ECLI:NL:GHSHE:2023:1414

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
20-000665-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hulp bij zelfdoding en de beoordeling van overmacht in strafzaken

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte was eerder veroordeeld voor het opzettelijk behulpzaam zijn bij de zelfdoding van zijn vader, waarvoor hij een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden had gekregen. In hoger beroep heeft de verdachte betoogd dat er sprake was van overmacht in de zin van noodtoestand en psychische overmacht, maar het hof heeft deze verweren verworpen. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een conflict van plichten en dat de verdachte niet had gehandeld in een noodtoestand. De omstandigheden waaronder de vader van de verdachte zijn leven wilde beëindigen waren ernstig, maar het hof vond dat de verdachte een arts had moeten raadplegen. Het hof heeft uiteindelijk besloten om geen straf of maatregel op te leggen, gezien de uitzonderlijke omstandigheden van de zaak en het tijdsverloop sinds het feit.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000665-19
Uitspraak : 4 mei 2023
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 26 februari 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-866381-16 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank het tenlastegelegde bewezenverklaard, dat gekwalificeerd als ‘opzettelijk een ander behulpzaam zijn bij zelfdoding en hem daartoe middelen verschaffen, terwijl de zelfdoding volgt’, de verdachte daarvoor strafbaar verklaard en hem veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van twee jaren.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte te dien aanzien zal veroordelen tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat er sprake was van overmacht in de zin van noodtoestand. Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de verdachte een geslaagd beroep op psychische overmacht toekomt en de verdachte om die reden moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Meer subsidiair is een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof kan zich op onderdelen niet met het beroepen vonnis verenigen. Om redenen van efficiëntie zal het hof evenwel het gehele vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op één of meer tijdstippen in de periode van 01 november 2016 tot en met 25 november 2016 in de gemeente Kerkrade en/of in de gemeente Sittard-Geleen opzettelijk behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van [overledene] en/of middelen daartoe heeft verschaft, immers heeft hij opzettelijk
- voor de zelfdoding van die [overledene] benodigde zaken (onder meer klemmetjes, slangen, elastiek, tape) aan die [overledene] gegeven, en/of
- een installatie in elkaar gezet waarbij heliumtanks waren gekoppeld aan een zak, welke over het hoofd getrokken diende te worden, en welke installatie vervolgens door die [overledene] is gebruikt voor diens zelfdoding, terwijl die zelfdoding is gevolgd, immers heeft [overledene] op 25 november 2016 in de gemeente Kerkrade zelfdoding gepleegd.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op meer tijdstippen in de periode van 01 november 2016 tot en met 25 november 2016 in de gemeente Kerkrade opzettelijk behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van [overledene] en middelen daartoe heeft verschaft, immers heeft hij opzettelijk
- voor de zelfdoding van die [overledene] benodigde zaken (onder meer klemmetjes, slangen, elastiek, tape) aan die [overledene] gegeven, en
- een installatie in elkaar gezet waarbij heliumtanks waren gekoppeld aan een zak, welke over het hoofd getrokken diende te worden, en welke installatie vervolgens door die [overledene] is gebruikt voor diens zelfdoding, terwijl die zelfdoding is gevolgd, immers heeft [overledene] op 25 november 2016 in de gemeente Kerkrade zelfdoding gepleegd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
De paginanummers die in onderstaande bewijsmiddelen zijn genoemd verwijzen naar:
  • pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Limburg, recherche Parkstad, proces-verbaalnummer 2016214386, gesloten d.d. 29 november 2019 (pg. 1-49, alsmede de niet doorgenummerde pagina’s), hierna te noemen: dossier I, en
  • pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Limburg, recherche Parkstad, proces-verbaalnummer 2016214386, gesloten d.d. 28 april 2018, (pg. 1-88), hierna te noemen: dossier II.
Het hof volstaat voor de weergave van het bewijs van het tenlastegelegde met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte heeft het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig bekend en er is geen vrijspraak bepleit.
De in de opsomming vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebruikt voor zover zij het bewezenverklaarde ondersteunen.
Het hof acht het aan de verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte, ter terechtzitting van zowel de rechtbank als het hof afgelegd;
  • het proces-verbaal van bevindingen d.d. 26 november 2016 (dossier I, pg. 6-7), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3];
  • het proces-verbaal overlijdensonderzoek en lijkschouw d.d. 27 november 2016 (dossier I, pg. 11-31), voor zover inhoudende als relaas van [verbalisant 4] en [verbalisant 5].
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Overmacht in de zin van noodtoestand
De verdediging heeft, onder verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Almelo van 29 mei 2009 (ECLI:NL:RBALM:2009:BI5890), aangevoerd dat er sprake was van zeer uitzonderlijke omstandigheden die maakten dat de verdachte moest kiezen uit strijdige plichten en belangen en dat hij het meest zwaarwegende belang, de levensbeëindiging van zijn vader om aan diens lijden een einde te maken, heeft laten prevaleren. De vader van de verdachte weigerde pertinent een arts in te schakelen, welke situatie in de visie van de verdediging kan worden gezien als “geen arts beschikbaar”. De vader van de verdachte was ernstig ziek en had de wens een einde aan zijn leven te maken, maar hij was hiertoe, na een kennelijk eerder mislukte poging daartoe, fysiek niet meer in staat. De verdachte moest kiezen uit niets doen, wat zou hebben geleid tot een lijdensweg van zijn vader van ongewisse duur, zonder enige hulp en medicatie, of hulp bieden in de vorm zoals hij deze heeft gegeven.
Het hof overweegt als volgt.
Onder verwijzing naar het door de Hoge Raad in zijn arrest van 14 maart 2017 voor de beoordeling van dit verweer geschetste kader (ECLI:NL:HR:2017:418, r.o. 4.2.1) moet het volgende voorop worden gesteld. Het verlenen van hulp bij zelfdoding en het toepassen van euthanasie zijn strafbaar gesteld bij artikelen 293 en 294 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), zoals deze artikelen ten tijde van het handelen van de verdachte luidden. Het feit is niet strafbaar indien het is begaan door een arts die heeft voldaan aan de in art. 293, tweede lid, Sr genoemde zorgvuldigheidseisen van art. 2, eerste lid, Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl). Aldus is een bijzonder stelsel van zorgvuldigheidseisen in het leven geroepen dat ertoe strekt de juiste balans te waarborgen tussen enerzijds het belang van de persoonlijke autonomie van mensen die uitzichtloos en ondraaglijk lijden, en anderzijds de plicht van de overheid tot bescherming van het leven van individuele burgers.
Uitzonderlijke omstandigheden kunnen meebrengen dat gedragingen zoals de in artikelen 293 en 294 Sr genoemde handelingen die strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, ook indien het feit is gepleegd door iemand die de hoedanigheid van arts mist, onder meer indien daarbij moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. Hiervan zal slechts bij hoge uitzondering sprake zijn, aldus de Hoge Raad.
Het hof overweegt verder dat naarmate de situatie waarin de dader zich bevindt minder acuut is, de eisen die aan een beroep op overmacht in de zin van noodtoestand worden gesteld zullen toenemen. Het gedrag van de dader moet bovendien de toetsing van proportionaliteit en subsidiariteit kunnen doorstaan.
Bij de beoordeling van het beroep op overmacht in de zin van noodtoestand heeft het hof in het bijzonder acht geslagen op navolgende feiten en omstandigheden.
Uit het dossier komt naar voren dat de vader van de verdachte al gedurende een zeer lange tijd met diverse medische klachten te kampen had. De verdachte en ook diens zus hebben hun vader eigenlijk nooit anders gekend. De vader leek onder meer te lijden aan Bechterew, reuma en zware bronchitis, mogelijk zelfs COPD. De laatste maanden voor zijn overlijden waren de klachten sterk verergerd en had de verdachte van zijn vader vernomen dat er andere klachten waren bijgekomen. Dit beeld werd ook door anderen die de vader kenden bevestigd. Zo verklaarde de zus van de verdachte dat haar vader door alle medische problemen slechts kon slapen, door met zijn knieën op de grond en met zijn bovenlichaam in een gebogen houding tegen en deels op zijn bed te liggen. Aan de verdachte vertelde de vader dat hij steeds bloed in zijn ontlasting had en dat hij zijn urine niet meer kon ophouden. De vader van verdachte was bang dat hij darmkanker en prostaatkanker had. Hij wilde geen artsen raadplegen, omdat hij bang was voor een medisch traject en omdat hij – door ervaringen eerder in zijn leven – geen vertrouwen had in artsen.
Het hof acht op basis van het dossier aannemelijk dat het lijden van de vader voor hem bijzonder zwaar was geworden en dat het leven, bij, in zijn ogen, gebrek aan perspectief, hierom voor hem niet meer de moeite waard was. Er is echter geen arts geraadpleegd om een objectieve diagnose te stellen of om de mogelijkheid van eventuele genezing of verlichting van de klachten te bespreken.
Uit het dossier komt verder naar voren dat de vader van de verdachte met verschillende mensen heeft gesproken over zijn wens tot zelfdoding. Hij wilde niet langer leven en wilde er daarom zelf een einde aan maken. Dat blijkt ook uit het mutatierapport van 2 november 2016, waarin staat vermeld dat de vader van de verdachte naar het politiebureau is gegaan om aan te kondigen dat hij zelfmoord wilde plegen. De vader van de verdachte zou vervolgens begin november zelfstandig een poging daartoe hebben gedaan. Die poging was niet gelukt, waarna de vader aan verdachte heeft gevraagd om hem behulpzaam te zijn. De verdachte heeft toen naar zijn eigen zeggen eerst nog geprobeerd zijn vader af te brengen van het idee zich van het leven te beroven, maar hij heeft vervolgens toegegeven aan de wens van zijn vader. De verdachte heeft daar verder met niemand over gesproken.
De verdachte moest kiezen tussen enerzijds zijn vaders wens en de door hemzelf gevoelde morele plicht om zijn vader te helpen zichzelf te doden en anderzijds de wettelijke plicht om geen strafbare feiten te plegen. Hoe invoelbaar de door de verdachte gemaakte keuze ook is, deze valt volgens het hof niet onder de zeer beperkte uitzonderingsruimte die de wet biedt. De verdachte had op zijn minst zelf een arts moeten raadplegen en zich moeten laten informeren over bijvoorbeeld eventuele medicatie en over hoe om te gaan met het leed van zijn vader, ook als, zoals nu aan de orde, zijn vader daar zelf niet voor open stond. Dat heeft de verdachte niet gedaan.
Gelet op het bovenstaande is het hof van oordeel dat de verdachte niet met succes een beroep kan doen op overmacht in de zin van noodtoestand. Het verweer dient derhalve te worden verworpen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam zijn en hem daartoe middelen verschaffen, terwijl de zelfdoding volgt.
Strafbaarheid van de verdachte
Psychische overmacht
De raadsman van de verdachte heeft betoogd dat de verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging, omdat er sprake was van psychische overmacht. Daartoe heeft de raadsman op gronden zoals verwoord in de pleitnota aangevoerd dat de verdachte steeds meer betrokken raakte bij het lijden van zijn vader en dat hij zich onvoldoende kon verzetten tegen de enige weg die voor zijn vader openstond, namelijk die van zelfdoding. Bovendien volgt uit de rapportages dat het totaal aan omstandigheden voor de verdachte zorgde voor een van buiten komende drang en dat de situatie dat de vader geen enkele arts in zijn leven wilde een belangrijk aandeel heeft gevormd in het ontstaan van de externe drang waaraan de verdachte geen weerstand kon en behoefde te bieden, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de door de verdachte bij de politie en ter terechtzitting van zowel de rechtbank als het hof afgelegde verklaringen blijkt dat de verdachte een grote druk voelde om zijn vader te helpen om zijn zelfdoding te bewerkstelligen. Met het openbaar ministerie is het hof van oordeel dat de verdachte het wellicht zo voelde dat hij geen andere optie had dan het overtreden van de wet, maar het hof acht het niet aannemelijk geworden dat het voor de verdachte op het moment van handelen onmogelijk was anders te handelen dan hij heeft gedaan. In dit kader verwijst het hof ook naar de rapportages van de deskundigen drs. J.J.M. van der Heijden (hierna: Van der Heijden) en drs. M.J.H. Legra (hierna: Legra) en de door Van der Heijden ter terechtzitting in hoger beroep verstrekte toelichting op zijn rapport. Hoewel de zienswijzen op onderdelen van elkaar afwijken, zijn de deskundigen eensluidend in hun conclusie dat de verdachte uiteindelijk de vrijheid had om de keuze te maken zijn vader al dan niet te helpen bij de zelfdoding. De verdachte heeft dat in zijn gesprek met Van der Heijden ook bevestigd. In het rapport van Legra staat hierover onder meer het volgende:
Dientengevolge is het voor betrokkene in de gegeven situatie weliswaar moeilijk, maar wel mogelijk om zijn eigen afweging te maken. Betrokkene noemt expliciet dat hij zijn keuze weloverwogen gemaakt heeft en had kunnen weigeren.
Daarmee is volgens het hof geen sprake van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kon en behoefde te bieden, zoals een geslaagd beroep op psychische overmacht wel vereist. Het verweer faalt reeds om die reden en wordt verworpen.
Nu er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten, is de verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde.
Toepassing van het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het hof verzocht toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij heeft de raadsman gewezen op de uitzonderlijke omstandigheden waaronder de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, het tijdsverloop en de zwaarwegende persoonlijke belangen van de verdachte. Het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf is niet passend, omdat het recidivegevaar op nihil kan worden geschat, aldus de verdediging.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan hulp bij zelfdoding. De verdachte heeft zijn vader geholpen bij de voorbereiding en uitvoering van zijn wens om zijn leven te beëindigen. Ten behoeve van de zelfdoding heeft de verdachte hulpmiddelen aangeschaft en geïnstalleerd en nadat zijn vader met zijn hulp het proces tot zelfdoding in gang had gezet, is de verdachte in de kamer aanwezig geweest totdat zijn vader was overleden. De verdachte heeft als niet-arts en zonder consultatie van een arts buiten de wet en aldus strafbaar gehandeld. De verdachte heeft nagelaten te onderzoeken wat mogelijk de strafrechtelijke gevolgen van zijn hulp (als niet-arts) bij zelfdoding zouden zijn.
Het hof heeft acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 4 maart 2023, waaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voorts heeft het hof acht geslagen op de inhoud van:
  • het reclasseringsadvies d.d. 24 september 2018, opgemaakt door Reclassering Nederland,
  • het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 12 augustus 2018, opgemaakt door drs. J.J.M. van der Heijden, GGZ-psycholoog, en
  • het psychologisch onderzoek Pro Justitia d.d. 4 juli 2022, opgemaakt door drs. M.J.H. Legra, klinisch psycholoog.
In de door drs. J.J.M. Van der Heijden opgestelde rapportage Pro Justitia van 12 augustus 2018 komt naar voren dat de verdachte niet lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkig ontwikkeling van de geestesvermogens en dat bij de verdachte tijdens het begaan van het bewezenverklaarde feit ook geen sprake was van een ziekelijke stoornis. De sterke mate van vereenzelviging met de vader, het maatschappelijk isolement waarin de relatie tussen de vader en de verdachte terecht was gekomen en de verminderde bekwaamheid tot zelfreflectie bij het appel van de vader op de verdachte hebben de gedragskeuzes en de gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Voorts komt naar voren dat het risico op recidive als zeer laag wordt ingeschat.
In de meest recente, door drs. M.J.H. Legra opgemaakte rapportage Pro Justitia van 4 juli 2022 komt naar voren dat er geen risicofactoren naar voren komen. De verdachte heeft niet eerder gewelddadig gedrag laten zien, er is geen sprake van antisociale cognities, maar wel van een goede emotieregulatie en zelfcontrole. De verdachte lijdt niet aan een psychische stoornis of verstandelijke beperking. Voorts komt naar voren dat er veel protectieve factoren zijn: de verdachte heeft een stabiel leven met woning, hij heeft een sociaal netwerk en (tot voor kort) werk. Gezien de bijzondere aard van het delict wordt de kans op recidive in voornoemd rapportage eveneens als laag ingeschat. Ten aanzien van het bewezenverklaarde wordt opgemerkt dat de verdachte niemand bij zijn besluit had betrokken. De verdachte verkeerde met zijn vader in een geïsoleerde positie, waardoor er geen distantie (maar eerder vereenzelviging) was. Tevens volgt uit voornoemd rapportage dat de verdachte soms wat kritiekloos naar het handelen van zijn vader kijkt, maar dat er geen sprake is van idealisering van zijn vader. De verdachte is voldoende afgegrensd van zijn vader en vervloeit niet met zijn meningen en zienswijzen.
Tevens heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daaruit volgt dat de verdachte alleenstaand is, dat hij bij zijn moeder woont in zijn ouderlijk huis, dat hij niet meer werkzaam is in het bedrijf van zijn oom en dat hij in mei van dit jaar bij een ander bedrijf weer in de constructie gaat werken.
Het hof houdt in het bijzonder rekening met het volgende.
In november 2016 heeft de verdachte zijn vader geholpen bij zelfdoding. De verdachte heeft hulpmiddelen gekocht en een installatie in elkaar gezet, die zijn vader heeft gebruikt voor de zelfdoding. De dag na het overlijden heeft de verdachte zelf de politie ingelicht. Vanaf de aanvang van het onderzoek bij de politie tot aan de terechtzitting in hoger beroep is de verdachte telkens eerlijk geweest en heeft hij openheid van zaken gegeven. Vaststaat dat verdachtes handelen blijkt te zijn ingegeven uit naastenliefde. De verdachte had een goede band met zijn vader – die slechts een zeer beperkte sociale kring had – en hij ging geregeld bij hem langs. Zijn vader was zowel een vriend als een vader voor hem. In de periode voorafgaand aan zijn dood had zijn vader te kampen met toenemende medische klachten. Zijn vader had ernstige longproblemen, een nekvergroeiing, reuma, darmklachten en plasproblemen. Een behandeling van een arts was naar de vaste overtuiging van de vader uitzichtloos en zijn vader was vastbesloten dat hij een einde aan zijn leven wilde maken, omdat het lichamelijk lijden in zijn ogen ondraaglijk werd. Die doodswens heeft de verdachte uit respect en liefde naar zijn vader toe in vervulling laten gaan. De verdachte heeft hiermee de laatste wens van zijn vader vervuld, maar is zelf getroffen door de gevolgen. Niet alleen is hij zijn vader kwijtgeraakt en heeft het overlijden leed toegebracht bij hem en zijn familie, ook de justitiële gevolgen zijn groot geweest.
Met betrekking tot het tijdsverloop overweegt het hof als volgt. Het eerste verhoor van de verdachte heeft op 26 november 2016 plaatsgevonden en op 26 februari 2019 is door de rechtbank vonnis gewezen. Namens de verdachte is op 1 maart 2019 hoger beroep ingesteld tegen het bestreden vonnis. Het hof doet heden bij arrest van 4 mei 2023 einduitspraak. Aldus is sprake van een aanzienlijk tijdsverloop in onderhavige zaak.
Het hof ziet, gelet op de bijzonder uitzonderlijke omstandigheden waaronder het feit is begaan, de omstandigheid dat de verdachte reeds door het feit en de gevolgen daarvan is getroffen en het tijdsverloop, waardoor de verdachte lange tijd in onzekerheid heeft verkeerd over de uitkomst van de zaak, geen meerwaarde in een straf, ook niet in voorwaardelijke zin. Naar het oordeel van het hof treft een straf in onderhavige zaak geen enkel doel, ook niet vanuit het oogpunt van generale preventie.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat een schuldigverklaring zonder oplegging van straf en maatregel daarom voldoende effectief is om recht te doen aan het gepleegde feit.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op artikel 294 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens gold dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens geldt.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar;
bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Aldus gewezen door:
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. B. Stapert en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.C.M. van der Valk, griffier,
en op 4 mei 2023 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. B. Stapert is buiten staat om dit arrest mede te ondertekenen.