Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.COÖPERATIEVE VERENIGING LAATSTE WIL U.A.te Zutphen,
[eisende partij sub 2]te [plaats 1] ,
[eisende partij sub 3]te [plaats 2] ,
[eisende partij sub 4]te [plaats 3] ,
[eisende partij sub 5]te [plaats 4] ,
[eisende partij sub 6]te [plaats 5] ,
[eisende partij sub 7]te [plaats 6] ,
[eisende partij sub 8]te [plaats 7] , gemeente
[eisende partij sub 9]te [plaats 8] ,
[eisende partij sub 10]te [plaats 9] , gemeente [gemeente 3] ,
[eisende partij sub 11]te [plaats 10] , gemeente [gemeente 4] ,
[eisende partij sub 12]te [plaats 11] ,
[eisende partij sub 13]te [plaats 12] , gemeente [gemeente 5] ,
[eisende partij sub 14]te [plaats 13] ,
[eisende partij sub 15]te [plaats 14] ,
[eisende partij sub 16]te [plaats 15] , gemeente [gemeente 6] ,
[eisende partij sub 17]te [plaats 16] ,
[eisende partij sub 18]te [plaats 17] ,
[eisende partij sub 19]te [plaats 18] ,
[eisende partij sub 20]te [plaats 19] , gemeente [gemeente 7] ,
[eisende partij sub 21]te [plaats 20] ,
[eisende partij sub 22]te [plaats 21] ,
[eisende partij sub 23]te ‘ [plaats 22] ,
[eisende partij sub 24]te [plaats 23] ,
[eisende partij sub 25]te [plaats 24] ,
[eisende partij sub 26]te [plaats 25] ,
[eisende partij sub 27]te [plaats 2] ,
[eisende partij sub 28]te [plaats 26] , gemeente [gemeente 8] ,
[eisende partij sub 29]te [plaats 27] ,
[eisende partij sub 30]te [plaats 28] ,
MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID EN SPORT)te Den Haag,
1.Inleiding
2.De procedure
3.De feiten
4.Het geschil
qualitate qua, maar ook als afgeleide van de bescherming van de betrokkene zelf;
5.De beoordeling
De ontvankelijkheid van de mede-eisers
Het wetsvoorstel gaat uit van een procedure tussen een belangenbehartigende organisatie enerzijds en een aangesproken partij anderzijds. Individuele gedupeerden zijn daarin geen partij.”. [11] De belangen van de mede-eisers worden in de procedure behartigd door CLW en zij zijn gebonden aan de uitkomst van deze zaak. De mede-eisers vorderen ook niet meer of anders dan CLW.
the notion of personal autonomy is an important principle underlying the interpretation of its guarantees”. De Britse wet die hulp bij zelfdoding verbood stond in deze zaak in de weg aan de keuze van klaagster om een in haar ogen onwaardig en pijnlijk leven te vermijden. Het Hof oordeelde dat het niet bereid was om uit te sluiten dat dit een inmenging opleverde in het recht van klaagster op respect voor haar privéleven, zoals omschreven in artikel 8 lid 1 EVRM. In het kader van de toetsing aan het tweede lid van artikel 8 EVRM wees het Hof echter op de “
margin of appreciation”; de beoordelingsmarge die de verdragsstaten in gevallen als dit hebben, en die afhankelijk is van het geval en de zwaarte van de betrokken belangen. Het Hof overwoog:
margin of appreciation” was bijgevolg groot.
51. (…) an individual’s right to decide by what means and at what point his or her life will end, provided he or she is capable of freely reaching a decision on this question and acting in consequence, is one of the aspects of the right to respect for private life within the meaning of Article 8 of the Convention”.
margin of appreciation” voor de verdragsstaten. Het Hof was van oordeel dat het vereiste – onder de Zwitserse wetgeving – dat pentobartital slechts op recept wordt verstrekt en na een psychiatrisch onderzoek, een legitiem doel dient, te weten het beschermen van de volksgezondheid en openbare orde en het voorkomen van strafbare feiten. In dat verband wees het Hof op het belang van het voorkomen van misbruik van de desbetreffende middelen en van ondoordachte suïcides. Het recht op leven als bedoeld in artikel 2 EVRM bevat de verplichting voor verdragsstaten om een procedure in het leven te roepen om te verzekeren dat een beslissing tot levensbeëindiging daadwerkelijk de vrije wil van de betrokkene weerspiegelt. Het Hof concludeerde dat:
61. (…) even assuming that the States have a positive obligation to adopt measures to facilitate the act of suicide with dignity, the Swiss authorities have not failed to comply with this obligation in the instant case”.
It follows that the State Parties to the Convention are far from reaching a consensus in this respect, which point towards a considerable margin of appreciation enjoyed by the State in this context.”
There is no support in the Court’s case-law, however, for concluding that a right to assisted suicide exists under the Convention, including in the form of providing information about or assistance that goes beyond providing general information about suicide (…). The Court considers that (…) the interference complained of can be regarded as “necessary in a democratic society”, proportionate to the aims pursued, namely the protection of health and morals and the rights of others, and that the authorities of the respondent State acted within their margin of appreciation, having taken into account the criteria set out in the Court’s case-law.”
a pressing social need” in de woorden van het EHRM) en sprake is van een redelijke verhouding (“
fair balance”) tussen enerzijds het maatschappelijk belang dat wordt gediend met de beperking en anderzijds het belang van het individu. Bij de beoordeling van deze vraag komt aan verdragsstaten beoordelingsruimte (“
margin of apprecation”) toe. De mate waarin verdragsstaten beoordelingsruimte toekomt, hangt af van de aard van de zaak en de belangen die in het geding zijn.
a considerable margin of appreciation”) hebben. Die aanzienlijke beoordelingsruimte kan worden verklaard uit de aard van de kwestie die in dit soort zaken aan de orde is: zelfbeschikking over het eigen levenseinde is een gevoelig onderwerp, waarbij sprake is van botsende (grond)rechten. Daarbij komt nog eens dat er tussen de verdragsstaten geen overeenstemming bestaat over zelfbeschikking over het eigen levenseinde. Uit de uitspraak van het EHRM in de zaken Koch tegen Duitsland en Lings tegen Denemarken blijkt immers dat hulp bij zelfdoding in de overgrote meerderheid van de verdragsstaten niet – ook niet onder voorwaarden – is toegestaan en dat in het grootste deel van de verdragsstaten dus aan de bescherming van het menselijk leven meer gewicht wordt toegekend dan aan het recht van individuen om (al dan niet met hulp van anderen) een einde aan hun leven te maken. Bij de beantwoording van de vraag of een inmenging in het in artikel 8 EVRM gewaarborgde recht op privéleven is toegestaan, komt de Staat dus een aanzienlijke beoordelingsruimte toe, en niet, zoals CLW heeft aangevoerd een beperkte ruimte omdat het om “welhaast het meest intieme onderdeel van het bestaan” gaat. Die conclusie kan naar het oordeel van de rechtbank niet uit de genoemde rechtspraak van het EHRM worden getrokken.
pressing social need”).
fair balance”) heeft getroffen tussen enerzijds de maatschappelijke belangen die zijn gediend met het strafrechtelijk verbod op hulp bij zelfdoding (bescherming van het leven, het voorkomen van misbruik en bescherming van kwetsbare personen) en anderzijds het belang van het individu om hulp te krijgen bij zelfdoding door een arts bij ondraaglijk en uitzichtloos lijden. De rechtbank is daarom van oordeel dat de strafrechtelijke regeling voor hulp bij zelfdoding in artikel 294 lid 2 Sr in combinatie met de WTL niet disproportioneel is vanwege zijn het karakter waarbij enkel door een arts in geval van uitzichtloos en ondraaglijk lijden hulp bij zelfdoding mogelijk is.
theoretical and illusory”is. Dat er in Nederland een reële mogelijkheid is om hulp bij zelfdoding te krijgen, blijkt uit de praktijk waarin hulp bij zelfdoding volgens de vereisten van de WTL regelmatig voorkomt. Het zelfbeschikkingsrecht over het eigen levenseinde is dus praktisch en effectief en niet feitelijk inhoudsloos.
toedienenin tegenstelling tot het
verschaffenvan levensbeëindigende middelen door artsen) bleef bestaan. In de Oostenrijkse zaak ging het om een strafrechtelijk verbod op hulp bij zelfdoding, waarbij niet was voorzien in uitzonderingen op het verbod. Het Oostenrijkse constitutionele hof oordeelde dat dit verbod in strijd was met artikel 8 EVRM en de Oostenrijkse grondwet, omdat het verbod het individu elke mogelijkheid ontneemt zelf te beschikken over een waardige dood. Anders dan in Oostenrijk, voorziet het Nederlandse recht (in de vorm van artikel 294 lid 2 Sr in combinatie met de WTL) wel in een wettelijke strafuitsluitingsgrond, waardoor hulp bij zelfdoding in Nederland niet strafbaar is indien wordt voldaan aan de vereisten van de WTL.
.
NJ2011/237). De rechtbank zal de nakosten begroten in overeenstemming met het daarop toepasselijke liquidatietarief.