verdediging opgemerkt dat dit niet uit het dossier blijkt. En van omzetten is volgens de verdediging slechts zeer beperkt sprake. In de onderzoeksperiode is namelijk slechts 1.223,24 euro omgezet in cryptocurrency en daarnaast is 110 euro contant opgenomen.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat slechts een bedrag van ongeveer 25.000 tot 30.000 euro bewezen kan worden verklaard als zijnde afkomstig van de opbrengst van de verkoop van geneesmiddelen.
5.2.4.
Het oordeel van de rechtbank.
5.2.4.1.
Inleiding.
Uit onderzoek van de Nederlandse bankrekening van verdachte is aan het licht gekomen dat verdachte op deze rekening geldbedragen heeft ontvangen afkomstig uit de handel in zelfmoordmiddelen en antibraakmiddelen. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat verdachte ook nog een Spaanse bankrekening had waarop eveneens betalingen zijn verricht voor zelfmoordmiddelen en antibraakmiddelen. De binnengekomen geldbedragen zijn vervolgens nagenoeg geheel weer uitgegeven.
De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de gelden die op de Spaanse bankrekening zijn ontvangen ten gevolge van crowdfunding. Daarna gaat de rechtbank in op de overige gelden op de Spaanse bankrekening en de gelden op Nederlandse bankrekening die onmiddellijk afkomstig zijn uit eigen misdrijf van verdachte. Vervolgens zal de rechtbank kort stilstaan bij de hoogte van het totale geldbedrag en op de vraag of sprake is van gewoontewitwassen. Tot slot zal de rechtbank een conclusie trekken ten aanzien van het bewijs van dit feit.
5.2.4.2.
Gelden op Spaanse bankrekening ten gevolge van crowdfunding.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het door de officieren van justitie ingenomen standpunt vast, dat er geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen enerzijds een deel van het op de Spaanse bankrekening ontvangen geldbedrag en anderzijds een bepaald concreet misdrijf.
Dit betreft een geldbedrag van 12.842 euro dat verdachte heeft ontvangen van [persoon A] ten behoeve van ‘crowdfunding’ voor een maagverkleining voor verdachte.
Ten aanzien van dit geld zal daarom allereerst moeten worden bezien of sprake is van een vermoeden van witwassen. Hierbij acht de rechtbank van belang dat uit e-mailberichten van [persoon A] kan worden afgeleid dat hij daadwerkelijk een crowdfundingsactie voor verdachte is gestart. Hij heeft vervolgens ook diverse geldbedragen naar verdachtes bankrekening overgemaakt onder de noemer ‘crowdfunding’. Verdachte heeft hierover op zitting verklaard dat hij niet wist op welke wijze het geld voor de crowdfunding werd ingezameld en dat hij bij deze crowdfunding niet betrokken was, maar dat hij wel wist dat het bedoeld was voor een maag verkleinende operatie, die hij zelf graag wilde, maar niet kon bekostigen. Het dossier biedt geen aanknopingspunten dat dit niet klopt.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de voorhanden stukken onvoldoende inzichtelijk is geworden hoe [persoon A] daadwerkelijk aan de door hem overgemaakte gelden van de crowdfunding is gekomen en in hoeverre deze direct te relateren zijn aan een misdrijf. Bovendien geldt dat voor zover deze bedragen daadwerkelijk van misdrijf afkomstig zouden zijn, dat niet is gebleken dat verdachte dat ook wist. Naar het oordeel van de rechtbank is er op basis van de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden dan ook geen rechtvaardiging voor een vermoeden van witwassen.
Gelet daarop dient verdachte voor dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
5.2.4.3.
Gelden op de Nederlandse en Spaanse bankrekening onmiddellijk afkomstig uit eigen misdrijf.
Uit de analyse van de bankrekeningen van verdachte in Nederland en in Spanje blijkt dat verdachte vanaf 29 maart 2018 geld op zijn rekening heeft ontvangen in verband met de verkoop van het zelfdodingsmiddel, de verkoop van de geneesmiddelen domperidon en Primperan, al dan niet in combinatie met elkaar. [82] Dit betreft een bedrag van maximaal 77.024,68 euro. [83]
De verkoop van geneesmiddelen zonder vergunning is, zoals hierna ook blijkt uit hoofdstuk 5.3., in ieder geval een strafbaar feit. Daarmee heeft verdachte in de ten laste gelegde periode girale geldbedragen verworven en voorhanden gehad terwijl hij wist dat die geldbedragen – in ieder geval gedeeltelijk – afkomstig waren uit eigen misdrijf.
Deze girale geldbedragen zijn daarmee, samen met de legale inkomsten van verdachte, op verdachtes bankrekeningen komen te staan. Van deze bankrekeningen heeft verdachte vervolgens onder andere zijn levensonderhoud en persoonlijke verzorging bekostigd. Daarnaast heeft verdachte een bedrag van 1.223,24 euro omgezet in cryptocurrency en een bedrag van 110 euro contant opgenomen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte door zijn uitgaves te doen vanaf deze bankrekeningen het uit misdrijf ontvangen girale geldbedrag gebruikt en omgezet. [84]
5.2.4.4.
Hoogte van het bedrag.
Gelet op hetgeen de rechtbank hierna in hoofdstuk 7 concludeert ten aanzien van de strafbaarheid van dit tweede feit, te weten dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging met uitzondering van het omzetten van een giraal geldbedrag van 1.333,24 euro, is het naar het oordeel van de rechtbank niet proportioneel om exact het bewezen witgewassen bedrag te berekenen en te onderbouwen. Dit is gelet op het niet bepaald overzichtelijke dossier enorm veel werk en het leidt nergens toe omdat verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging voor het overige girale geldbedrag. Gelet daarop zal de rechtbank in de bewezenverklaring weliswaar girale geldbedragen opnemen, maar de exacte hoogte daarvan in het midden laten.
5.2.4.5.
Gewoonte maken.
De rechtbank is gelet op de aard, duur en frequentie van het witwassen van oordeel dat sprake is van gewoontewitwassen.
5.2.4.6.
Conclusie ten aanzien van feit 2.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gedurende de ten laste gelegde periode girale geldbedragen heeft witgewassen door deze te verwerven, voorhanden te hebben, om te zetten en daarvan gebruik te maken en dat verdachte daar een gewoonte van heeft gemaakt.
5.3.
Feit 3: overtreding van artikel 18, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet.
5.3.1.
Inleiding.
Verdachte wordt verweten dat hij de geneesmiddelen domperidon en metoclopramide heeft bereid, ingevoerd, in voorraad heeft gehad, te koop heeft aangeboden, afgeleverd, uitgevoerd, binnen en buiten Nederlands grondgebied heeft gebracht, verkocht en dat hij een groothandel heeft gedreven.
5.3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder feit 3 ten laste gelegde. Domperidon en Primperan (met als werkzame stof metoclopramide) betreffen geneesmiddelen. Verdachte had geen beschikking over een vergunning als bedoeld in de Geneesmiddelenwet. Desondanks heeft verdachte met voornoemde geneesmiddelen de ten laste gelegde strafbare handelingen gepleegd.
5.3.3.
Het standpunt van de verdediging.
Ten aanzien van dit feit heeft de verdediging enkel betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte domperidon en/of metoclopramide heeft bereid.
5.3.4.
Het oordeel van de rechtbank.
5.3.4.1.
Inleiding.
Zoals hiervoor in hoofdstuk 5.1. al is besproken, leverde verdachte niet alleen het zelfdodingsmiddel, maar zond hij vrijwel standaard ook antibraakmiddelen mee zoals domperidon en Primperan met de werkzame stof metoclopramide.
Hierna zal de rechtbank nader ingaan op de afwezigheid van de vereiste vergunningen voor deze geneesmiddelen alsmede op de door verdachte verrichte activiteiten met deze geneesmiddelen. Tot slot zal de rechtbank een conclusie trekken ten aanzien van het bewijs van feit 3.
5.3.4.2.
Geneesmiddelen zonder handelsvergunning.
Een apotheker en medewerker ‘behandelen en ontwikkelen’ bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd heeft verklaard dat tabletten met 10 gram metoclopramide en tabletten met 10 mg domperidon per tablet als geneesmiddelen kunnen worden geclassificeerd en dat er geen handelsvergunning is verleend voor de Nederlandse markt. [85]
Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat domperidon voorheen vrij te verkrijgen was bij de Kruidvat, maar ten tijde van de ten laste gelegde periode niet meer verkrijgbaar was in Nederland. [86]
5.3.4.3.
Geen fabrikanten- of groothandelaarsvergunning.
Uit het onderzoek van de inspecteur/medewerker Infodesk bij de Inspectie Gezondheidszorg, tevens buitengewoon opsporingsambtenaar is gebleken dat aan verdachte geen fabrikanten- of groothandelaarsvergunning is verleend als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet. [87]
5.3.4.4.
Invoeren en binnen Nederlands grondgebied brengen.
Bij de doorzoeking en de analyse van de bankgegevens werden er geen directe aanwijzingen aangetroffen die inzicht gaven in de inkoop van domperidon en Primperan. Wel is gebleken dat verdachte vier PayPal-accounts in gebruik had. In de periode van 1 januari 2018 tot en met 17 juli 2021 zijn er op een van die accounts 24 transacties gedaan met het woord ‘domperidone’ in de omschrijving. [88]
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij de antibraakmiddelen in grote hoeveelheden bestelde. Hij kocht de domperidon via internet in het buitenland, zoals in Amerika, Europa, Thailand en ook China. Primperan kocht hij voornamelijk in Spanje en Italië. [89] Dat verdachte deze geneesmiddelen in het buitenland kocht, wordt ook ondersteund door een aantal van de op 20 juli 2021 in het appartement van verdachte aangetroffen verpakkingen met domperidon waarop onder andere “Thailand” en een Chinees opschrift is waar te nemen. [90]
5.3.4.5.
In voorraad hebben en het drijven van een groothandel.
Vervolgens bewaarde verdachte de domperidon en Primperan in zijn appartement. Uit voornoemde verklaring van verdachte over het bestellen in grote hoeveelheden en uit het aantreffen van grote hoeveelheden domperidon en Primperan bij verdachte [91] , blijkt dat verdachte grote hoeveelheden geneesmiddelen in (handels)voorraad had. Dit leidt tot de vaststelling dat sprake is van het drijven van een groothandel.
5.3.4.6.
Bereiden.
Volgens artikel 1, onder ee, van de Geneesmiddelenwet dient onder bereiden te worden verstaan: “het geheel of gedeeltelijk vervaardigen van geneesmiddelen of werkzame stoffen dan wel het verpakken of etiketteren daarvan”.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de eigen verklaring van verdachte al genoegzaam dat hij de geneesmiddelen domperidon en Primperan heeft bereid. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij de antibraakmiddelen zelf per vier tabletten in een geseald zakje deed waarop hij de vervaldatum aanbracht alsmede een identificatiecode, zodat duidelijk werd uit welke pot deze tabletten kwamen. [92] Deze verklaring van verdachte wordt ook ondersteund door de vondst van labels domperidon en de in het appartement van verdachte op 20 juli 2021 aangetroffen grote hoeveelheid domperidon tabletten en materialen om producten en verpakkingen te sealen. [93]
5.3.4.7.
Te koop aanbieden, afleveren, uitvoeren, buiten Nederlands grondgebied brengen en verkopen.
Tijdens de Algemene Ledenvergadering van CLW bij de Jaarbeurs in Utrecht had verdachte, zoals hij zelf zegt, een hoop doseringen (
de rechtbank begrijpt: een pakket met het zelfdodingsmiddel en antibraakmiddel) bij zich. Die heeft hij vervolgens gratis uitgedeeld na afloop van de vergadering. [94]
Zoals verdachte op zitting verder heeft verklaard, heeft hij vanaf 2018 antibraakmiddelen bij de pakketten met het zelfdodingsmiddel aangeboden. [95] In het dossier bevinden zich ook diverse aanbiedingse-mails waarin verdachte het zelfdodingsmiddel rechtstreeks (aan de eindgebruikers) te koop aanbood met daarbij als optie C: Primperan of domperidon. [96] Vanaf in ieder geval 2020 heeft verdachte in zijn aanbiedings-mails aangegeven: “bij elke portie is domperidon (antibraakmiddel) ook inbegrepen”. [97]
Eén van de personen die op de aanbiedings-mail heeft gereageerd is mevrouw [persoon 6] . Zij heeft vervolgens een bestelling geplaatst en deze betaald. [98] Dat verdachte ook domperidon heeft geleverd blijkt onder andere uit de gesealde verpakking met vier pillen domperidon die in de woning van mevrouw [persoon 6] is aangetroffen. [99] Deze verpakking en pillen hadden dezelfde kenmerken als de verpakkingen en pillen die in het appartement van verdachte zijn aangetroffen. [100]
Ook diverse andere personen hebben gereageerd op de aanbiedings-mail en vervolgens onder andere een antibraakmiddel besteld en betaald. [101] Dat waren niet alleen personen in Nederland, maar ook personen in het buitenland waaronder in België en Canada. Daarbij heeft verdachte ook de verzending aangekondigd. [102] In algemene zin heeft verdachte – voor zover hij weet – ook altijd het pakket verzonden nadat de personen een bestelling hadden geplaatst en betaald. Verdachte heeft bovendien expliciet verklaard dat hij pakketten met het zelfdodingsmiddel én antibraakmiddelen vanaf 2018 per vier tabletten aan derden heeft verstrekt. [103]
5.3.4.8.
Conclusie ten aanzien van feit 3.
Naar het oordeel van de rechtbank kan dit feit op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen worden verklaard zoals in de bewezenverklaring is vermeld.
5.4.
Feit 4: overtreding van artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet.
5.4.1.
Inleiding.
Aan verdachte wordt verweten het opzettelijk in voorraad hebben van geneesmiddelen, te weten metoclopramide en domperidon, waarvoor geen handelsvergunning voor de Nederlandse markt geldt.
5.4.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van dit feit. Verdachte had thuis een handelsvoorraad aan geneesmiddelen, namelijk ongeveer 3.368 tabletten. Dit betroffen zogenaamde antibraakmiddelen die voor de verkoop bestemd waren en waarvoor geen handelsvergunning voor de Nederlandse markt was afgegeven.
5.4.3.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat niet de totale hoeveelheid van de onder dit feit ten laste gelegde geneesmiddelen bewezen kan worden verklaard. Enerzijds omdat er bij de Vesperidone sprake is van een schatting van het aantal tabletten en anderzijds omdat de ten laste gelegde aantallen tabletten Emitop en Molidom niet blijken uit de kennisgeving van inbeslagneming (hierna: KVI).
5.4.4.
Het oordeel van de rechtbank.
5.4.4.1.
Inleiding.
Op 20 juli 2021 heeft er in het appartement van verdachte te [adres] een doorzoeking plaatsgevonden. Tijdens die doorzoeking zijn op diverse plekken in het appartement onder andere grote hoeveelheden doosjes en potjes met tabletten aangetroffen. Volgens het opschrift op de verpakkingen zou het gaan om tabletten met de werkzame stoffen metoclopramide dan wel domperidon.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de aantallen aangetroffen tabletten, de productbeoordeling van de verpakkingen van deze tabletten en op de samenhang met feit 3. Tot slot zal de rechtbank een conclusie trekken ten aanzien van het bewijs van onderhavig feit.
5.4.4.2.
Aantallen tabletten.
Tijdens de doorzoeking in het appartement van verdachte zijn in de woonkamer, in de slaapkamer en in de opbergkast verpakkingen aangetroffen met onder andere de opdruk ‘domperidon’. [104]
Uit de KVI [105] en de bijbehorende foto’s [106] volgt dat er in de woning van verdachte in totaal zeven potten met duizenden tabletten domperidon zijn aangetroffen en ook diverse doosjes met tabletten [107] . Op de foto van de zeven potten [108] is duidelijk te zien dat het onder andere potten betreft met het opschrift Domper-M, Vesperidone (2 stuks), Motidom-M, en Emitop [109] .
De onder feit 4 ten laste gelegde hoeveelheden tabletten, inclusief productnaam en omschrijving van de werkzame stof, zijn in zijn geheel terug te vinden op het overzicht inbeslaggenomen goederen [110] (hierna: het overzicht).
De rechtbank heeft net als de verdediging geconstateerd dat op de KVI en het overzicht niet een op een dezelfde aantallen genoemd zijn. Anders dan de verdediging heeft gesteld, zijn echter wel alle ten laste gelegde tabletten te herleiden tot de KVI en de bijbehorende foto’s. De rechtbank zal dat hierna ten aanzien van de betwiste tabletten Emitop, Molidom en Vesperidone nader specificeren.
Voor wat betreft de tabletten Emitop constateert de rechtbank dat er volgens het overzicht [111] twee doosjes zijn aangetroffen met respectievelijk 70 en 92 tabletten en daarnaast nog een verpakking met 500 tabletten. Op de KVI [112] is vermeld dat er twee doosjes Emitop zijn aangetroffen met daarin 100 en 60 tabletten. De op het overzicht vermelde verpakking met 500 Emitop tabletten betreft naar het oordeel van de rechtbank een pot, gelet op onder andere de grote hoeveelheid en gelet op het navolgende. Hoewel de pot met Emitop tabletten niet specifiek benoemd is op de KVI, wordt in de KVI wel verwezen naar zeven potten met Domperidon. Uit de bijbehorende foto [113] blijkt dat een van deze potten als opschrift heeft ‘Emitop’. Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs dat er in totaal 662 tabletten Emitop zijn aangetroffen bij verdachte, te weten de op het overzicht vermelde 500 in een pot en 162 in doosjes.
Ten aanzien van de ten laste gelegde 52 Molidom tabletten constateert de rechtbank dat die tabletten terug te vinden zijn op het overzicht [114] en dat uit dat overzicht ook blijkt dat de totale verpakking een oorspronkelijke inhoud heeft van 1000 tabletten en dat de fabrikant Asian Union Laboratories Co. Ltd . is. Op de foto [115] van de aangetroffen zeven potten met domperidon is slechts van twee potten geen of geen volledig etiket te zien. De rechtbank is van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de pot met de rode deksel de pot is met de Molidom tabletten. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het getal ‘1000’ te lezen is op het etiket, alsmede dat de kleur van de pot en het opschrift op het etiket zeer grote overeenkomsten vertonen met de op de site van Asian Union Laboratories waar te nemen pot met domperidon. [116] Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat er 52 Molidom tabletten bij verdachte zijn aangetroffen.
Met betrekking tot de circa 1600 tabletten Vesperidone blijkt uit het overzicht [117] dat het inderdaad een schatting betreft op basis van twee potten Vesperidone met een oorspronkelijke inhoud van 1000 per pot. Op basis hiervan concludeert de rechtbank dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte ongeveer 1600 tabletten Vesperidone op voorraad had.
5.4.4.3.
Productbeoordeling van de aangetroffen verpakkingen.
De in het overzicht opgenomen producten zijn voorgelegd aan een apotheker en medewerker ‘behandelen en ontwikkelen’ bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. [118] Deze apotheker heeft vervolgens een productbeoordeling opgesteld.
Uit een beoordeling van de verpakkingen van Primperan [119] is haar gebleken dat gedeclareerd wordt dat het product 10 mg metoclopramide per tablet bevat. Deze producten kunnen als geneesmiddel worden geclassificeerd en hiervoor is geen handelsvergunning verleend voor de Nederlandse markt. [120] Bij de overige verpakkingen [121] is haar gebleken dat wordt gedeclareerd dat het product 10 mg domperidon per tablet bevat. Deze producten kunnen als geneesmiddel worden geclassificeerd en hiervoor is geen handelsvergunning verleend voor de Nederlandse markt. [122]
5.4.4.4.
Voortgezette handeling.
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is van eendaadse samenloop van feit 3 en 4. De rechtbank volgt de verdediging hierin niet. Wel vindt de rechtbank dat sprake is van een voortgezette handeling ten aanzien van het in voorraad hebben van de geneesmiddelen, omdat er sprake is van meerdere feiten die op zichzelf wel een misdrijf opleveren, maar die elkaar in de tijd opvolgen en zo nauw met elkaar samenhangen dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.
5.4.4.5.
Conclusie.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande het onder feit 4 ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen zoals weergegeven bij de bewezenverklaring.

6.De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden zoals die blijken uit de bewijsmiddelen en wat daarover is overwogen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 4 juni 2018 tot en met 25 mei 2021 in Nederland,
opzettelijk behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van de hierna genoemde personen en middelen daartoe heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, telkens opzettelijk een pakketje met daarin capsules [zelfdodingsmiddel X] of [zelfdodingsmiddel Y] en/of een antibraakmiddel (domperidon) en instructies voor de inname van die middelen verzonden en verstrekt aan
- mw. [persoon 1] (geboren op [geboortedatum persoon 1] 1938 ) en
- mw. [persoon 2] (geboren op [geboortedatum persoon 2] -1942 ) en
- dhr. [persoon 3] (geboren op [geboortedatum persoon 3] 1944 ) en
- mw. [persoon 4] (geboren op [geboortedatum persoon 4] 1949 ) en
- mw. [persoon 5] (geboren op [geboortedatum persoon 5] 1951 ) en
- mw. [persoon 6] (geboren op [geboortedatum persoon 6] 1955 ) en
- dhr. [persoon 7] (geboren op [geboortedatum persoon 7] 1956 ) en
- mw. [persoon 8] (geboren op [geboortedatum persoon 8] 1957 ) en
- dhr. [persoon 9] (geboren op [geboortedatum persoon 9] 1967 ) en
- mw. [persoon 10] (geboren op [geboortedatum persoon 10] 1977 ),

terwijl die zelfdoding telkens is gevolgd;

2.
in de periode van 29 maart 2018 tot en met 20 juli 2021, in Nederland en in Spanje,
telkens voorwerpen, te weten girale geldbedragen heeft verworven, voorhanden gehad en omgezet en van voorwerpen, te weten die girale geldbedragen, gebruik heeft gemaakt,
immers heeft hij, verdachte, die girale geldbedragen telkens laten overmaken en ontvangen op zijn Nederlandse en/of Spaanse bankrekening en vervolgens daarmee uitgaven gedaan,
terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk – onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
3.
in de periode van 29 maart 2018 tot en met 19 juli 2021 in Nederland,
telkens opzettelijk niet voor onderzoek bedoelde geneesmiddelen, te weten hoeveelheden tabletten bevattende 10 mg domperidon en/of tabletten bevattende 10 mg metoclopramide,
zonder vergunning van Onze Minister als bedoeld in artikel 1 sub a van de Geneesmiddelenwet heeft bereid, heeft ingevoerd, in voorraad heeft gehad, te koop heeft aangeboden, heeft afgeleverd, heeft uitgevoerd en een groothandel heeft gedreven in geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning is verleend voor de Nederlandse markt, te weten uit het buitenland afkomstige tabletten bevattende 10 mg domperidon en/of 10 mg metoclopramide;
4.
hij op of omstreeks 20 juli 2021 te Eindhoven
opzettelijk geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning voor de Nederlandse markt geldt, te weten
- 140 tabletten Primperan 10 mg (bevattende 10 mg metoclopramide) en
- ongeveer 1800 tabletten Vesperidone (bevattende 10 mg domperidon) en
- 2 tabletten Domper-M (bevattende 10 mg domperidon) en
- 662 tabletten Domperidone tablets BP 10mg Emitop (bevattende 10 mg domperidon) en
- 75 Domperidone-tablets (bevattende 10 mg domperidon) en
- 2 Motidom-M (bevattende 10 mg domperidon) en
- 52 tabletten Molidom (bevattende 10 mg domperidon) en
- 216 tabletten Molax-M (bevattende 10 mg domperidon) en
- 419 tabletten Domperidone Tablet 10 mg (bevattende 10 mg domperidon),

in voorraad heeft gehad.

7.De strafbaarheid van de feiten.

Zoals hiervoor al in hoofdstuk 5.2.3. is vermeld, heeft de verdediging betoogd dat het witwassen voor zover bewezen, niet volledig kan worden gekwalificeerd. De rechtbank zal hierna eerst ingaan op de kwalificatie van feit 2 en daarna een conclusie trekken ten aanzien van de strafbaarheid van de feiten.
Partië
le kwalificatie-uitsluitingsgrond feit 2.
De rechtbank heeft onder feit 2 bewezenverklaard dat verdachte girale gelden heeft verworven, voorhanden gehad, omgezet en daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dit geldbedrag afkomstig was uit enig misdrijf. Uit wat in hoofdstuk 5.2. is besproken blijkt het om een door verdachte zelf gepleegd misdrijf te gaan. Het is vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dat indien vaststaat dat het enkele verwerven of voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat onmiddellijk afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden aangemerkt. [123] Dat leidt tot een kwalificatie-uitsluitingsgrond en het gevolg daarvan is ontslag van alle rechtsvervolging.
Deze rechtspraak heeft in deze zaak ook betrekking op het omzetten en gebruik maken van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen, nu dat plaatsvond onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Dat betekent dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als witwassen, sprake moet zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft. [124] De rechtbank zal dus moeten vaststellen of het verwerven, voorhanden hebben, omzetten en gebruik maken heeft bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst.
Naar het oordeel van de rechtbank is van dergelijke handelingen sprake ten aanzien van het omzetten van 110 euro aan giraal geld in contant geld en de omzetting van 1.223,24 euro in cryptocurrency. Door deze omzettingen zijn deze geldbedragen immers niet langer traceerbaar en daarmee heeft verdachte gedragingen verricht die zijn gericht op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen.
Naar het oordeel van de rechtbank is voor het overige niet gebleken van verbergende of verhullende handelingen van verdachte. De overige girale geldbedragen zijn immers telkens te traceren en te herleiden. In dat verband wijst de rechtbank er nog op dat de enkele omstandigheid dat verdachte de kopers verzocht om bij de overboeking van het geldbedrag nooit de naam van de middelen te noteren, voor een dergelijke gedraging onvoldoende is. Verdachte heeft bovendien verklaard dat hij dat deed om te voorkomen dat zijn handel zou worden ontdekt. Op geen enkele manier is gebleken dat dat verzoek (kennelijk) gericht was op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van deze geldbedragen.
Dit betekent dat het onder 2 bewezen verklaarde voor het meerdere dan 1.333,24 euro niet kan worden gekwalificeerd en daarom geen strafbaar feit oplevert. Gelet op het relatief geringe resterende te kwalificeren witwasdelict is de rechtbank van oordeel dat niet langer gesproken kan worden over gewoontewitwassen; dit kan dan ook, ondanks de bewezenverklaring, niet worden gekwalificeerd. Verdachte dient derhalve, ter zake van voornoemde gedeeltes van het bewezen verklaarde feit, te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Geheel ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het onder 2 bewezen verklaarde wel gekwalificeerd zou kunnen worden als eenvoudig witwassen als bedoeld in artikel 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht, maar dat dit niet ten laste is gelegd en dat was, gelet op het ontbreken van een reactie van het Openbaar Ministerie op het verweer van de verdediging op dit punt, kennelijk ook niet de bedoeling van de ten laste legger.
Conclusie strafbaarheid feiten.
De overige bewezen geachte feiten en – het na ontslag van alle rechtsvervolging – resterende deel van feit 2 zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

8.De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

9.Motivering van de straf.

9.1.
De eis van het Openbaar Ministerie.
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaar, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
(Opmerking griffier: Een kopie van de vordering van het Openbaar Ministerie is aan dit vonnis gehecht.)
Het Openbaar Ministerie heeft kenbaar gemaakt voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
9.2.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft een strafmaatverweer gevoerd. Dat komt er in de kern op neer dat de context van de zaak en de intenties van verdachte hem in juridische zin weliswaar niet vrijpleiten, maar dat ze de zaak in hoge mate kleuren. Deze kleuring is zodanig dat aan verdachte geen gevangenisstraf moet worden opgelegd die langer duurt dan de tijd die verdachte in het kader van de voorlopige hechtenis al in detentie heeft doorgebracht.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank.
9.3.1.
Inleiding.
Bewezen is dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het tienmaal verlenen van hulp bij zelfdoding. Daarnaast heeft hij, in nauwe samenhang hiermee, de Geneesmiddelenwet overtreden en heeft hij zich schuldig gemaakt aan witwassen. Voor het bepalen van een passende straf zal de rechtbank eerst enkele algemene kaders benoemen. Daarna zal zij ingaan op de specifieke omstandigheden van deze zaak, de gevolgen en ernst daarvan en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, om tot slot de passende straf te bepalen.
9.3.2.
Algemene kaders.
Een eerste en belangrijk kader voor het bepalen van een passende straf is de ernst van de door verdachte gepleegde feiten. Daarbij kijken rechtbanken doorgaans naar een tweetal factoren: het wettelijk strafmaximum dat voor de betreffende feiten geldt en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. De rechtbank zal op deze twee factoren ingaan, maar eerst het wettelijk kader uiteenzetten van het misdrijf ‘hulp bij zelfdoding’, omdat dat van belang wordt geacht voor de vaststelling van de ernst van de feiten.
9.3.2.1.
Wettelijk kader.
Het recht op leven is een fundamenteel mensenrecht, onder meer vastgelegd in artikel 2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Op grond van dit artikel wordt dit recht ook beschermd door de wet. Hieruit blijkt een positieve verplichting voor verdragsstaten om het leven van diegenen die onder hun rechtsmacht vallen te beschermen, ook als zij daar geen prijs op stellen.
Artikel 8 EVRM voorziet in het recht op eerbiediging van onder meer het privéleven. Uit rechtspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) volgt dat eenieder op grond van dit artikel het recht heeft om te beslissen op welke wijze en op welk moment zijn leven wordt beëindigd, op de voorwaarde dat die persoon in staat is vrijelijk zijn wil te bepalen en daarnaar te handelen. [125] Op dit recht is op grond van het tweede lid van artikel 8 EVRM echter wel een beperking mogelijk, als deze bij wet is voorzien, een legitiem doel dient en noodzakelijk is in een democratische samenleving. Er moet volgens het EHRM sprake zijn van een redelijke verhouding tussen enerzijds het maatschappelijk belang dat wordt gediend met de beperking en anderzijds het belang van het individu. Hierbij komt aan de verdragsstaat beoordelingsruimte toe. [126]
In Nederland wordt door onder meer het verbod op levensbeëindiging op verzoek (artikel 293 van het Wetboek van Strafrecht) en het verbod op hulp bij zelfdoding (artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht) invulling gegeven aan de verplichting tot bescherming van het leven. Het recht op zelfbeschikking over het einde van het leven is vastgelegd in de Euthanasiewetgeving (neergelegd in artikel 293, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht) en houdt een strafuitsluitingsgrond in als voldaan is aan de in dat lid genoemde eisen, waaronder zorgvuldigheidseisen. Deze zijn nader uitgewerkt in de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding.
Deze wetgeving is het resultaat van een uitgebreide maatschappelijke discussie en bevat belangrijke procedurele waarborgen waarbij het uiteindelijk aan een uiterst zorgvuldig handelende arts is voorbehouden om over te gaan tot inwilliging van een verzoek behulpzaam te zijn bij het sterven als er – kort gezegd – sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden en wanneer de patiënt een vrijwillig en weloverwogen verzoek tot zelfdoding doet en de arts die overtuiging ook heeft gekregen. Dat betekent dat er zonder een medisch geclassificeerde somatische of psychische ziekte en/of aandoening en zonder arts, geen sprake kan zijn van een strafuitsluitingsgrond in geval van hulp bij zelfdoding of levensbeëindiging op verzoek.
Recent is door de civiele rechter geoordeeld dat de Staat met deze wettelijke regeling een zorgvuldig evenwicht heeft getroffen tussen enerzijds de maatschappelijke belangen die zijn gediend met het strafrechtelijk verbod op hulp bij zelfdoding en anderzijds het belang van het individu om hulp te krijgen bij zelfdoding door een arts bij ondraaglijk en uitzichtloos lijden. Die zorgvuldige procedure moet zwakke en kwetsbare personen, die niet in staat zijn om een geïnformeerde beslissing te nemen over levensbeneming, tegen zichzelf en anderen beschermen en voorkomen dat zij overhaast of onvrijwillig uit het leven stappen. [127]
Verdachte is geen arts en kan zich dus niet beroepen op het toepassen van een strafuitsluitingsgrond.
9.3.2.2.
Maximum straf en opgelegde straffen in andere zaken.
Om de strafmaat te bepalen kijkt de rechtbank vervolgens naar de twee andere kaders: het strafmaximum en opgelegde straffen in andere zaken.
Deze algemene kaders stellen de rechtbank direct al voor een aantal uitdagingen. Dat komt omdat deze zaak zich in een aantal opzichten onderscheidt van andere strafzaken. Voor zover de rechtbank bekend, is het niet eerder voorgekomen dat een verdachte wordt vervolgd en veroordeeld voor een reeks van tienmaal hulp bij zelfdoding. Daarnaast is het samenstel van aan verdachte verweten en bewezen verklaarde feiten bijzonder. Het feit ‘hulp bij zelfdoding’ is een feit waarvoor geen voorlopige hechtenis is toegelaten en van de bewezen verklaarde feiten de lichtste maximumstraf kent. De overtredingen van de Geneesmiddelenwet en witwassen kennen hogere strafmaxima. Toch is het in deze zaak evident dat de kern van de verwijten de hulp bij zelfdoding betreft en de schaal waarop deze plaatsvond. De andere bewezen verklaarde feiten droegen aan dit feit bij (de overtredingen van de Geneesmiddelenwet) of waren het gevolg hiervan (het witwassen). Bovendien vonden deze andere feiten niet op een schaal plaats waarbij normaal gesproken het strafmaximum voor die feiten als reële straf in beeld komt. Daarom zal de rechtbank bij het bepalen van de op te leggen straf met name letten op het strafmaximum van hulp bij zelfdoding.
Het wettelijk strafmaximum van hulp bij zelfdoding is een gevangenisstraf van drie jaar.
Artikel 57 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat, indien er meerdere feiten zijn gepleegd, de maximumstraf het totaal is van de hoogste straffen die op die feiten zijn gesteld, maar dat dit niet meer mag zijn dan een derde boven het hoogste maximum.
Dat betekent dat voor het tienmaal hulp verlenen bij zelfdoding op zichzelf een maximumstraf geldt van vier jaar gevangenisstraf.
Uit de jurisprudentie zijn geen zaken bekend van verdachten die veroordeeld werden voor hulp bij zelfdoding en een straf kregen die ook maar in de buurt komt van het hiervoor genoemde strafmaximum. Straffen die voor een bewezenverklaring van hulp bij zelfdoding (al dan niet in combinatie met een overtreding van de Geneesmiddelenwet) in de afgelopen twintig jaar zijn opgelegd variëren van enkele maanden voorwaardelijke gevangenisstraf [128] of een gevangenisstraf van meerdere maanden waarvan een groot deel voorwaardelijk [129] , tot een gevangenisstraf voor de duur van één jaar [130] . Ook zijn er uitspraken waarbij de verdachte werd schuldig verklaard, maar zonder dat straf werd opgelegd [131] .
In de hier bedoelde zaken ging het veelal om een familielid, partner of bekende, die een dierbare hielp zijn of haar stervenswens te vervullen. Of het ging om zaken waarbij hulpverleners, zoals een zelfdodingsconsulent, veroordeeld werden. Telkens ging het echter om één enkel overlijden, waarbij de hulp is geboden.
Hierna zal blijken dat de omstandigheden van de zaak van verdachte zo afwijken van de hiervoor bedoelde zaken, dat een vergelijk wat betreft strafmaat niet aan de orde is.
9.3.3.
Specifieke omstandigheden.
Verdachte is zich op enig moment, als gevolg van zijn persoonlijke omstandigheden (waarover later meer) gaan verdiepen in zelfdodingsmogelijkheden. Gedreven door zijn persoonlijke overtuiging dat ieder mens het recht heeft om over zijn eigen leven te beschikken is hij, uit protest tegen het in zijn ogen tekortschietend overheidsbeleid op dit punt, in 2018 gestart met het op Marktplaats te koop aanbieden van een zelfdodingsmiddel ( middel Y ). Nadat hij via Marktplaats in contact kwam met [medeverdachte 1 ] , die lid was van de CLW , heeft het aanbieden van zelfdodingsmiddelen een grote vlucht genomen. Op een bedrijfsmatige manier vervaardigde verdachte postpakketjes die bestonden uit een zelfdodingsmiddel ( middel Y of middel X ), een afgepaste hoeveelheid antibraakmiddel en een richtlijn voor het gebruik daarvan. Verdachte schreef deze richtlijn zelf, in samenwerking met [medeverdachte 1 ] . Ook ontwikkelde hij zelf de zelfdodingspil, door het zelfdodingspoeder ( middel X ) in afgepaste dosering in capsules te doen. Ieder pakket bevatte twee of drie capsules: een fatale dosering. De zelfdodingsmiddelen en de antibraakmiddelen kocht verdachte in grote hoeveelheid in het buitenland. Ook had hij een grote hoeveelheid geneesmiddelen in zijn woning liggen. Verdachte is geen arts, apotheker of op een andere manier geschoold of bekwaam om met geneesmiddelen om te gaan. Ter zitting verklaarde hij dat hij zijn kennis heeft opgedaan op internet.
[medeverdachte 1 ] en later ook andere CLW -vrijwilligers, stuurden aan verdachte e-mailadressen van personen die op huiskamerbijeenkomsten van de CLW te kennen hadden gegeven interesse in het zelfdodingsmiddel te hebben. Verdachte op zijn beurt stuurde aan deze adressen een e-mail, waarin hij het pakketje te koop aanbood. Wanneer betaling volgde stuurde verdachte per post een pakketje met het door de afnemer gewenste zelfdodingsmiddel. Uit het politieonderzoek is gebleken dat verdachte ongeveer 1600 pakketjes heeft verstuurd. Voor ieder compleet pakket dat door verdachte is verstuurd geldt dat hij daarmee de Geneesmiddelenwet overtrad en zich in potentie schuldig maakte aan hulp bij zelfdoding. Het lag niet meer in zijn handen, maar volledig in die van de afnemer of deze het middel ook zou innemen en de zelfdoding daadwerkelijk plaatsvond. Uit het politiedossier blijkt dat dit in ieder geval tien keer is gebeurd.
Verdachte kende in de meeste gevallen de afnemers van zijn product niet. Ook mat hij zich geen oordeel aan over de persoonlijke omstandigheden en beweegredenen van de afnemers. In principe kwam iedereen boven de achttien jaar in aanmerking voor een pakket en verdere eisen zouden een in zijn ogen onwenselijke inmenging betekenen van het recht op zelfbeschikking. Verder heeft hij ter zitting verklaard dat hij erop vertrouwde dat het goed zat, omdat hij de e-mailadressen van afnemers ontving van anderen, die wel van de persoonlijke situatie van de potentiële afnemers op de hoogte waren.
Verdachte was op de hoogte van de strafbaarheid van zijn handelen. Hij instrueerde zijn afnemers namelijk om correspondentie met hem te verwijderen. Hij wilde aanhouding en vervolging voorkomen om zoveel mogelijk mensen te helpen, zo verklaarde hij ter zitting.
9.3.4.
Ernst van de feiten gelet op de specifieke omstandigheden.
Bij de bespreking van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten zal de rechtbank hierna ingaan op de wijze waarop verdachte het wettelijk kader heeft geschonden en wat daarvan de gevolgen zijn.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij op zeer grote schaal en gedurende bijna drie jaar dodelijke middelen per post verstuurde aan iedereen die daarom vroeg. Verdachte stelde geen vragen en leverde desgewenst.
Verdachte is daarmee zeer lichtvaardig met het leven van anderen omgesprongen en heeft in het algemeen schade toegebracht aan de waarde van het menselijk leven in het algemeen. Bovendien heeft hij daarmee de in Nederland geldende, met veel zorgvuldigheidseisen vormgegeven euthanasiepraktijk ondermijnd en heeft hij de Staat ernstig belemmerd in het voldoen aan zijn verplichting om het leven te beschermen.
Door de wijze van verpakking, in gewone potjes met een schroefdop, die in brievenbuspakketjes werden verzonden, kan niet worden uitgesloten dat de zeer giftige middelen in handen van bijvoorbeeld kinderen kwamen. Ook postbezorgers stelde verdachte op deze manier aan gevaar bloot. Pakketjes kunnen in het verzendproces immers beschadigd raken.
Verder was voor verdachte volstrekt onduidelijk of de middelen daadwerkelijk besteld werden met het beoogde doel: ze ooit als zelfdodingsmiddel te gebruiken. Niet valt uit te sluiten dat deze middelen ook besteld werden om er een ander mee om het leven te brengen.
Als de zelfdodingsmiddelen daadwerkelijk door afnemers worden gebruikt met het doel om welbewust een einde aan het eigen leven te maken, ontstaat er door het gebruik van deze middelen ook een gevaar voor mogelijk aanwezige hulpverleners. Braaksel kan immers ook de giftige stof bevatten en mond op mond beademing kan om dezelfde reden gezondheidsrisico’s voor hulpverleners met zich brengen.
Verder is de rechtbank van oordeel dat de afnemers van de middelen door verdachte een verkeerd beeld is voorgespiegeld. Uit ter zitting besproken gevallen en ook uit de media is bekend dat gebruik van middel X niet altijd leidt tot een ‘zachte’ dood. In sommige gevallen wordt bijvoorbeeld ernstige benauwdheid en paniek beschreven, wat leidde tot een gruwelijke dood, aldus de nabestaanden. Verdachte heeft hierover gezegd dat er geschiktere middelen bestaan, maar dat die op de Opiumwetlijst zijn geplaatst en daardoor niet door hem gebruikt konden worden. Middel X zou het beste alternatief zijn. Een dergelijke nuancering is echter niet terug te vinden in de correspondentie die verdachte met zijn afnemers had. Voorts heeft de verdediging gewezen op allerlei andere gruwelijke manieren om tot zelfdoding over te gaan. Het gebruik van middel X kan dergelijke methoden voorkomen.
Al deze argumenten nemen echter niet weg dat verdachte, die geen arts is, niet gerechtigd is dodelijke middelen te verstrekken.
Verdachte was in het geheel niet gerechtigd om geneesmiddelen aan mensen te verstrekken en om een enorme hoeveelheid antibraakmiddel in huis te hebben. Als gezegd, verdachte was geen arts of apotheker en handelde ook wat dit betreft in strijd met de wet. Deze wet is er mede om de volksgezondheid te beschermen, terwijl verdachte deze door zijn handelen juist in gevaar bracht. Het feit dat deze geneesmiddelen in het verleden bij de Kruidvat in het schap lagen, zoals door verdachte gesteld, doet daar niet aan af.
Verdachte heeft met zijn handelswijze ook nabestaanden geschaad. Zij merkten in sommige gevallen dat er een verwijdering optrad tussen hen en hun dierbare die van het middel gebruik wilde maken. Doordat er volgens de instructies in de e-mails van verdachte geen link met verdachte of anderen gelegd mocht worden, moest communicatie verwijderd worden en vond de inname geregeld plaats in afzondering van anderen. Zo werd het nabestaanden onmogelijk gemaakt hun dierbare terzijde te staan. Ook dit heeft veel leed teweeggebracht, zoals ook indringend duidelijk werd uit de door het Openbaar Ministerie ter zitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaringen van twee nabestaanden.
Tot slot noemt de rechtbank het verlagen van de drempel om over te gaan tot zeer drastische besluiten door afnemers. Middel X is een middel waartegen geen antigif bestaat. Eenmaal in voldoende dosis ingenomen en binnengehouden is het gegarandeerd dodelijk. Door dit middel voor iedereen beschikbaar te maken heeft verdachte een levensgroot risico in het leven geroepen dat mensen met suïcidegedachten impulsief grijpen naar het middel en daadwerkelijk het leven laten, terwijl dat met de juiste hulp voorkomen had kunnen worden. Een aangrijpend voorbeeld hiervan is de heer [persoon B] , die het middel van verdachte heeft gekocht en de inname, naar eigen zeggen volgens de artsen wonderbaarlijk, heeft overleefd. Intussen heeft hij hulp gevonden voor zijn psychische problemen en is hij blij dat de zelfdoding niet gelukt is.
9.3.5.
Overtuiging verdachte.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte handelde vanuit zijn overtuiging dat het recht op zelfbeschikking zich ook uitstrekt tot een zelfgekozen levenseinde. Daarbij past niet dat hij of iemand anders oordeelt over de vraag of dat mag. Daarom hanteerde hij ook geen set van criteria om te beoordelen of hij het zelfdodingsmiddel wel of niet verstrekte. Verdachte is het, zo blijkt uit zijn verklaring ter zitting, verder niet eens met de afspraak die de Staat met de chemiesector heeft gemaakt over zelfregulering, waarbij de sector zich eraan heeft gecommitteerd om chemische stoffen die kunnen dienen als levenseindemiddel niet meer aan particulieren te leveren. Deze afspraak vormde voor verdachte de aanleiding om te starten met de verkoop van zelfdodingsmiddelen.
De raadsman van verdachte heeft er verder op gewezen dat een meerderheid van de Nederlanders vindt dat ieder die dat wil zou moeten kunnen beschikken over een middel om zelf het leven te beëindigen. Een meerderheid is dus van mening dat de huidige wetgeving die ziet op euthanasie en hulp bij zelfdoding tekortschiet, aldus de verdediging.
De rechtbank is zich bewust van de maatschappelijke discussie over dit onderwerp. Zij is echter van mening dat de vragen die hiermee samenhangen niet in de rechtszaal, maar in de samenleving besproken moeten worden en uiteindelijk door de wetgever dienen te worden beantwoord. In een democratische samenleving is het van belang dat wetten, die na een zorgvuldig totstandkomingsproces zijn vastgesteld, worden nageleefd. Ook door diegenen die hun mening niet in alle opzichten in de wet terugvinden.
Verdachte heeft echter met een beroep op zijn overtuiging het recht in eigen hand genomen en eigenhandig het recht op zelfbeschikking boven alle andere rechten en de wet gesteld. De wijze waarop hij dit heeft gedaan is strafbaar en er is sprake van ernstige strafbare feiten, met grote gevolgen, zoals hiervoor uiteengezet.
Al het voorgaande heeft een straf verhogend effect.
9.3.6.
Persoonlijke omstandigheden verdachte.
Verdachte is door een psycholoog onderzocht [132] en de reclassering heeft in diverse rapportages uitgebreid over verdachte gerapporteerd [133] . Uit deze rapporten komt het beeld naar voren van verdachte die te kampen heeft met diverse stoornissen, waaronder een Autisme Spectrum Stoornis, een depressieve stoornis en een eetstoornis. Deels zijn deze terug te leiden tot zijn jeugd, waarin sprake was van emotionele en fysieke mishandeling, pesten en leerproblemen. In zijn jeugd ontstond overgewicht, wat als een rode draad door zijn leven liep en voor veel problemen zorgde. Uiteindelijk ontwikkelde verdachte een preoccupatie met medicatie en diverse manieren om suïcide te plegen.
De rechtbank moet de vraag beantwoorden of de strafbare feiten aan verdachte toerekenbaar zijn. De psycholoog heeft zich daarover slechts ten aanzien van de verdenkingen van overtreding van de Geneesmiddelenwet en het witwassen uitgelaten, omdat ten tijde van de opdracht aan de psycholoog de verdenking van de hulp bij zelfdoding nog niet op de tenlastelegging stond. Met het Openbaar Ministerie en de verdediging is de rechtbank echter van oordeel dat wat de psycholoog hierover schrijft zich overduidelijk ook uitstrekt tot dat laatste feit.
“In samenhang met de autismespectrum stoornis alsmede andere psychische klachten raakte betrokkene de afgelopen jaren in toenemend sociaal isolement. In zijn thuisomgeving kwamen geen mensen over de vloer en hij vertoonde eenzelvig gedrag. Dat kenmerkte zich bij betrokkene zoals beschreven in een verhoogde preoccupatie met medicamenten en manieren om zelfmoord te plegen. Het gepreoccupeerd zijn dient bij autismespectrum problematiek te worden begrepen als afleiding en gelegenheid om onzekerheden, algemene psychische last en verstorende sensorische prikkels in mindere mate te ervaren.
Bij betrokkene leefde de behoefte om zelf het recht op zelfbeschikking op ieder moment te kunnen uitoefenen. Vanuit voornoemde preoccupatie en beleving ontstond de overtuiging ook de ander de hulp aan te reiken die hem zelf in zijn optiek was ontzegd, zo blijkt uit hetgeen hij vertelt. De mate van preoccupatie, alsmede de beperkte mogelijkheid om buiten het eigen perspectief te kijken en de vasthoudendheid (of rigiditeit) die betrokkene in zijn denkbeelden hieromtrent toont worden tevens als kenmerk van autisme beschreven. Uit het ten laste gelegde kan ook weloverwogen handelen worden afgeleid. Alles tezamen beschouwende wordt geconcludeerd dat de kenmerken die voortvloeien uit de autismespectrum stoornis, in enige mate van invloed zijn geweest op diens keuze- en
handelingsvrijheid, zoals hierboven uiteengezet. Op basis van het hierboven uiteengezette wordt derhalve geadviseerd om betrokkene het ten laste gelegde ad 2 en ad 3 - indien bewezen - verminderd toe te rekenen. Met betrekking tot het ten laste gelegde witwassen (ad 1) worden voornoemde pathologiekenmerken niet of te weinig gezien op basis waarvan wordt geadviseerd om betrokkene dit feit - indien bewezen - volledig - toe te rekenen”. [134]
De rechtbank neemt deze conclusie over en zal verdachte ten aanzien van de bewezen verklaarde overtredingen van de Geneesmiddelenwet en de hulp bij zelfdoding verminderd toerekeningsvatbaar beschouwen.
Verder ziet de rechtbank duidelijk aanwijzingen in het dossier dat verdachte door (leden van de) CLW is gebruikt als een handig instrument om haar doelstelling verwezenlijkt te krijgen:
het beschikbaar stellen van middelen waarmee de volwassen leden van de coöperatie hun leven kunnen beëindigen op een door hen gekozen moment, zonder tussenkomst van anderen en op een waardige manier.Er zat geen enkele rem op de aanvragen die bij verdachte binnenkwamen, zozeer dat het verdachte soms te veel werd. Vanuit zijn goede bedoelingen heeft verdachte aan deze aanvragen opvolging gegeven, maar heeft zo ook het werk verricht en het risico op vervolging gelopen, een risico dat zich met deze zaak ook verwezenlijkt heeft. Met de reclassering [135] is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zijn psychische kwetsbaarheid makkelijk beïnvloedbaar was door leden van de CLW .
Anders dan het Openbaar Ministerie heeft gesteld, ziet de rechtbank geen aanwijzingen dat verdachte van zijn handel ‘royaal heeft geleefd’.
Om juridisch technische redenen die hiervoor uiteen zijn gezet zal verdachte maar voor een relatief klein bedrag voor witwassen worden veroordeeld. En hoewel er een behoorlijke winstmarge op de door verdachte verkochte pakketten zat, is de rechtbank van een financieel motief nauwelijks gebleken. In de (als star te omschrijven) redenering van verdachte heeft hij geen uitkering aangevraagd omdat je daar geen bijverdiensten bij mocht hebben. De bijverdiensten uit de verkoop van de pakketten heeft hij als het ware als leefgeld gebruikt. In totaal was dit vermoedelijk een bedrag dat de hoogte van een uitkering niet veel ontloopt, zodat moeilijk volgehouden kan worden dat verdachte hier ‘royaal’ van heeft geleefd. Verder zijn er aanwijzingen in het dossier dat verdachte het middel ook gratis heeft verstrekt en dat leden van de CLW er juist bij verdachte op hebben aangedrongen zijn prijzen te verhogen.
Verdachte heeft zich, nadat de voorlopige hechtenis met ingang van 28 oktober 2021 werd geschorst, goed gehouden aan de aan hem opgelegde voorwaarden. De psycholoog en de reclassering achten het nodig dat, als onderdeel van een op te leggen straf, de begeleiding van de reclassering blijft bestaan, alsmede – onder meer voorwaarden – de verplichting om mee te werken aan behandeling. Onder die omstandigheden zal de kans op herhaling laag zijn, is de inschatting van de deskundigen. De rechtbank is het hier mee eens en zal aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke straf opleggen, met daaraan voorwaarden verbonden. Hiermee wil de rechtbank voorkomen dat verdachte opnieuw in de positie komt dat hij strafbare feiten zal plegen.
Al wat onder
persoonlijke omstandigheden verdachtebesproken is, heeft een straf verlagend effect.
9.3.7.
De bepaling van de straf.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de ernst van de feiten een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf vraagt. Hoewel verdachte heeft verklaard zich niet meer bezig te zullen houden met het verstrekken van zelfdodingsmiddelen, ziet de rechtbank voor het opleggen van een gevangenisstraf een zogezegd groot generaal preventief doel. De rechtbank wil hiermee aan iedereen duidelijk maken dat het op deze manier buiten de wettelijke kaders treden niet straffeloos kan.
Verdachte is bij de dood van tien mensen behulpzaam geweest. Het aantal door hem verstrekte zelfdodingspakketten maakt echter duidelijk dat dit aantal in potentie nog met een factor 160 kan toenemen. Daarnaast betekent deze hoeveelheid verstrekkingen dat er in de samenleving een grote hoeveelheid dodelijk middel aanwezig is. Er is geen enkel toezicht of controle op het gebruik hiervan mogelijk. Dit alles maakt dat de omvang van deze zaak enorm is en dat de rechtbank voor de strafoplegging kijkt naar de maximumstraf die voor dit specifieke feit geldt, te weten vier jaar.
Er zijn echter ook factoren die aanleiding geven om niet de hiervoor genoemde straf op te leggen. Zo let de rechtbank op de hiervoor besproken persoonlijke omstandigheden van verdachte, meer in het bijzonder de verminderde toerekeningsvatbaarheid. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de forse duur van het proces; verdachte werd op 20 juli 2021 in verzekering gesteld. Op twee dagen na volgt nu, twee jaar later, dit vonnis. Al die tijd heeft verdachte in onzekerheid verkeerd over de uitkomst van de strafzaak tegen hem. Een groot deel van die periode heeft verdachte zich aan schorsende voorwaarden moeten houden, die een behoorlijke impact op zijn leven hadden.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat als straf passend is een gevangenisstraf voor de duur van tweeënveertig maanden, waarvan achttien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd voor de duur van twee jaar, aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en gedurende de proeftijd de verplichting om zich aan door de reclassering voorgestelde voorwaarden te houden.
9.3.8.
Ten aanzien van de eis van het Openbaar Ministerie.
De rechtbank legt daarmee een lichtere straf op dan door het Openbaar Ministerie is gevorderd. Dat heeft te maken met de veel beperktere bewezenverklaring voor witwassen dan het Openbaar Ministerie voor ogen stond en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, die de rechtbank in zwaardere mate laat meewegen. Uiteindelijk is de rechtbank van oordeel dat de op te leggen straf voldoende recht doet aan de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten.

10.Voorlopige hechtenis.

De voorlopig hechtenis van verdachte is tijdens de zitting op 27 oktober 2021 onder voorwaarden geschorst tot aan het moment dat de rechtbank uitspraak zou doen. Tijdens de zitting van 4 juli 2023 heeft de rechtbank aan de schorsingsvoorwaarden de voorwaarde toegevoegd dat verdachte bij de uitspraak aanwezig dient te zijn. Naar aanleiding van de bespreking in raadkamer van het verzoek van de raadsman om de schorsing ook na de uitspraak te laten doorlopen heeft de rechtbank, mede gelet op de referte van het Openbaar Ministerie op dit punt, bij beslissing van 5 juli 2023 het moment waarop de schorsing eindigt laten vervallen, waardoor deze geldt voor onbepaalde tijd. Dit betekent dat de schorsing met voorwaarden in stand blijft totdat het vonnis onherroepelijk wordt.

11.De vordering van de benadeelde partij.

De dochter/nabestaande van mevrouw [persoon 2] , mevrouw [benadeelde partij] , heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Zij vordert een bedrag van 4.934,92 euro aan materieel geleden schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met het verzoek aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
11.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat beoordeling van de complexe civielrechtelijke vragen – onder andere of de door de benadeelde partij gemaakte kosten schade zijn en zo ja, of er sprake is van een rechtstreeks verband tussen het handelen van verdachte en die schade – zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding.
11.2.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet in de vordering kan worden ontvangen op een aantal gronden. Ten eerste heeft de verdediging een vrijspraakverweer gevoerd ten aanzien van de hulp bij zelfdoding van mevrouw [persoon 2] . Ten tweede kan – in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – de nabestaande, mevrouw [benadeelde partij] , zich niet als benadeelde partij voegen omdat mevrouw [persoon 2] niet als slachtoffer kan worden beschouwd. Immers, zij heeft weloverwogen besloten om een einde aan haar leven te maken. Ten derde leidt de vordering tot vele vragen van civiele aard – namelijk of er sprake is van rechtstreekse schade, wie verantwoordelijk is voor het ontstaan van de schade, welke relatie er is tussen het handelen van de ‘hulpverlener’ (verdachte) en de schade en of de schade moet worden verdeeld tussen de ‘vergoedingsplichtige’ (verdachte) en de overledene (mevrouw [persoon 2] ) en zo ja, in welke mate – waarvan de beantwoording zodanig complex is dat deze zou leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding.
Mocht de rechtbank toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering, dan komen alleen de kosten van lijkbezorging voor vergoeding in aanmerking. Het overgrote deel van de opgevoerde schadeposten heeft niet als zodanig te gelden en moet worden afgewezen.
Enkel de kosten voor het wassen van de auto komen op dit moment voor vergoeding in aanmerking. De kosten voor een urn en een grafplaats zijn onvoldoende onderbouwd, aldus de verdediging.
11.3.
Het oordeel van de rechtbank.
11.3.1.
Juridisch kader
Artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit, zich als benadeelde partij kan voegen in het strafproces met een vordering tot vergoeding van die schade. Indien deze persoon ten gevolge van het strafbare feit is overleden, kunnen de erfgenamen/naasten zich op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering voegen ter zake van de hun onder algemene titel verkregen vordering of de in artikel 6:108, eerste tot en met vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde vorderingen (begrafeniskosten, levensonderhoud).
De benadeelde partij kan in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien tussen het bewezen verklaarde handelen van de verdachte en de schade voldoende verband bestaat om te kunnen aannemen dat de benadeelde partij door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor de beantwoording van de vraag of zodanig verband bestaat zijn de concrete omstandigheden van het geval bepalend. [136]
Voor de ontvankelijkheid van de benadeelde partij in haar vordering is op grond van artikel 361, tweede lid onder b, van het Wetboek van Strafvordering (onder meer) vereist dat aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezen verklaarde.
Het begrip ‘rechtstreekse schade’ in artikel 51f, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft dezelfde betekenis als datzelfde begrip in artikel 361, eerste lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering. [137]
11.3.2.
Beoordeling
Naar het oordeel van de rechtbank is niet voldaan aan het ontvankelijkheidscriterium van artikel 361, tweede lid onder b, van het Wetboek van Strafvordering; namelijk dat aan de benadeelde partij “rechtstreekse schade” is toegebracht door het bewezen verklaarde feit. Dit oordeel brengt met zich dat de benadeelde partij (op grond van artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering) niet gerechtigd is zich te voegen in het strafproces.
De rechtbank oordeelt dat niet kan worden gesteld dat mevrouw [persoon 2] – en dus haar dochter als nabestaande op grond van artikel 51f, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering – rechtstreeks schade heeft geleden door het strafbare feit. Immers, het overlijden van mevrouw [persoon 2] is het rechtstreekse gevolg van het innemen van het middel dat door verdachte aan haar is verstrekt, maar haar wilsbesluit zelf uit het leven te stappen staat aan het rechtstreekse verband in de weg. De schade die door de benadeelde partij (mevrouw [benadeelde partij] ) in dezen wordt opgevoerd is ontstaan als gevolg van de zelfgekozen dood van haar moeder (mevrouw [persoon 2] ) en valt onder de noemer ‘kosten van lijkbezorging’ als bedoeld in artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek.
De rechtbank is van oordeel dat onder de concrete omstandigheden van dit geval er sprake is van een te ver verwijderd, en daardoor een onvoldoende rechtstreeks verband, tussen het handelen van verdachte en de schade die is geleden ten gevolge van het bewezen verklaarde, strafbare feit.
De rechtbank verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering omdat er – samenvattend – geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit aan de benadeelde partij toegebrachte schade als bedoeld in artikel 51f, eerste lid en artikel 361, tweede lid, onder b van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank komt niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de vordering.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.

12.Beslag.

Verdachte heeft op de terechtzitting van 3 juli 2023 afstand gedaan van alle onder hem op de beslaglijst van 16 juni 2023 genoemde voorwerpen zodat de rechtbank daar geen beslissing meer op zal nemen.

13.Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen: 14a, 14b, 14c, 56, 57, 294 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, 18 en 40 van de Geneesmiddelenwet en 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.

14.DE UITSPRAAK.

De rechtbank:
- verklaart bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals omschreven in hoofdstuk 6, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
- bepaalt dat het bewezen verklaarde oplevert de misdrijven:
ten aanzien van feit 1
opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam zijn en opzettelijk een ander de middelen tot zelfdoding verschaffen, terwijl de zelfdoding volgt, meermalen gepleegd
ten aanzien van feit 2
witwassen (1333,24 euro)
ten aanzien van feit 3 en feit 4
voortgezette handeling van opzettelijk begaan van de overtreding van artikel 18, eerste lid, van de Geneesmiddelenwet, meermalen gepleegd en
opzettelijk begaan van de overtreding van artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet
- verklaart het in hoofdstuk 6 onder feit 2 bewezen verklaarde, voor zover en zoals omschreven in hoofdstuk 7, niet strafbaar en
ontslaat verdachte van alle rechtsvervolgingter zake daarvan;
- verklaart het in hoofdstuk 6 bewezen verklaarde voor het overige strafbaar;
- legt ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten op de volgende straf:
een
gevangenisstrafvoor de duur van
tweeënveertig maandenmet aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan
achttien maanden voorwaardelijken een
proeftijd van twee jaren
- stelt als algemene voorwaarde verbonden aan het voorwaardelijk deel van de straf:
- dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig zal maken
aan een strafbaar feit;
- stelt als bijzondere voorwaarden verbonden aan het voorwaardelijk deel van de straf:
- veroordeelde meldt zich bij aanvang van het voorwaardelijk deel van zijn straf binnen twee werkdagen bij Novadic-Kentron verslavingsreclassering op het adres Dr. Poletlaan 74-76. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- veroordeelde laat zich behandelen door de GGZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De lopende behandeling wordt voortgezet en/of een (nieuwe) behandeling start na indicatie en intake. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt;
- veroordeelde verblijft in een forensische instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start na indicatie en intake. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- veroordeelde werkt mee aan het aflossen van zijn (studie)schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn/haar financiën en schulden;
- veroordeelde werkt mee aan controle van het gebruik van drugs en/of medicatie om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
- geeft aan voornoemde reclasseringsinstelling de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- stelt als overige voorwaarden daarbij dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit nodig acht, daaronder begrepen;
- beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] , in relatie tot feit 1:
- dat de
benadeelde partij niet-ontvankelijk isin de vordering tot schadevergoeding;
- dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
- dat de benadeelde partij en de verdachte ieder de eigen proceskosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.A. Mandemakers, voorzitter,
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging en mr. A.E. de Kryger, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 18 juli 2023.

Bijlage – de tenlastelegging

1.
hij in of omstreeks de periode van 4 juni 2018 tot en met 25 mei 2021 te Eindhoven, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van de hierna genoemde persoon/personen en/of middelen daartoe heeft verschaft, immers heeft hij, verdachte, (telkens) opzettelijk een pakketje met daarin een of meer capsules [zelfdodingsmiddel X] en/of [zelfdodingsmiddel Y] en/of een antibraakmiddel (domperidon en/of primperan) en/of instructies voor de inname van die middelen verzonden en/of verstrekt aan
- mw. [persoon 1] (geboren op [geboortedatum persoon 1] 1938 ) en/of
- mw. [persoon 2] (geboren op [geboortedatum persoon 2] 1942 ) en/of
- dhr. [persoon 3] (geboren op [geboortedatum persoon 3] 1944 ) en/of
- mw. [persoon 4] (geboren op [geboortedatum persoon 4] 1949 ) en/of
- mw. [persoon 5] (geboren op [geboortedatum persoon 5] 1951 ) en/of
- mw. [persoon 6] (geboren op [geboortedatum persoon 6] 1955 ) en/of
- dhr. [persoon 7] (geboren op [geboortedatum persoon 7] 1956 ) en/of
- mw. [persoon 8] (geboren op [geboortedatum persoon 8] 1957 ) en/of
- dhr. [persoon 9] (geboren op [geboortedatum persoon 9] 1967 ) en/of
- mw. [persoon 10] (geboren op [geboortedatum persoon 10] 1977 ),
terwijl die zelfdoding(en) telkens is/zijn gevolgd;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 29 maart 2018 tot en met 20 juli 2021, te Eindhoven, althans in Nederland, en/of in Spanje, (telkens) voorwerpen, te weten girale geldbedragen (tot een totaalbedrag van € 89.866,68), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten die girale geldbedragen, gebruik heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, die girale geldbedragen (telkens) laten overmaken en/of ontvangen op zijn Nederlandse en/of Spaanse bankrekening en/of (vervolgens) daarmee uitgaven gedaan, terwijl hij wist dat die voorwerpen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij van het plegen van dit feit een gewoonte heeft gemaakt;
3.
hij in of omstreeks de periode van 29 maart 2018 tot en met 19 juli 2021 te Eindhoven, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk niet voor onderzoek bedoelde geneesmiddelen, te weten hoeveelheden tabletten bevattende 10 mg domperidon en/of tabletten bevattende 10 mg metoclopramide, zonder vergunning van Onze Minister als bedoeld in artikel 1 sub a van de Geneesmiddelenwet heeft bereid, heeft ingevoerd, in voorraad heeft gehad, te koop heeft aangeboden, heeft afgeleverd, heeft uitgevoerd, of anderszins binnen of buiten het Nederlands grondgebied heeft gebracht, dan wel een groothandel heeft gedreven en/of een groothandel heeft gedreven in geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning is verleend voor de Nederlandse markt, te weten uit het buitenland afkomstige tabletten bevattende 10 mg domperidon en/of 10 mg metoclopramide;
4.
hij op of omstreeks 20 juli 2021 te Eindhoven, althans in Nederland,
opzettelijk (een) geneesmiddel(en) waarvoor geen handelsvergunning voor de Nederlandse markt geldt, te weten
- ongeveer 140 tabletten Primperan 10 mg (bevattende 10 mg metoclopramide) en/of
- ongeveer 1800 tabletten Vesperidone (bevattende 10 mg domperidon) en/of
- 2 tabletten Domper-M (bevattende 10 mg domperidon) en/of
- ongeveer 662 tabletten Domperidone tablets BP 10mg Emitop (bevattende 10 mg domperidon) en/of
- ongeveer 75 Domperidone-tablets (bevattende 10 mg domperidon) en/of
- 2 Motidom-M (bevattende 10 mg domperidon) en/of
- ongeveer 52 tabletten Molidom (bevattende 10 mg domperidon) en/of
- ongeveer 216 tabletten Molax-M (bevattende 10 mg domperidon) en/of
- ongeveer 419 tabletten Domperidone Tablet 10 mg (bevattende 10 mg domperidon),
in voorraad heeft gehad.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het eindproces-verbaal van de politie Eenheid Oost-Brabant, Districtsrecherche Eindhoven, proces-verbaalnummer 20211201.1000.81322, onderzoek Helian / OB2R021046.
2.Proces-verbaal van bevindingen (gevaarzetting) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 augustus 2021, nr. 107, p. 362-397 (p. 363).
3.Handboek De Vredige Pil van Philip Nitschke en Fiona Stewart , p. 338-349 (p. 342-345).
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 juli 2023.
5.Proces-verbaal van bevindingen (gevaarzetting) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 augustus 2021, nr. 107, p. 362-397 (p. 363).
6.Handboek De Vredige Pil van Philip Nitschke en Fiona Stewart , p. 338-349 (p. 348-349).
7.Proces-verbaal van bevindingen (gevaarzetting) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 augustus 2021, nr. 107, p. 362-397 (bijlage p. 378).
8.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 juli 2023.
9.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] d.d. 11 februari 2022, nr. 197, p. 721-744 (p. 736).
10.Proces-verbaal van bevindingen (overleden rekeninghouders) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 5 oktober 2021, nr. 147, p. 576-579 (p. 578).
11.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 640-641).
12.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 645).
13.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 648).
14.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 678).
15.Proces-verbaal van bevindingen (aandeel [medeverdachte 1 ] in de opzet en distributie (genees)middelen) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 18 oktober , nr. 152, p. 461-500 (p. 472).
16.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] d.d. 26 oktober 2021, p. 745-756 (p. 750).
17.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 685).
18.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 677).
19.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 678).
20.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 679).
21.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] d.d. 11 februari 2022, nr. 197, p. 721-744 (p. 743).
22.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 585).
23.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] d.d. 11 februari 2022, nr. 197, p. 721-744 (p. 743).
24.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 708).
25.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 708).
26.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 708).
27.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 714).
28.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 711 en p. 713).
29.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 710-711).
30.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 703-704).
31.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 704).
32.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] d.d. 11 februari 2022, nr. 197, p. 721-744 (p. 734-735).
33.Proces-verbaal van bevindingen (overleden rekeninghouders) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 5 oktober 2021, nr. 147, p. 576-579 (p. 578).
34.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 624-625).
35.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] d.d. 11 februari 2022, nr. 197, p. 721-744 (p. 739).
36.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] d.d. 11 februari 2022, nr. 197, p. 721-744 (p. 738).
37.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 658).
38.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 658).
39.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 665).
40.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 666).
41.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 663).
42.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 659).
43.NFI-verkort rapport toxicologisch onderzoek in het bloed van [persoon 5] , opgemaakt door [apotheker-toxicoloog] (apotheker-toxicoloog) d.d. 2 mei 2023, zaaknummer 2023.02.21.108 (001) (aanvullend).
44.Proces-verbaal van bevindingen (identiteit verstrekker) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 21 mei 2021, nr. 2021101597, p. 178-180 (p. 179).
45.Proces-verbaal van bevindingen (causaal verband verstrekking / overlijden) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 27 juli 2021, nr. 78, p. 572-575 (p. 573).
46.Proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [persoon 6] (28/06/1955) verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 6 juni 2021, nr. 2021101597-4, p. 95-98 (p. 96).
47.Proces-verbaal forensisch overlijdensonderzoek persoon [persoon 6] (28/06/1955) verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 6 juni 2021, nr. 2021101597-4, p. 95-98 (p. 97-98).
48.NFI-rapport toxicologisch onderzoek in het lichaamsmateriaal van [persoon 6] , opgemaakt door [apotheker-toxicoloog] (ziekenhuisapother-toxicoloog) d.d. 15 oktober 2021, zaaknummer 2021.07.27.123 (001), p. 102-112 (p. 112).
49.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] d.d. 11 februari 2022, nr. 197, p. 721-744 (p. 722).
50.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 620-623).
51.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 613-615).
52.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 ( p. 692).
53.Proces-verbaal van bevindingen (causaal verband verstrekking / overlijden) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 27 juli 2021, nr. 78, p. 572-575 (p. 574).
54.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 692-693).
55.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 697).
56.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 650-656).
57.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] d.d. 11 februari 2022, nr. 197, p. 721-744 (p. 737).
58.Proces-verbaal van bevindingen (overleden rekeninghouders) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 5 oktober 2021, nr. 147, p. 576-579 (p. 578).
59.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 654).
60.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 657).
61.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 650-651).
62.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 588-589)
63.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] d.d. 11 februari 2022, nr. 197, p. 721-744 (p. 727-728).
64.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 581).
65.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 1] d.d. 11 februari 2022, nr. 197, p. 721-744 (p. 726).
66.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 588).
67.Aanvullende informatie naar onderzoek doodsoorzaak mw. [persoon 10] (geboren [geboortedatum persoon 10] 1977 , overleden 26-03-2019 ), opgemaakt door [forensisch arts] (forensisch arts) d.d. 10 mei 2022 (aanvullend) / Bruin MAC , Dekker D , Venekamp N , et al. Toxicological analysis of [zelfdodingsmiddel X] and [zelfdodingsmiddel X] intoxications using gas chromatography, Basic Clin Pharmacol Toxicol. 2021;128:534-541. https://doi.org/10.1111/bcpt.13523
68.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 juli 2023.
69.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 5] d.d. 2021, nr. 202106181000.BEV, p. 133-174 (p. 141) / Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 719-720).
70.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 4] d.d. 21 september 2021, nr. 138, p. 218-222 (p. 219).
71.Proces-verbaal van bevindingen (identiteit "verstrekker) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 21 mei 2021, nr. 5, p. 178-184 (p. 183).
72.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (foto op p. 648).
73.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (foto op p. 631).
74.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (foto op p. 701).
75.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (foto op p. 716).
76.Proces-verbaal van bevindingen (identiteit "verstrekker) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 21 mei 2021, nr. 5, p. 178-184 (p. 182-183).
77.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 juli 2023
78.Proces-verbaal van bevindingen (overlijdens tgv [zelfdodingsmiddel X] ) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 6 december 2021, nr. 185, p. 580-720 (p. 710-711).
79.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 5] d.d. 2021, nr. 202106181000.BEV, p. 133-174 (p. 141).
80.Proces-verbaal van bevindingen (verstuurde pakketjes versus verstuurde dodelijke doses) d.d. 30 juli 2021 verbalisant [verbalisant 1] d.d. 30 juli 2021, nr, 104, p. 278-301 (p. 288).
81.Proces-verbaal van bevindingen (verstuurde pakketjes versus verstuurde dodelijke doses) d.d. 30 juli 2021 verbalisant [verbalisant 1] d.d. 30 juli 2021, nr, 104, p. 278-301 (p. 287).
82.Proces-verbaal van bevindingen (bankgegevens [medeverdachte 2] m.b.t. [verdachte] ) verbalisant [verbalisant 5] d.d. 10 oktober 2021, nr. 202110101225.BEV, p. 776-778 (p. 766-774) / Proces-verbaal van bevindingen (bevindingen Spaanse rekening [bankrekeningnummer] ) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 10 november 2021, nr. 175, p. 779-787 / Proces-verbaal van bevindingen (bevindingen Spaanse rekening (2)) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 2 december 2021, nr. 183, p. 788-792 / Proces-verbaal van bevindingen (1e analyse bankgegevens [verdachte] ) verbalisant [verbalisant 2] , d.d. 7 juli 2021, nr. 27, p. 186-195 (p. 188-189: het eerste geldbedrag dat verdachte heeft ontvangen voor een zelfdodingsmiddel was op 29 maart 2018 en een eerste betaling voor domperidon was op 28 juni 2018).
83.€ 89.866,68 (totale ontvangsten) - € 12.842 (gelden [persoon A] van crowdfunding).
84.Uit de memorie van toelichting bij artikel 420bis Sr blijkt dat voor de betekenis van omzetten aansluiting is gezocht bij de betekenis zoals is omschreven in de Van Dale, te weten het (geld en goederen) verwisselen met een andere geldswaarde of met zekere handelsartikelen. Uit de memorie van toelichting volgt voorts: "Het gaat om die handeling (vervanging, ruil, investering) waardoor de betrokkene een ander voorwerp verkrijgt dat het voordeel uit het oorspronkelijke misdrijf belichaamt. Het hiervoor genoemde kopen van luxegoederen kan dus behalve gebruik maken ook omzetten opleveren. Omzetten zal veelal tot doel hebben de criminele opbrengsten weer in het legale verkeer te investeren".
85.Rapport productbeoordeling Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, opgesteld door [apotheker] MSc (apotheker) d.d. 22 december 2021, p. 42-53 (p. 42-45).
86.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 juli 2023.
87.Bevoegdheidsbeoordeling Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd d.d. 16 juli 2021 (21-163), opgemaakt door [verbalisant 6] p. 823-825 (p. 823-824).
88.Proces-verbaal van bevindingen (inkoop middelen via PayPal) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 27 september 2021, nr. 143, p. 423-426.
89.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 juli 2023.
90.Kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 maart 2022, p. 1052-1061 (p. 1052 en p. 1055-1062; bijbehorende foto’s).
91.Kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 maart 2022, p. 1052-1061 (p. 1052).
92.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 juli 2023.
93.Proces-verbaal van bevindingen (aangetroffen goederen [adres] ) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 22 juli 2021, nr. 63, p. 226- 234 (p. 231-233).
94.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 juli 2023.
95.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 juli 2023.
96.Proces-verbaal van bevindingen (identiteit "verstrekker) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 21 mei 2021, nr. 5, p. 178-184 (zie bijvoorbeeld de e-mail aan mevrouw [persoon 6] d.d. 16-11-2018, p. 179).
97.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 5] d.d. 14 april 2021, nr. 202106181000.BEV, p. 133-174 (zie bijvoorbeeld de e-mail aan de heer [persoon B] d.d. 9-12-2020, p. 141)
98.Proces-verbaal van bevindingen (identiteit "verstrekker) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 21 mei 2021, nr. 5, p. 178-184 (p. 179).
99.Proces-verbaal van bevindingen (aangetroffen goederen [adres] ) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 22 juli 2021, nr. 63, p. 226-234 (p. 226).
100.Proces-verbaal van bevindingen (aangetroffen goederen [adres] ) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 22 juli 2021, nr. 63, p. 226- 234 (p. 229).
101.Proces-verbaal van bevindingen (opvallende uitspraken) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 30 juli 2021, nr. 105, p. 307-349 (zie bijvoorbeeld de bestelling van [persoon C] , p. 313-314 en de bestellingen van [medeverdachte 2] , p. 304-306) / Proces-verbaal van bevindingen (1e analyse bankgegevens [verdachte] ) verbalisant [verbalisant 2] , d.d. 7 juli 2021, nr. 27, p. 186-195 (zie daarnaast het Exceloverzicht, p. 189 met ontvangen gelden, onder andere met de omschrijving ”primperan”, “domperidon” of “C” / Proces-verbaal van bevindingen verbalisant [verbalisant 2] d.d. 13 juli 2021, nr. 39, p. 223-225 (uit het overzicht op p. 224-225 blijkt dat er op verdachtes bankrekening 15 betalingen zijn met als omschrijving “domperidon” en 121 betalingen met onder andere als omschrijving “C”).
102.Proces-verbaal van bevindingen (verzending naar het buitenland) verbalisant [verbalisant 1] d.d. 31 juli 2021, nr. 106, p. 350-361 (p. 352-357).
103.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 3 juli 2023.
104.Proces-verbaal van bevindingen (doorzoeking [adres] ) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 21 juli 2021, p. 1042-1044 (p. 1042-1043).
105.Kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 maart 2022, p. 1052-1061 (p. 1052).
106.Kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 maart 2022, p. 1052-1061 (p. 1055-1062).
107.Kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 maart 2022, p. 1052-1061 (p. 1052; 3 doosjes Molax (Domperidon) 2x100 pillen, 1x16 pillen, 2 doosjes Emitop (Domperidon) 1x100 pillen, 1x60 pillen, 3 doosjes chinees opschrift (Domperidon) 1x22 pillen, 1x3 pillen, 1x50 pillen, 5 doosjes Indofarma (Domperidon), 100 stuks per doosje, 5 doosjes Primeran, 4x20 stuks, 1x60 stuks).
108.Kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 maart 2022, p. 1052-1061 (p. 1056).
109.Proces-verbaal van bevindingen (aangetroffen goederen [adres] ) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 22 juli 2021, nr. 63, p. 226- 234 (zie hiervoor ook de foto op p. 232 van het dossier).
110.Rapport productbeoordeling Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, opgesteld door [apotheker] MSc (apotheker) d.d. 22 december 2021, p. 42-53 (p. 46).
111.Rapport productbeoordeling Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, opgesteld door [apotheker] MSc (apotheker) d.d. 22 december 2021, p. 42-53 (p. 46; volgnummers 12, 13 en 7).
112.Kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 maart 2022, p. 1052-1061 (p. 1052).
113.Kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 maart 2022, p. 1052-1061 (p. 1056) / Proces-verbaal van bevindingen (aangetroffen goederen [adres] ) verbalisant [verbalisant 2] d.d. 22 juli 2021, nr. 63, p. 226- 234 (p. 232).
114.Rapport productbeoordeling Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, opgesteld door [apotheker] MSc (apotheker) d.d. 22 december 2021, p. 42-53 (p. 46; volgnummer 10).
115.Kennisgeving van inbeslagneming, opgemaakt door verbalisant [verbalisant 1] d.d. 1 maart 2022, p. 1052-1061 (p. 1056).
116.https://asianunionlab.co.th/molidom/
117.Rapport productbeoordeling Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, opgesteld door [apotheker] MSc (apotheker) d.d. 22 december 2021, p. 42-53 (p. 46; volgnummer 5).
118.Rapport productbeoordeling Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, opgesteld door [apotheker] MSc (apotheker) d.d. 22 december 2021, p. 42-53 (p. 42-45).
119.Rapport productbeoordeling Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, opgesteld door [apotheker] MSc (apotheker) d.d. 22 december 2021, p. 42-53 (p. 46; volgnummer 1-4).
120.Rapport productbeoordeling Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, opgesteld door [apotheker] MSc (apotheker) d.d. 22 december 2021, p. 42-53 (p. 43).
121.Rapport productbeoordeling Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, opgesteld door [apotheker] MSc (apotheker) d.d. 22 december 2021, p. 42-53 (p. 46; volgnummers 5-15).
122.Rapport productbeoordeling Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, opgesteld door [apotheker] MSc (apotheker) d.d. 22 december 2021, p. 42-53 (p. 44).
123.vgl. onder meer de arresten van de Hoge Raad van 18 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX4449, BX4585, BX6909, BX6910 en ECLI:NL:HR:2014:702
124.HR 25 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:716.
125.EHRM 20 januari 2011 (Haas tegen Zwitserland), ECLI:CE:ECHR:2011:0120JUD003132207
126.Zie bv. EHRM 29 april 2002 (Pretty tegen Verenigd Koninkrijk), ECLI:NL:XX:2002:AP0678)
127.Rechtbank Den Haag, 14 december 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:13394.
128.Rb. Oost-Brabant, 2 mei 2023, ECLI:NL:RBOBR:2023:2040 / Rb. Noord-Nederland, 24 juni 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:2141 / Hof ’s-Hertogenbosch, 31 januari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:345 / Hof Arnhem, 17 februari 2012, ECLI:NL:GHARN:2012:BV6139.
129.Hof Amsterdam, 31 augustus 2006, ECLI:NL:GHAMS:2006:AY7270 / Rb. ’s-Hertogenbosch, 21 april 2006, ECLI:NL:RBSHE:2006:AW2803 / Rb. Almelo, 29 mei 2009, ECLI:NL:RBALM:2009:BI5890.
130.Rb. Alkmaar, 7 december 2005, ECLI:NL:RBALK:2005:AU7519.
131.Hof ’s-Hertogenbosch, 4 mei 2023, ECLI:NL:GHSHE:2023:1414.
132.Psychologisch onderzoek Pro Justitia betreffende verdachte door drs. [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, d.d. 20 oktober 2021, hierna: Pro Justitia-rapport.
133.Meest recent: Reclasseringsadvies van Reclassering Nederland, d.d. 16 juni 2023, hierna: Reclasseringsadvies.
134.Pro Justitia-rapport, p. 26-27.
135.Reclasseringsadvies, p. 2.
136.Hoge Raad, 5 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1522.
137.Hoge Raad, 3 maart 2020, ECLI:NL:HR:2020:368.