ECLI:NL:RBNNE:2022:2141

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
24 juni 2022
Publicatiedatum
24 juni 2022
Zaaknummer
18/283869-21
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor hulp bij zelfdoding van een jonge vrouw

De Rechtbank Noord-Nederland heeft op 24 juni 2022 een 45-jarige man uit Ameland veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren. De man werd beschuldigd van opzettelijke hulp bij de zelfdoding van een jonge vrouw uit Middelstum. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk middelen heeft verschaft die de zelfdoding mogelijk maakten, waaronder een gasfles met stikstof, een luchtslang en een plastic zak. De zaak kwam aan het licht na de zelfdoding van de vrouw op 21 augustus 2020, waarbij de verdachte aanwezig was. Tijdens de rechtszaak voerde de verdediging aan dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte de middelen had verstrekt en dat hij enkel morele steun had geboden. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel degelijk betrokken was bij de zelfdoding en dat zijn verklaringen niet geloofwaardig waren. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er sprake was van een rechtvaardigende noodtoestand, omdat de verdachte geen arts was en niet kon vaststellen of er bij de vrouw sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lijden. De rechtbank concludeerde dat het bewezenverklaarde feit strafbaar was en legde de voorwaardelijke gevangenisstraf op. De vorderingen van de ouders van de vrouw tot schadevergoeding werden niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze alleen bij de burgerlijke rechter konden worden ingediend.

Uitspraak

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND

Afdeling strafrecht Locatie Groningen
parketnummer 18/283869-21
Vonnis van de meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken d.d. 24 juni 2022 in de zaak van het openbaar ministerie tegen de verdachte

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] 1977 te [geboorteplaats] , wonende te [straatnaam] , [woonplaats] .
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 juni 2022.
Verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. N.A. Heidanus, advocaat te Groningen.
Het openbaar ministerie is ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. L.G. de Graaf.

Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 12 augustus 2020 tot en met 23 augustus 2020 te Middelstum, althans in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van [slachtoffer] en/of daartoe middelen heeft verschaft, terwijl die zelfdoding daarop is gevolgd, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk voor de zelfdoding van voornoemde [slachtoffer] de en/of alle benodigde goederen aan voornoemde [slachtoffer] verstrekt, te weten een gasfles met stikstof en/of een (bijbehorende) luchtslang en/of een plastic zak.

Beoordeling van het bewijs

Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft veroordeling gevorderd voor het ten laste gelegde.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Er is geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte de gasfles met stikstof, de bijbehorende luchtslang en de plastic zak aan de overledene, [slachtoffer] , heeft verschaft. Verdachte heeft daarnaast een alternatieve en reële gang van zaken geschetst, namelijk dat de spullen door een ander zijn geleverd. Dit wordt door het dossier niet weerlegd. Verdachte heeft [slachtoffer] slechts morele en liefdevolle steun geboden in de weken voor haar suïcide. Hij heeft geenszins de regie gevoerd of is sturend aanwezig geweest. Hij heeft enkel wat (algemene) informatie verschaft en advies gegeven. De aanwezigheid van verdachte heeft het voor [slachtoffer] niet gemakkelijker gemaakt om zichzelf van het leven te beroven.
Verdachte heeft in een e-mail van 2 september 2020 aan de ouders van [slachtoffer] laten weten dat hij alle spullen die nodig waren voor de stikstofmanier had geregeld. Dit heeft hij echter gezegd met de intentie om hun wat rust te geven na haar dood. Hij heeft op deze wijze willen laten weten dat
[slachtoffer] niet alleen is gestorven. Daarnaast heeft hij hiermee anderen die bij de dood van
[slachtoffer] waren betrokken uit de wind willen houden, gelet op hun kwetsbaarheid en problematiek. Ook uit de overige bevindingen volgt niet dat verdachte de gasfles met stikstof, de luchtslang en de plastic zak aan [slachtoffer] heeft verschaft. Het politieonderzoek is op dit punt beperkt en onvolledig geweest. Er is niet gezocht naar sporen, de herkomst van de gasfles is nauwelijks onderzocht en er zijn weinig derden gericht en indringend gehoord. Dat verdachte in een e-mail van 11 september 2020 aan de ouders van [slachtoffer] heeft gevraagd of hij de fles met gas moest ophalen, komt voort uit zijn pragmatisch ingestelde karakter. Hij gebruikt en verzamelt spullen, onder meer voor het realiseren van zijn kunstobjecten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank past de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
1. De door verdachte op de terechtzitting van 10 juni 2022 afgelegde verklaring, voor zoverinhoudende:
Ik was bij [slachtoffer] toen ze overleed. Ik heb enkele dagen later contact opgenomen met de moeder van [slachtoffer] .
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 25 augustus 2020,opgenomen op pagina 13 e.v. van het dossier van Politie Noord-Nederland met nummer PL01002020278550 d.d. 13 december 2020, inhoudend als relaas van verbalisanten:
Op 23 augustus 2020 werd ik verzocht te gaan naar [straatnaam] te Middelstum in verband met een lijkvinding. Aldaar bleek in kamer [nummer] een levenloos lichaam te liggen van de aldaar ingeschreven [slachtoffer] . De identificatie heeft plaatsgevonden middels de goed gelijkende foto op haar identiteitskaart die naast haar werd aangetroffen. Wij zagen dat zij een plastic zak over haar hoofd had die dichtgeknoopt was, waaruit een blauwe luchtslang stak, die aangesloten was op een gasfles. Uit het hierop aangebrachte etiket bleek dat de vermoedelijke inhoud van deze gasfles stikstof was. Wij kwamen tot de conclusie dat suïcide de meest aannemelijke doodsoorzaak is en dat [slachtoffer] niet door een misdrijf om het leven is gekomen.
2. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 september 2020, opgenomen op pagina 17 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op 25 augustus 2020, een dag voor de begrafenis van [slachtoffer] , verscheen er bij moeder [moeder van slachtoffer] een chatgesprek op haar Facebook Messenger. Een persoon met de Facebooknaam [naam] reageerde en eindigde met de naam [verdachte] . In de chat legde [verdachte] uit dat hij bij haar was op het moment dat [slachtoffer] zou zijn overleden, dat ze naar muziek luisterden, dat ze een zak over haar hoofd deed en dat ze al snel haar bewustzijn verloor. [verdachte] vertelde dat dit op vrijdag 21 augustus 2020 omstreeks 23.20 uur was.
Moeder [moeder van slachtoffer] vertelde dat hij op woensdag 2 september een hele uitgebreide mail stuurde. In deze mail beschrijft [verdachte] ook de poging zelfdoding op Ameland en de reden waarom dat is mislukt. Verderop in de mail beschrijft [verdachte] dat er naar een nieuwe poging moest worden gezocht en omschrijft hij de manier van de heliummethode, wat ook mogelijk is met stikstof. Ook beschrijft [verdachte] in die mail dat hij alle spullen die nodig waren voor de stikstofmanier heeft geregeld.
Op 9 september 2020 heeft moeder [moeder van slachtoffer] een bericht gestuurd via Facebook Messenger naar [verdachte] . In dat bericht doet moeder het verzoek aan [verdachte] dat hij zijn spullen uit de kamer van [slachtoffer] moet komen ophalen. Een paar uur later in dezelfde chat vroeg [verdachte] welke spullen hij daar moet gaan ophalen. Hij vroeg in de chat: “Tv bijvoorbeeld? Tank waar gas in zit?”.
Als bijlagen zijn bij dit proces-verbaal gevoegd:
  • De e-mail van [emailadres] van 2 september 2020 aan [emailadres] waarin onder meer staat “Ik regelde dus de spullen die nodig waren voor de stikstof manier” (p. 42);
  • De Facebook Messenger berichten tussen de moeder van [slachtoffer] en het Facebookaccount [naam] .
3. Een naar wettelijk voorschrift opgemaakt proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2020, opgenomen op pagina 205 e.v. van voornoemd dossier, inhoudend als relaas van verbalisant:
Op zaterdag 12 december 2020 ontving collega [verbalisant] desgevraagd de inloggegevens van [slachtoffer] haar Facebookaccount. Omstreeks 20:00 uur heb ik via een beveiligde internetverbinding ingelogd op dit account en de chat met [naam] van verdachte [verdachte] veiliggesteld.
Op pagina 45 staat het deel van het gesprek waaruit kan blijken dat verdachte [verdachte] heeft aangegeven dat hij [slachtoffer] wel wil helpen als ze dood wil.
Als bijlage is bij dit proces-verbaal gevoegd:
- De Facebook Messenger berichten tussen [slachtoffer] en het Facebookaccount [naam] . Hierin stuurt verdachte onder meer: “als iemand er echt bewust voor kiest om dood te gaan, wil ik wel helpen” (p. 251).
Met betrekking tot de hiervoor weergegeven standpunten overweegt de rechtbank het volgende.
Op 23 augustus 2020 gaat de politie naar aanleiding van een melding naar het adres [straatnaam] te Middelstum. In kamer [nummer] treft de politie het levenloze lichaam aan van [slachtoffer] . Over haar hoofd zit een dichtgeknoopte plastic zak die door middel van een luchtslang aangesloten is op een gasfles met stikstof. Om het lichaam van [slachtoffer] liggen onder andere afscheidsbrieven aan verschillende personen. Verder blijkt uit haar telefoon dat er de afgelopen dagen meerdere zoekslagen zijn gemaakt met betrekking tot zelfmoord (door stikstof). De politie trekt daarom de conclusie dat suïcide de meest aannemelijke doodsoorzaak is. Er is ook overigens geen reden om aan die doodsoorzaak te twijfelen.
Op 15 september 2020 hebben de ouders van [slachtoffer] contact opgenomen met de politie. De moeder van [slachtoffer] , [moeder van slachtoffer] , heeft verklaard dat zij op 25 augustus 2020 via Facebook werd benaderd door het account [naam] . Deze persoon, naar later blijkt verdachte, heeft tegen haar gezegd dat hij aanwezig was op het moment dat [slachtoffer] overleed. Op 2 september 2020 stuurt verdachte een uitgebreide mail waarin hij aangeeft dat hij de benodigde spullen voor de zogenaamde stikstofmethode, de zelfmoordmethode waarmee [slachtoffer] zichzelf uiteindelijk om het leven heeft gebracht, heeft geregeld.
Uit het onderzoek aan de telefoon van [slachtoffer] blijkt dat zij en verdachte enkele weken voor het overlijden van [slachtoffer] voor het eerst contact hebben via Facebook. Zij praten onder meer over de psychische problematiek van [slachtoffer] en bespreken ook verschillende zelfmoordmethoden. Op een gegeven moment geeft verdachte aan: “Als iemand er echt bewust voor kiest om dood te gaan, wil ik wel helpen”.
Verdachte heeft in het verhoor met de politie aangegeven dat hij de avond dat [slachtoffer] zelfmoord heeft gepleegd wel in de woning van [slachtoffer] was, maar niet bij haar in de kamer toen zij de handelingen die tot haar overlijden hebben geleid, verrichtte. In zijn bezwaarschrift tegen de dagvaarding en ter terechtzitting komt verdachte met een andere verklaring. Hij heeft aangegeven dat hij wel bij [slachtoffer] was toen zij zelfmoord pleegde, maar dat hij er alleen was om emotionele steun te bieden. [slachtoffer] heeft volgens verdachte zelf alle handelingen verricht die tot haar dood hebben geleid. Daarnaast heeft verdachte aangegeven dat er meerdere mensen betrokken zijn geweest bij de dood van [slachtoffer] en dat iemand anders de gasfles met stikstof heeft verstrekt.
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat het onderzoek van de politie zeer summier is geweest en dat een aantal voor de hand liggende onderzoeken niet zijn verricht. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte de gasfles met stikstof, de bijbehorende luchtslang en de plastic zak aan [slachtoffer] heeft verschaft.
In zijn e-mail van 2 september 2020 aan de moeder van [slachtoffer] heeft verdachte aangegeven dat hij de spullen die nodig waren voor de stikstofmethode ‘heeft geregeld’. Dit betreft niet een losstaande opmerking, maar wordt genoemd in een langere passage waarin verdachte uitlegt dat het [slachtoffer] niet was gelukt om pillen te bestellen en dat verdachte de spullen heeft geregeld omdat hij niet wilde dat zij van een flat af zou springen. Hij geeft ook aan dat hij hoopte dat het haar rust zou geven om de spullen in huis te hebben. Deze uitlating van verdachte kan bezwaarlijk anders worden uitgelegd dan dat verdachte degene is die de goederen heeft verstrekt die nodig waren voor de zelfmoordmethode waarmee [slachtoffer] zichzelf om het leven heeft gebracht.
De verklaring van verdachte dat iemand anders de gasfles met stikstof heeft verstrekt, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Verdachte is meermaals gevraagd om hierover opheldering te geven en daarmee zichzelf te ontlasten. Hij weigert echter hier nader over te verklaren. Hierdoor is zijn verklaring niet te verifiëren. Het dossier bevat voor het overige ook geen enkele indicatie dat er iemand anders betrokken is geweest bij de levering van de tank. Uit het dossier komt telkens verdachte naar voren als degene die op deze wijze bij het voornemen van [slachtoffer] betrokken is geweest, door onder meer in de mail aan te geven dat hij bekend is met stikstof en dat de
‘heliummethode’ mogelijk was en beter was dan te springen, en dat hij ‘dus’ de spullen die daarvoor nodig waren regelde.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

De rechtbank acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat:
hij in de periode van 12 augustus 2020 tot en met 21 augustus 2020 te Middelstum, opzettelijk behulpzaam is geweest bij de zelfdoding van [slachtoffer] en daartoe middelen heeft verschaft, terwijl die zelfdoding daarop is gevolgd, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk voor de zelfdoding van voornoemde [slachtoffer] de benodigde goederen aan voornoemde [slachtoffer] verstrekt, te weten een gasfles met stikstof en een (bijbehorende) luchtslang en een plastic zak.
Verdachte zal van het meer of anders ten laste gelegde worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet bewezen acht.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte heeft gehandeld uit een rechtvaardigende noodtoestand. Verdachte heeft een keuze gemaakt tussen zijn wettelijke plicht om [slachtoffer] niet te helpen bij de zelfdoding en het belang om haar een waardig einde te geven. Er was sprake van zeer ernstige psychiatrische problematiek bij [slachtoffer] en zij was al jaren suïcidaal. Als verdachte haar niet had geholpen, had zij niet van de zelfdoding afgezien, maar zou zij in eenzaamheid een einde aan haar leven hebben gemaakt en daarvoor een andere (en meer destructieve) methode hebben gekozen.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake was van een noodtoestand.
Oordeel van de rechtbank
Uitzonderlijke omstandigheden kunnen in een individueel geval meebrengen dat gedragingen die door de wetgever strafbaar zijn gesteld, niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer indien moet worden aangenomen dat daarbij is gehandeld in noodtoestand, dat wil zeggen – in het algemeen gesproken – dat de pleger van het feit, staande voor de noodzaak te kiezen uit onderling strijdige plichten en belangen, de zwaarstwegende heeft laten prevaleren.
In een geval als het onderhavige waarin de wetgever een bijzondere regeling heeft getroffen voor de afweging van de aan de naleving van de wet verbonden nadelen – in casu in de vorm van de mogelijkheid dat een arts onder strikte voorwaarden hulp biedt bij zelfdoding– is een beroep op noodtoestand niet zonder meer uitgesloten, maar een dergelijk beroep zal slechts bij hoge uitzondering kunnen worden aanvaard.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat het dossier geen aanknopingspunten om aan te nemen dat er van een dergelijke uitzonderlijke situatie in het onderhavige geval sprake was. Verdachte, geen arts, kende [slachtoffer] nog maar net en heeft daarom niet kunnen vaststellen dat er bij haar sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lichamelijk en/of geestelijk lijden. Daarnaast is het niet aannemelijk geworden dat bij voorbaat geen reële alternatieven voorhanden waren. De keuze die verdachte gemaakt heeft om een strafbaar feit te plegen wordt dus niet door de omstandigheden van het geval gerechtvaardigd. De rechtbank verwerpt het verweer.
De rechtbank concludeert dat het bewezenverklaarde feit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk behulpzaam zijn bij zelfdoding en daartoe de middelen verschaffen, terwijl de zelfdoding volgt
Dit feit is strafbaar nu geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten.

Strafbaarheid van verdachte

De rechtbank acht verdachte strafbaar nu niet van enige strafuitsluitingsgrond is gebleken.

Strafmotivering

Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Gelet op de ernst van de normschending en de omstandigheden van het geval acht de officier van justitie het passend om een deel van de gevangenisstraf onvoorwaardelijk op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte zich bij zijn handelen enkel heeft laten leiden door de wens van [slachtoffer] . Hij heeft gehandeld uit eigen moreel plichtsbesef. Daarnaast heeft verdachte een blanco strafblad en is het recidivegevaar zeer laag.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft [slachtoffer] leren kennen via een datingsite. Al snel gaat het gesprek over de psychische problematiek van [slachtoffer] en haar wens om een einde aan haar leven te maken. Na slechts enkele weken contact laat verdachte aan [slachtoffer] weten dat als iemand er bewust voor kiest om dood te gaan, hij daar wel bij wil helpen. Verdachte en [slachtoffer] bespreken verschillende zelfmoordmethoden. Uiteindelijk wordt gekozen voor de stikstofmethode. Verdachte verstrekt de benodigde goederen aan [slachtoffer] en zij maakt in de avond van 21 augustus 2020 in het bijzijn van verdachte een einde aan haar leven.
Verdachte heeft met zijn handelen de grens voor [slachtoffer] om een einde aan haar leven te maken, verlaagd, terwijl het niet aan hem was om die grens te verlagen. Verdachte is geen arts en hij kende [slachtoffer] nog maar erg kort. Hij heeft daarom niet kunnen beoordelen of er bij haar sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lichamelijk en/of geestelijk lijden. Daarnaast heeft verdachte niet kunnen beoordelen welke alternatieven er nog voorhanden waren en of er nog sprake was van een behandelperspectief. Verdachte is te snel en te makkelijk meegegaan in de doodswens van [slachtoffer] en heeft haar een uitweg willen bieden die in zijn ogen het meest passend was. Verdachte heeft het recht in eigen hand genomen en heeft de procedurele waarborgen die in de wettelijke regeling rond euthanasie en hulp bij zelfdoding zijn opgenomen, naast zich neergelegd.
Verdachte is zich bewust geweest van de strafwaardigheid van zijn handelen. Hij heeft meerdere keren aangegeven dat hulp bij zelfdoding een grijs gebied is. Daarnaast heeft hij meerdere keren niet of in strijd met de waarheid verklaard om zichzelf en, naar eigen zeggen, anderen niet in de problemen te brengen. Dit getuigt van een berekenende houding van verdachte.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, het zwaarwegende belang van de bescherming van het menselijk leven en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een (voorwaardelijke) gevangenisstraf het uitgangspunt moet zijn. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen reden om te volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het uittreksel uit het justitiële documentatie d.d. 12 januari 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ten voordele van de verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat de drijfveer van verdachte is geweest [slachtoffer] behulpzaam te zijn bij het vervullen van haar doodswens. Hij heeft willen voorkomen dat zij op een andere en wellicht meer schadelijke wijze een einde zou maken aan haar leven. Verdachte heeft de overtuiging gehad dat hij in morele zin juist handelde. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] zelf de handelingen verricht die tot haar dood hebben geleid.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Alles tezamen acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.

Benadeelde partij

De volgende personen hebben zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding:
De heer [vader van het slachtoffer] , de vader van [slachtoffer] , tot een bedrag van € 4.893,00 terzake van materiële schade en € 17.500,00 ter vergoeding van affectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Mevrouw [moeder van slachtoffer] , tot een bedrag van € 17.500,00 ter vergoeding vanaffectieschade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum waarop de schade is ontstaan;
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen op een viertal gronden nietontvankelijk dienen te worden verklaard.
Ten eerste kunnen de nabestaanden zich niet als benadeelde partij voegen omdat [slachtoffer] niet als slachtoffer kan worden beschouwd. Zij heeft immers weloverwogen besloten om een einde aan haar leven te maken. Ten tweede dienen de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard te worden op grond van de door de verdediging bepleitte vrijspraak. Ten derde kan er – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – niet gesproken worden van rechtstreekse schade. De schade is het rechtstreekse gevolg van de zelfdoding, welke uitdrukkelijk moet worden onderscheiden van het handelen van verdachte. Tot slot leidt de behandeling van de vorderingen tot een onevenredige belasting van het strafgeding aangezien er vele complexe civielrechtelijke elementen aan de vorderingen kleven die niet eenvoudig in het strafproces kunnen worden beantwoord.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat de vorderingen tot schadevergoeding meerdere complexe civielrechtelijke vragen oproepen, onder andere of de door de benadeelde partijen gemaakte kosten
schadezijn en zo ja, of er sprake is van een rechtstreeks verband tussen het handelen van verdachte en die schade. Beoordeling van deze vragen zal leiden tot een onevenredige belasting van het strafgeding en daartoe zal dan ook niet worden overgegaan. De rechtbank zal beide indieners van de vorderingen daarom niet-ontvankelijk verklaren. De vorderingen kunnen slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

Toepassing van wetsartikelen

De rechtbank heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 294 van het Wetboek van Strafrecht. Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak gelden.

Uitspraak

De rechtbank

Verklaart het ten laste gelegde bewezen, te kwalificeren en strafbaar zoals voormeld en verdachte daarvoor strafbaar.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan het bewezen verklaarde en spreekt verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt verdachte tot:

een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.

Bepaalt dat van deze gevangenisstraf
een gedeelte, groot 6 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt vastgesteld op 2 jaren, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart de benadeelde partijen
[vader van het slachtoffer]en
[moeder van slachtoffer]in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partijen de vorderingen slechts bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. O.J. Bosker, voorzitter, mr. J. van Bruggen en mr. A.L.J.M.A. Janssens, rechters, bijgestaan door mr. G. Langius, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 24 juni 2022.