Vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Gelet op de ernst van de normschending en de omstandigheden van het geval acht de officier van justitie het passend om een deel van de gevangenisstraf onvoorwaardelijk op te leggen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte geen straf of maatregel op te leggen. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met het feit dat verdachte zich bij zijn handelen enkel heeft laten leiden door de wens van [slachtoffer] . Hij heeft gehandeld uit eigen moreel plichtsbesef. Daarnaast heeft verdachte een blanco strafblad en is het recidivegevaar zeer laag.
Oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon van verdachte zoals deze naar voren is gekomen uit het onderzoek ter terechtzitting en de over hem opgemaakte rapportage, het uittreksel uit de justitiële documentatie, alsmede de vordering van de officier van justitie en het pleidooi van de verdediging.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft [slachtoffer] leren kennen via een datingsite. Al snel gaat het gesprek over de psychische problematiek van [slachtoffer] en haar wens om een einde aan haar leven te maken. Na slechts enkele weken contact laat verdachte aan [slachtoffer] weten dat als iemand er bewust voor kiest om dood te gaan, hij daar wel bij wil helpen. Verdachte en [slachtoffer] bespreken verschillende zelfmoordmethoden. Uiteindelijk wordt gekozen voor de stikstofmethode. Verdachte verstrekt de benodigde goederen aan [slachtoffer] en zij maakt in de avond van 21 augustus 2020 in het bijzijn van verdachte een einde aan haar leven.
Verdachte heeft met zijn handelen de grens voor [slachtoffer] om een einde aan haar leven te maken, verlaagd, terwijl het niet aan hem was om die grens te verlagen. Verdachte is geen arts en hij kende [slachtoffer] nog maar erg kort. Hij heeft daarom niet kunnen beoordelen of er bij haar sprake was van uitzichtloos en ondraaglijk lichamelijk en/of geestelijk lijden. Daarnaast heeft verdachte niet kunnen beoordelen welke alternatieven er nog voorhanden waren en of er nog sprake was van een behandelperspectief. Verdachte is te snel en te makkelijk meegegaan in de doodswens van [slachtoffer] en heeft haar een uitweg willen bieden die in zijn ogen het meest passend was. Verdachte heeft het recht in eigen hand genomen en heeft de procedurele waarborgen die in de wettelijke regeling rond euthanasie en hulp bij zelfdoding zijn opgenomen, naast zich neergelegd.
Verdachte is zich bewust geweest van de strafwaardigheid van zijn handelen. Hij heeft meerdere keren aangegeven dat hulp bij zelfdoding een grijs gebied is. Daarnaast heeft hij meerdere keren niet of in strijd met de waarheid verklaard om zichzelf en, naar eigen zeggen, anderen niet in de problemen te brengen. Dit getuigt van een berekenende houding van verdachte.
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde, het zwaarwegende belang van de bescherming van het menselijk leven en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een (voorwaardelijke) gevangenisstraf het uitgangspunt moet zijn. Anders dan de raadsman ziet de rechtbank geen reden om te volstaan met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het uittreksel uit het justitiële documentatie d.d. 12 januari 2022 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Ten voordele van de verdachte heeft de rechtbank meegewogen dat de drijfveer van verdachte is geweest [slachtoffer] behulpzaam te zijn bij het vervullen van haar doodswens. Hij heeft willen voorkomen dat zij op een andere en wellicht meer schadelijke wijze een einde zou maken aan haar leven. Verdachte heeft de overtuiging gehad dat hij in morele zin juist handelde. Uiteindelijk heeft [slachtoffer] zelf de handelingen verricht die tot haar dood hebben geleid.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat volstaan kan worden met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Alles tezamen acht de rechtbank een gevangenisstraf van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden.