Overwegingen
1. Eiser is werkzaam geweest voor [B] . Hij heeft daar tot 1 januari 2005 achttien jaar lang gewerkt in de functie van secretaris van het bestuur als “chef de cabinet”. Onderdeel van zijn functie was het optreden als contactpersoon namens [B] met de ministeries van Buitenlandse Zaken, Financiën, Economische Zaken en Defensie.
2. Tevens is eiser sedert vele jaren penningmeester van de [C] (hierna: [C] ) en is hij eveneens sedert vele jaren gedelegeerde voor Nederland bij achtereenvolgens [D] , de overkoepelende organisatie voor gepensioneerden van de [B] , [E] , [F] , [G] , [H] , [I] en [J] .
3. Eiser woont ongeveer 25 jaar samen met mevrouw [A] , die evenals eiser een pensioen geniet van [B] . Zij is tevens lid van [D] .
4. Op 16 januari 2009 heeft de Hoge Raad arrest gewezen inzake het pensioen van een gewezen VN-functionaris. Dit arrest is gepubliceerd op de website van de Rechtspraak onder ECLI:NL:HR:2009:BF7264. In dit arrest is bepaald dat aldaar sprake was van een onzuivere pensioenregeling. 5. Sedertdien is eiser, al dan niet tezamen met de gepensioneerdenvereniging van de [I] , [K] , actief geweest om een regeling te bewerkstelligen voor het belasten van de pensioenen van de [B] en de [I] . Hij is hierover in contact met de ministeries van Financiën, Defensie, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken.
6. Op 19 oktober 2009 heeft eiser als vertegenwoordiger van [D] in Nederland (de organisatie van gepensioneerden van de Gecoördineerde Organisaties, waaronder [B] ) een brief gestuurd aan de toenmalig minister-president Balkenende, over het verval van artikel 38 van de Wet op de loonbelasting 1964 en de gevolgen daarvan op de gepensioneerden die hij vertegenwoordigt.. Hierop heeft hij in een brief van 19 januari 2010 antwoord ontvangen van mw. drs. [L] , Directeur Directe Belastingen, kenmerk DB/2009/640 U.
7. Team IFB is landelijk aangewezen voor de behandeling van de geprivilegieerden in Nederland; ambassades, consulaten en aangewezen volkenrechtelijke organisaties, hun medewerkers en hun gezinsleden. Ook is Team IFB competent met betrekking tot de belastingheffing van gepensioneerden van deze organisaties.
8. De [B] is aangewezen als een dergelijke volkenrechtelijke organisatie. Dat is bepaald in
artikel 20 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2013. Lid 4 van dit artikel bevat de
bepaling over de gewezen personeelsleden.
9. Namens Team IFB voerde mevrouw drs. [M] , pensioendeskundige en lid van de
Kennisgroep Pensioenen, de besprekingen met vertegenwoordigers van de genoemde
gepensioneerdenorganisaties en hun gemachtigden. Eiser was op de hoogte van
de inhoud van deze besprekingen.
10. Eiser heeft mr. dr. [N] , voormalig Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad, genoemd als één van de deskundigen die door de gepensioneerden is geconsulteerd. De heer [N] heeft met mevrouw [M] gesproken en gecorrespondeerd.
11. Op 1 april 2010 heeft de levenspartner van eiser, mevrouw [A] , van [O] van de Belastingdienst, kantoor Hoorn, een brief ontvangen, waarin wordt opgemerkt:
“Samenvatting van uw bezwaar. Punt 2 betreft het pensioen van de [B] . U geeft aan dat het arrest van de Hoge Raad (07/12243) met betrekking tot het pensioen van een voormalig werknemer van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag ook van toepassing is op uw pensioen.”
12. Mevrouw [O] merkt vervolgens op:
“Wat betreft punt 2 van uw bezwaar kom ik op dit moment nog niet tegemoet aan uw bezwaar en zal ik uw verzoek, zoals u in uw brief al heeft voorgesteld, aanhouden totdat ik van u de aanvulling heb ontvangen nadat het ministerie van Financiën haar standpunt heeft bepaald.”
13. Op 4 maart 2011 stuurt de heer [P] van kantoor Hoorn een vragenbrief aan
eiser. Op 15 april 2011 stuurt hij een brief waarin hij aangeeft dat eiser een opstelling heeft gemaakt naar analogie van het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009. Hij volgt dit uit “practische overweging” en doet dienovereenkomstig uitspraak op bezwaar voor de inkomstenbelasting 2008.
14. Op 6 juni 2011 stuurt mevrouw [Q] van het kantoor Zaandam een brief aan
mevrouw [A] waarin zij opmerkt dat het bezwaarschrift inzake de inkomstenbelasting 2008, waarbij de heffing over het [B] -pensioen onderwerp van geschil vormt, wordt aangehouden omdat er procedures over deze zaak worden gevoerd.
15. Op 20 juni 2011 stuurt eiser namens mevrouw [A] een brief aan mevrouw [Q] , waarin hij haar schetst dat mevrouw [A] in dezelfde situatie verkeert als hij en hij verwijst naar de beslissing van de heer [P] .
16. In haar brief van 4 juli 2011 aan mevrouw [A] verwijst mevrouw [Q] naar het contact met de heer [X] en geeft zij aan dat zij contact heeft gezocht met het Bureau
Internationale Fiscale behandeling, kantoor Haaglanden, dat alle zaken met betrekking tot de vrijstelling van pensioenen coördineert. Zij merkt in die brief op:
“De heer [P] die uitspraak heeft gedaan op de bezwaarschriften van de heer [X] heeft een verkeerd standpunt ingenomen. Omdat dit standpunt onjuist is, kan ik dit niet volgen.”
17. Mevrouw [A] beantwoordt die brief op 6 augustus 2011 door aan mevrouw [Q] mede te delen dat zij “akkoord gaat met verlenging van de beslistermijn totdat er uitspraak is gedaan over de lopende procedures en het overleg tussen de belastingdienst en advocaat van de gepensioneerden organisaties is afgerond.”.
18. Op 18 oktober 2011 ontvangt eiser een brief van mr. [R] van het
ministerie van Financiën inzake ‘Pensioenproblematiek’. De heer [R] schrijft onder meer het volgende:
“In de brief van 8 augustus 2011 wordt door enkele vertegenwoordigers van [C] , [K] en [D] , onder wie uzelf, aandacht gevraagd voor de pensioenproblematiek in relatie tot het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009, nr 07/12243. Het geschilpunt dat met de Belastingdienst bestaat is de vraag of de pensioenen van de Gecoördineerde Organisaties in die mate overeenkomen met de pensioenregeling van de Verenigde Naties, dat deze dezelfde behandeling zouden moeten krijgen. In mijn brief van 19 januari 2010, nr. DB/200/640 u, waarvan een kopie is bijgevoegd, heb ik aangegeven dat het de bevoegdheid van de inspecteur is een standpunt in te nemen over de fiscale gevolgen met betrekking tot de genoemde pensioenregelingen. Als u met de inspecteur van mening blijft verschillen over een juiste rechtstoepassing, dan is het uiteindelijk aan de onafhankelijke rechter om een oordeel te geven. Het is derhalve niet aan mij om in deze situatie te beslissen. De opstelling van de Belastingdienst acht ik niet onbegrijpelijk of onbehoorlijk. Ik wijs u daarvoor op het volgende. Uit informatie van de Belastingdienst begrijp ik dat er op 18 maart 2011 overleg heeft plaats gevonden met de Belastingdienst over de pensioenuitkeringen van enkel internationale organisaties.
Mevrouw [M] van de Belastingdienst heeft vervolgens op 12 april 2011 een e-mail gestuurd aan de expert van Ernst & Young, die u vertegenwoordigt. Omdat er geen reactie kwam, heeft zij vervolgens op 29 april 2011 telefonisch contact met hem gezocht. Dit telefonische overleg heeft uiteindelijk plaats gevonden op 28 juni 2011 en heeft als resultaat gehad dat er van de zijde van de Gecoördineerde Organisaties voor gekozen is het oordeel van de rechter af te wachten. Een compromisvoorstel van de zijde van de Gecoördineerde Organisaties is niet gedaan. Blijkbaar was het voorstel dat de Belastingdienst voor ogen had om tot een praktische afwikkeling van de pensioenproblematiek te komen, niet aanvaardbaar. Het is dan, zoals eerder gezegd, aan de rechter om te beslissen over het inhoudelijke geschil dat u en de inspecteur verdeeld houdt.”
19. De Rechtbank Den Haag heeft op 18 januari 2012 uitspraak gedaan in een zaak waar de
heffing over het pensioen van het Europees Octrooibureau (hierna: EOB) het geschil vormde. De Rechtbank oordeelde:
“Gelet op wat hiervoor is overwogen is sprake van een zuivere pensioenregeling. Dit brengt mee dat verweerder terecht het [S] -pensioen, de household allowance en de tax-adjustment volledig tot eisers inkomen uit werk en woning heeft gerekend. Het beroep, voor zover
het is gericht tegen de aanslag, is dan ook ongegrond.” Deze uitspraak is gepubliceerd op de site van de Rechtspraak onder ECLI:NL:RBSGR:2012:BV1667. 20. Mevrouw [A] schrijft op 3 augustus 2012 een bezwaarschrift inzake de inkomstenbelasting aan Kantoor Hoorn waarin zij het volgende opmerkt:
“Naar ik heb vernomen hebben meerdere inspecties bij het bepalen van de inkomstenbelasting van voormalige werknemers van [B] de uitspraak van de Hoge Raad gevolgd.”
21. Op 18 februari 2013 stuurt de heer [T] , vertegenwoordiger van [K] een brief aan mevrouw [M] , waarin hij het volgende opmerkt:
“In 2011 is de heer [U] van Ernst & Young namens [D] , de organisatie van gepensioneerden van de Gecoördineerde Organisaties in Nederland ( [I] en [B] ) met u in contact geweest om na te gaan wat de consequenties konden zijn van het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009 inzake de rechtsgang van een gepensioneerde van het Internationale Hof van Justitie in Den Haag met betrekking tot de wijze van heffing van inkomstenbelasting op zijn pensioen van een internationale organisatie. Dit overleg is onderbroken door de rechtsgang van een gepensioneerde van het [S] en na de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, waarbij betrokkene in het ongelijk is gesteld, heeft geen verder overleg met [D] plaatsgevonden.”
22. Op 11 april 2013 stuurt eiser een brief aan mevrouw [M] waarin hij de
besprekingen die mevrouw [M] met vertegenwoordigers van gepensioneerden van
internationale organisaties en hun fiscale adviseurs memoreert. Hij geeft aan dat er behoefte
bestaat aan proefprocedures om op een ordentelijke en vooral snelle manier de beide
rechtsvragen opgelost te krijgen.
23. In een brief van 12 april 2013 stelt mr. dr. [N] mevrouw [M] voor om proefprocedures te houden. Hij verwijst naar een brief van [D] .
24. Op 20 mei 2013 stuurt mevrouw [A] een brief aan kantoor Hoorn waarin ze bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting 2010. Ze merkt het volgende op:
“Op 16 januari 2009 heeft de Hoge Raad arrest gewezen (07/12234) met betrekking tot het pensioen van een voormalige werknemer van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Dit arrest is ook van toepassing op mijn pensioen. Op grond van dit arrest en reparatiewetgeving december 2009, dient het in 2010 ontvangen pensioen van [B] ( [B] ) belast te worden in Box 3; rechten op periodieke uitkeringen (zie ook mijn brief d.d. 22 februari 2013).”
25. Op 27 mei 2013 stuurt mevrouw [Q] van kantoor Zaandam als reactie hierop een brief aan mevrouw [A] , waarin ze refereert aan het Bureau Internationale Fiscale Behandeling dat alle zaken met betrekking tot de vrijstelling van pensioenen coördineert en waarin ze verzoekt om het bezwaarschrift aan te houden. Ook schrijft ze: “NB Het Arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009 heeft geen betrekking op een [B] -pensioen, maar op een VN-pensioen. Het is niet de bedoeling dat dit wordt toegepast op [B] -pensioenen.”
26. Met dagtekening 29 januari 2014 stuurt de heer [V] , particulieren team 3/IFB, aan mevrouw [A] een vraagbrief met een verzoek om informatie. Dat betreft de ontvangen pensioenuitkeringen van de [B] . Bij schrijven van 3 februari 2014 antwoordt zij:
“Naar aanleiding van Uw bovenvermelde brief kan ik U als volgt berichten.
Het bedrag van de in 2011 uitkering van [B] , Parijs, is € 44509 (zie bijlage 1). Op advies van de Inspectie is dit bedrag in de aangifte 2011 opgenomen in box 3: rechten op periodieke uitkeringen (9* € 44509=€400581).
Ik hoop dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Mocht u noch nadere toelichting willen hebben dan verneem ik dat graag.”
De aanslag ib/pvv is zonder correspondentie overeenkomstig de aangifte vastgesteld.
27. Op 10 februari 2014 stuurt eiser, samen met de heren [T] ( [K] -NL) en [W] ( [C] ) een brief aan het kantoor Den Haag, ter attentie van mw. mr. [Y] . Er wordt onder meer het volgende opgemerkt:
“Verder doet zich op dit moment een praktisch probleem voor: een aantal gepensioneerden hebben hun Organisatie om financiële informatie gevraagd die nodig is om tot een afgewogen oordeel te komen. Gepensioneerden hebben van de in Parijs en Brussel gevestigde instanties, die namens de lidstaten de pensioenen beheren, begrepen dat de informatie mogelijk niet voor eind februari verstrekt zal kunnen worden. Gezien het feit dat er kennelijk nog een aantal onduidelijkheden zijn en de benodigde achtergrond informatie niet tijdig beschikbaar is verzoeken wij om op korte termijn met ons, vertegenwoordigers van de organisaties van gepensioneerden ( [D] , [K] en [C] ) een bespreking te hebben om de gerezen vragen te bespreken teneinde ons in staat te stellen onze leden adequaat te infom7eren, zoals gesuggereerd in Uw brief aan sommige gepensioneerden. In uw brief aan de heer [X] heeft U al aangegeven daartoe bereid te zijn.”
28. De Rechtbank Den Haag heeft op 14 september 2015 uitspraak gedaan in een zaak waar de heffing over het [B] -pensioen het geschil vormde. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld:
“Voor zover de pensioenuitkeringen voortvloeien uit aanspraken die bestonden op
31 december 1994, zijn deze terecht in de heffing betrokken omdat niet kan worden vastgesteld dat de pensioenregeling(en) van [B] in de periode voor 1995 zo was/waren vormgegeven dat dit de conclusie rechtvaardigt dat deze onzuiver was/waren.” Deze uitspraak is gepubliceerd op de site van de Rechtspraak onder ECLI:NL:RBDHA:2015:1281. 29. Op 17 oktober 2016 stuurt het Team IFB eiser een brief met de mededeling dat zijn [B] -pensioen 2013 in box 1 belast wordt, in plaats van in box 3.
30. Op 17 oktober 2016 stuurt het Team IFB mevrouw [A] een brief met de mededeling dat haar [B] -pensioen 2013 in box 1 belast wordt, in plaats van in box 3.
31. Op 2 november 2016 stuurt mevrouw [A] een brief aan de heer [AA] van het Team IFB waarin zij opmerkt dat de inhoud van zijn brief van 17 oktober 2017 niet goed te begrijpen is. Zij schrijft:
‘In 2011 is er overleg geweest met de inspecteur over het toepassen van het Hoge Raad Arrest nr. 7/12243 en de wetswijziging van december 2009. Er is toen overeenstemming bereikt over de wijze van het doen van aangiftes en belastingheffing. Beide partijen hebben zich aan de gemaakte afspraken gehouden en deze zijn in 2014 herbevestigd. De aangifte inkomstenbelasting, premiezorgverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is conform de gemaakte bovengenoemde afspraken ingediend.”
32. Op 2 november 2016 stuurt eiser een brief aan mevrouw [BB] van het Team IFB waarin hij aangeeft de inhoud van de brief niet goed te begrijpen. Hij schrijft:
“In 2011 heeft de inspecteur mij schriftelijk laten weten het Hoge Raad Arrest nr 7/12243 te volgen. Daarna hebben er een aantal besprekingen plaatsgevonden, waarbij ook de wetswijziging van december 2009 deel uitmaakte. Er is toen overeenstemming bereikt over de wijze van het doen van aangifte en belastingheffing vanaf 2006. Beide partijen hebben zich aan de gemaakte afspraken gehouden. De aangifte inkomstenbelasting, premie zorgverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is conform de gemaakte bovengenoemde afspraken ingediend.”
33. In een brief van 12 december 2016 maakt gemachtigde namens mevrouw [A] bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2013. Er wordt verwezen naar de afspraak met de heer [P] , die eiser heeft gemaakt.
34. In een brief van 12 december 2016 maakt gemachtigde namens eiser bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2013. Er wordt verwezen naar de afspraak met de heer [P] .
35. In de brief van 23 oktober 2017 deelt mevrouw [BB] van Team IFB mevrouw [A] mede dat haar [B] -pensioen belast zal worden in box 1 en niet in box 3.
36. In de brief van 23 oktober 2017 deelt mevrouw [BB] van Team IFB eiser mede dat zijn [B] -pensioen belast zal worden in box 1 en niet in box 3.
37. In een brief van 19 december 2017 maakt gemachtigde namens eiser bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2014. Er wordt verwezen naar de afspraak met de heer [P] .
38. In een brief van 19 december 2017 maakt gemachtigde namens mevrouw [A]
bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2014. Er wordt verwezen naar de afspraak met de heer [P] , die eiser heeft gemaakt.
39. In een brief van 9 april 2018 geeft gemachtigde aan dat eiser en mevrouw [A] zich beroepen op het vertrouwensbeginsel omdat de heer [P] expliciet en impliciet een standpunt heeft bepaald en dat daarvan niet afgeweken kan worden.
40. Op 10 september 2018 stuurt mevrouw [BB] van Team IFB een brief aan
eiser waarin zij mededeelt dat zijn [B] -pensioen belast zal worden in box 1 en niet in box 3.
41. Op 10 september 2018 stuurt mevrouw [BB] van Team IFB aan mevrouw [A] een brief waarin zij mededeelt dat haar [B] -pensioen belast zal worden in box 1 en niet in box 3.
42. In een brief van 5 oktober 2018 maakt gemachtigde namens eiser bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2015.
43. In een brief van 5 oktober 2018 maakt gemachtigde namens mevrouw [A] bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2015.
44. In vervolg hierop stuurt gemachtigde het Team IFB onder meer nog brieven op
22 oktober 2018 en 1 maart 2019.
45. Op 11 november 2019 is een hoorgesprek gehouden waarbij eiser en de heer
[CC] aanwezig waren. Eiser vertegenwoordigde eveneens mevrouw [A]
. In dit gesprek heeft eiser benadrukt dat hij zijn persoonlijke standpunten
volledig gescheiden heeft gehouden van zijn activiteiten als vertegenwoordiger van [D] .
46. Op 12 november 2019 heeft het Team IFB een verslag van het hoorgesprek opgesteld dat aangetekend aan gemachtigde is verzonden. Eiser heeft dit verslag via de e-mail, conform de gemaakte afspraak, ontvangen.
47. Eiser heeft aangifte gedaan voor
- de inkomstenbelasting 2013 op 21 maart 2014,
- de inkomstenbelasting 2014 op 21 maart 2015, en,
- de inkomstenbelasting 2015 op 18 april 2016.
- de aanslag ib/pvv 2013 opgelegd met dagtekening 16 november 2016,
- de aanslag ib/pvv 2014 opgelegd met dagtekening 16 november 2017,
- de aanslag ib/pvv 2015 opgelegd met dagtekening 28 september 2018.
Verweerder heeft op de daartegen ingediende bezwaarschriften eerst uitspraak gedaan nadat eiser beroep heeft ingesteld bij de rechtbank op grond van het ook na in gebreke stellen met betrekking tot het niet-doen van de uitspraken.
49. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.