Overwegingen
1. Eiseres geniet een nabestaandenpensioen van de [B] in verband met het dienstverband van haar op 11 september 1992 overleden echtgenoot. Zij is de levenspartner van [A] , met wie zij al 25 jaar samenwoont. Hij heeft achttien jaar bij [B] gewerkt als secretaris van het bestuur ‘chef de cabinet” tot 1 januari 2005, waarbij hij fungeerde als contactpersoon namens de [B] in de contacten met de ministeries van Buitenlandse Zaken, Financiën, Economische Zaken en Defensie.
2. De heer [A] is al jarenlang penningmeester van [C] , de [C] , en hij is al jarenlang gedelegeerde voor Nederland bij [D] , de overkoepelende
organisatie voor gepensioneerden van de [B] , [E] , [F] , [G] , [H] ,
[I] en de [J] . Eiseres is tevens lid van [D] .
3. Op 16 januari 2009 heeft de Hoge Raad een arrest gewezen inzake het pensioen van een
gewezen VN-functionaris. Dit arrest is gepubliceerd op de website van de Rechtspraak onder
4. Sedertdien is de heer [A] , al dan niet tezamen met de gepensioneerdenvereniging van de
[I] , [R] , bezig geweest om een regeling te bewerkstelligen voor het belasten van de
pensioenen van de [B] en de [I] . Hij is hierover in contact met de ministeries van
Financiën, Defensie, Economische Zaken en Buitenlandse Zaken.
5. Op 19 oktober 2009 heeft de heer [A] als vertegenwoordiger van [D] in Nederland (de organisatie van gepensioneerden van de Gecoördineerde Organisaties, waaronder [B] ) een brief gestuurd aan de toenmalig minister-president Balkenende, over het verval van artikel 38 van de Wet op de loonbelasting 1964 en de gevolgen daarvan op de gepensioneerden die hij vertegenwoordigt.. Hierop heeft hij in een brief van 19 januari 2010 antwoord ontvangen van mw. drs. [K] , Directeur Directe Belastingen, kenmerk DB/2009/640 U.
6. Team Internationale Fiscale Behandeling (hierna: Team IFB) is landelijk aangewezen voor de behandeling van de geprivilegieerden in Nederland; ambassades, consulaten en aangewezen volkenrechtelijke organisaties, hun medewerkers en hun gezinsleden. Ook is Team IFB competent met betrekking tot de belastingheffing van de gepensioneerden van deze organisaties.
7. De [B] is aangewezen als een dergelijke volkenrechtelijke organisatie. Dat is bepaald in artikel 20, lid 4 van de Uitvoeringsregeling Belastingdienst 2013. Dat onderdeel van het artikel bevat de bepaling over de gewezen personeelsleden.
8. Namens Team IFB voerde mevrouw drs. [L] , pensioendeskundige en lid van de
Kennisgroep Pensioenen, de besprekingen met vertegenwoordigers van de genoemde
gepensioneerdenorganisaties en hun gemachtigden. De heer [A] was op de hoogte van de
inhoud van deze besprekingen.
9. De heer [A] heeft de heer mr. dr. [M] , voormalig Advocaat-Generaal bij de Hoge Raad, noemt als één van de deskundigen die door de gepensioneerden is geconsulteerd. De heer [M] heeft met mevrouw [L] gesproken en gecorrespondeerd.
10. Op 1 april 2010 heeft de heer [A] van [N] een brief ontvangen van Belastingkantoor Hoorn, waarin wordt opgemerkt:
“Samenvatting van uw bezwaar. Punt 2 betreft het pensioen van de [B] . U geeft aan dat het arrest van de Hoge Raad (07/12243) met betrekking tot het pensioen van een voormalig werknemer van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag ook van toepassing is op uw pensioen.”
11. Mevrouw [N] merkt vervolgens op:
“Wat betreft punt 2 van uw bezwaar kom ik op dit moment nog niet tegemoet aan uw bezwaar en zal ik uw verzoek, zoals u in uw brief al heeft voorgesteld, aanhouden totdat ik van u de aanvulling heb ontvangen nadat het ministerie van Financiën haar standpunt heeft bepaald:”
12. Op 4 maart 2011 stuurt de heer [O] van kantoor Hoorn een vragenbrief aan de heer
[A] . Op 15 april 2011 stuurt hij een brief waarin hij aangeeft dat de heer [A] een
opstelling heeft gemaakt naar analogie van het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009.
Hij volgt dit uit “practische overweging” en doet dienovereenkomstig uitspraak op bezwaar voor
de inkomstenbelasting 2008.
13. Op 6 juni 2011 stuurt mevrouw [P] van het kantoor Zaandam een brief aan
eiseres waarin zij opmerkt dat het bezwaarschrift inzake de inkomstenbelasting 2008,
waarbij de heffing over het [B] -pensioen onderwerp van geschil vormt, wordt aangehouden
omdat er procedures over deze kwestie worden gevoerd.
14. Op 20 juni 2011 stuurt de heer [A] namens eiseres een brief aan mevrouw [P] , waarin hij haar schetst dat eiseres in dezelfde situatie verkeert als hij en hij verwijst naar de beslissing van de heer [O] .
15. In haar brief van 4 juli 2011 aan eiseres verwijst mevrouw [P] naar het contact met de heer [A] en geeft zij aan dat zij contact heeft gezocht met het Bureau Internationale Fiscale Behandeling, kantoor Haaglanden, dat alle zaken met betrekking tot de vrijstelling van pensioenen coördineert. Zij merkt in die brief op:
“De heer [O] die uitspraak heeft gedaan op de bezwaarschriften van de heer [A] heeft een verkeerd standpunt ingenomen. Omdat dit standpunt onjuist is, kan ik dit niet volgen.”
16. Eiseres beantwoordt die brief op 6 augustus 2011 door aan mevrouw [P] mede te delen dat zij “akkoord gaat met verlenging van de beslistermijn totdat er uitspraak is gedaan over de
lopende procedures en het overleg tussen de belastingdienst en advocaat van de gepensioneerden
organisaties is afgerond.”
17. Op 18 oktober 2011 ontvangt de heer [A] een brief van mr. [Q] van het
ministerie van Financiën inzake ‘Pensioenproblematiek’. De heer [Q] schrijft onder meer
het volgende:
“In de brief van 8 augustus 2011 wordt door enkele vertegenwoordigers van [C] , [R] en [D] , onder wie uzelf, aandacht gevraagd voor de pensioenproblematiek in relatie tot het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009, nr 07/12243 Het geschilpunt dat met de Belastingdienst bestaat is de vraag of de pensioenen van de Gecoördineerde Organisaties in die mate overeenkomen met de pensioenregeling van de Verenigde Naties, dat deze dezelfde behandeling zouden moeten krijgen. In mijn brief van 19 januari 2010, nr. DB/200/640 u, waarvan een kopie is bijgevoegd, heb ik aangegeven dat het de bevoegdheid van de inspecteur is een standpunt in te nemen over de fiscale gevolgen met betrekking tot de genoemde pensioenregelingen. Als u met de inspecteur van mening blijft verschillen over een juiste rechtstoepassing, dan is het uiteindelijk aan de onafhankelijke rechter om een oordeel te geven. Het is derhalve niet aan mij om in deze situatie te beslissen. De opstelling van de Belastingdienst acht ik niet onbegrijpelijk of onbehoorlijk. Ik wijs u daarvoor op het volgende. Uit informatie van de Belastingdienst begrijp ik dat erop 18 maart 2011 overleg heeft plaats gevonden met de Belastingdienst over de pensioen uitkeringen van enkel internationale organisaties. Mevrouw [L] van de Belastingdienst heeft vervolgens op 12 april 2011 een e-mail gestuurd aan de expert van Ernst & Young, die u vertegenwoordigt. Omdat er gen reactie kwam, heeft zij vervolgens op 29 april 2011 telefonisch contact met hem gezocht. Dit telefonische overleg heeft uiteindelijk plaats gevonden op 28 juni 2011 en heeft als resultaat gehad dat er van de zijde van de Gecoördineerde Organisaties voor gekozen is het oordeel van de rechter af te wachten. Een compromisvoorstel van de zijde van de Gecoördineerde Organisaties is niet gedaan. Blijkbaar was het voorstel dat de Belastingdienst voor ogen had om tot een praktische afwikkeling van de pensioenproblematiek te komen, niet aanvaardbaar. Het is dan, zoals eerder gezegd, aan de rechter om te beslissen over het inhoudelijke geschil dat u en de inspecteur verdeeld houdt.”
18. De Rechtbank Den Haag heeft op 18 januari 2012 uitspraak gedaan in een zaak waar de heffing over het pensioen van het Europees Octrooibureau (hierna: EOB) het geschil vormde. De
Rechtbank oordeelde:
“Gelet op wat hiervoor is overwogen is sprake van een zuivere pensioenregeling. Dit brengt mee dat verweerder terecht het [U] -pensioen, de household allowance en de tax-adjustment volledig tot eisers inkomen uit werk en woning heeft gerekend. Het beroep, voor zover het is gericht tegen de aanslag, is dan ook ongegrond.” Deze uitspraak is gepubliceerd op de site van de Rechtspraak onder ECLI:NL:RBSGR:2012:BV1667. 19. Eiseres schrijft op 3 augustus 2012 een bezwaarschrift inzake de inkomstenbelasting aan Kantoor Hoorn waarin zij het volgende opmerkt:
“Naar ik heb vernomen hebben meerdere inspecties bij het bepalen van de inkomstbelasting van voormalige werknemers van [B] de uitspraak van de Hoge Raad gevolgd.”
20. Op 18 februari 2013 stuurt de heer [S] , vertegenwoordiger van [R] een brief aan mevrouw [L] , waarin hij het volgende opmerkt:
“In 2011 is de heer [T] van Ernst & Young namens [D] , de organisatie van gepensioneerden van de Gecoördineerde Organisaties in Nederland ( [I] en [B] ) met u in contact geweest om na te gaan wat de consequenties konden zijn van het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009 inzake de rechtsgang van een gepensioneerde van het Internationale Hof van Justitie in Den Haag met betrekking tot de wijze van heffing van inkomstenbelasting op zijn pensioen van een internationale organisatie. Dit overleg is onderbroken door de rechtsgang van een gepensioneerde van het [U] en na de uitspraak van de rechtbank in Den Haag, waarbij betrokkene in het ongelijk is gesteld, heeft geen verder overleg met [D] plaatsgevonden.”
21. Op 11 april 2013 stuurt de heer [A] een brief aan mevrouw [L] waarin hij de
besprekingen die mevrouw [L] met vertegenwoordigers van gepensioneerden van
internationale organisaties en hun fiscale adviseurs memoreert. Hij geeft aan dat er behoefte
bestaat aan proefprocedures om op een ordentelijke en vooral snelle manier de beide
rechtsvragen opgelost te krijgen.
22. In een brief van 12 april 2013 stelt de heer mr. dr. [M] mevrouw [L] voor om proefprocedures te houden. Hij verwijst naar een brief van [D] .
23. Op 20 mei 2013 stuurt eiseres een brief aan kantoor Hoorn waarin ze bezwaar maakt tegen de aanslag inkomstenbelasting 2010. Ze merkt het volgende op:
“Op 16 januari 2009 heeft de Hoge Raad arrest gewezen (07/12234) met betrekking tot het pensioen van een voormalige werknemer van het Internationaal Gerechtshof in Den Haag. Dit arrest is ook van toepassing op mijn pensioen. Op grond van dit arrest en reparatiewetgeving december 2009, dient het in 2010 ontvangen pensioen van [B] ( [B] ) belast te worden in Box 3; rechten op periodieke uitkeringen (zie ook mijn brief d.d. 22 februari 2013).”
24. Op 27 mei 2103 stuurt mevrouw [P] van kantoor Zaandam als reactie hierop een brief aan eiseres, waarin ze refereert aan het Bureau Internationale Fiscale Behandeling dat alle zaken met betrekking tot de vrijstelling van pensioenen coördineert en waarin ze verzoekt om het bezwaarschrift aan te houden. Ook schrijft ze:
“NB Het Arrest van de Hoge Raad van 16 januari 2009 heeft geen betrekking op een [B] -pensioen, maar op een VN-pensioen. Het is niet de bedoeling dat dit wordt toegepast op [B] -pensioenen.”
25. Met dagtekening 29 januari 2014 stuurt de heer [V] , particulieren team 3/IFB, aan eiseres een vraagbrief met een verzoek om informatie. Dat betreft de ontvangen pensioenuitkeringen van de [B] . Bij schrijven van 3 februari 2014 antwoordt eiseres:
“Naar aanleiding van Uw boven vermelde brief kan ik U als volgt berichten.
Het bedrag van de in 2011 uitlering van [B] , Parijs, is € 44509 (zie bijlage 1). Op advies van de Inspectie is dit bedrag in de aangifte 2011 opgenomen in box 3: rechten op periodieke uitkeringen (9* € 44509=€400581).
Ik hoop dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Mocht u noch nadere toelichting willen hebben dan verneem ik dat graag.”
De aanslag ib/pv is zonder correspondentie overeenkomstig de aangifte vastgesteld.
26. Op 10 februari 2014 stuurt de heer [A] , samen met de heren [S] ( [R] ) en [W] ( [C] ) een brief aan het kantoor Den Haag, ter attentie van mw. mr. [Y] . Er wordt onder meer het volgende opgemerkt:
“Verder doet zich op dit moment een praktisch probleem voor: een aantal gepensioneerden hebben hun organisatie om financiële informatie gevraagd die nodig is om tot een afgewogen oordeel te komen. Gepensioneerden hebben van de in Parijs en Brussel gevestigde instanties, die namens de lidstaten de pensioenen beheren, begrepen dat de informatie mogelijk niet voor eind februari verstrekt zal kunnen worden. Gezien het feit dat er kennelijk nog een aantal onduidelijkheden zijn en de benodigde achtergrond informatie neet tijdig beschikbaar is verzoeken wij om op korte termijn met ons, vertegenwoordigers van de organisaties van gepensioneerden ( [D] , [R] en [C] ) een bespreking te hebben om de gerezen vragen te bespreken teneinde ons in staat te stellen onze leden adequaat te informeren, zoals gesuggereerd in Uw brief aan sommige gepensioneerden. In uw brief aan de heer [A] heeft U al aangegeven daartoe bereid te zijn.”
27. De Rechtbank Den Haag heeft op 14 september 2015 uitspraak gedaan in een zaak waar de heffing over het [B] -pensioen het geschil vormde. De Rechtbank oordeelde:
“Voor zover de pensioenuitkeringen voortvloeien uit aanspraken die bestonden op
31 december 1994, zijn deze terecht in de heffing betrokken omdat niet kan worden vastgesteld dat de pensioenregeling(en) van [B] in de periode voor 1995 zo was/waren vormgegeven dat dit de conclusie rechtvaardigt dat deze onzuiver was/waren.”
Deze uitspraak is gepubliceerd op de site van de Rechtspraak onder
28. Op 17 oktober 2016 stuurt het Team IFB de heer [A] een brief met de mededeling dat zijn [B] -pensioen 2013 in box 1 belast wordt, in plaats van in box 3.
29. Op 17 oktober 2016 stuurt het Team IFB (de heer [AA] ) aan eiseres een brief met de mededeling dat haar [B] -pensioen 2013 in box 1 belast wordt, in plaats van in box 3.
30. Op 2 november 2016 stuurt eiseres een brief aan de heer [AA] van het Team IFB waarin zij opmerkt dat de inhoud van zijn brief van 17 oktober 2017 niet goed te begrijpen is. Zij schrijft:
“In 2011 is er overleg geweest met de inspecteur over het toepassen van het Hoge Raad arrest nr. 7/12243 en de wetswijziging van december 2009. Er is toen overeenstemming bereikt over de wijze van het doen van aangiftes en belastingheffing. Beide partijen hebben zich aan de gemaakte afspraken gehouden en deze zijn in 2014 herbevestigd. De aangifte inkomstenbelasting, premiezorgverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is conform de gemaakte bovengenoemde afspraken ingediend.“
31. Op 2 november 2016 stuurt de heer [A] een brief aan mevrouw [BB] van het Team IFB waarin hij aangeeft de inhoud van de brief niet goed te begrijpen. Hij schrijft: “In 2011 heeft de inspecteur mij schriftelijk laten weten het Hoge Raad arrest nr. 7/12243 ter volgen. Daarna hebben er een aantal besprekingen plaatsgevonden, waarbij ook de wetswijziging van december 2009 deel uitmaakte. Er is toen overeenstemming bereikt over de wijze van het doen van aangifte en belastingheffing vanaf 2006. Beide partijen hebben zich aan de gemaakte afspraken gehouden. De aangifte inkomstenbelasting, premiezorgverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet is conform de gemaakte bovengenoemde afspraken ingediend.“
32. In een brief van 12 december 2016 maakt gemachtigde namens eiseres bezwaar
tegen de aanslag inkomstenbelasting 2013. Er wordt verwezen naar de afspraak die de heer
[O] met de heer [A] heeft gemaakt.
33. In een brief van 12 december 2016 maakt gemachtigde namens de heer [A] bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2013. Er wordt verwezen naar de afspraak met de heer [O] , die de heer [A] heeft gemaakt.
34. In de brief van 23 oktober 2017 deelt mevrouw [BB] van Team IFB eiseres mede dat haar [B] -pensioen belast zal worden in box 1 en niet in box 3.
35. In de brief van 23 oktober 2017 deelt mevrouw [BB] van Team IFB de heer [A] mede dat zijn [B] -pensioen belast zal worden in box 1 en niet in box 3.
36. In een brief van 19 december 2017 maakt gemachtigde namens eiseres bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2014. Er wordt verwezen naar de afspraak met de heer [O] , die de heer [A] gemaakt heeft.
37. In een brief van 19 december 2017 maakt gemachtigde namens de heer [A] bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2014. Er wordt verwezen naar de afspraak met de heer [O] .
38. In een brief van 9 april 2018 geeft gemachtigde aan dat de heer [A] en eiseres
zich beroepen op het vertrouwensbeginsel omdat de heer [O] expliciet en impliciet een
standpunt heeft bepaald en dat daarvan niet afgeweken kan worden.
39. Op 10 september 2018 stuurt mevrouw [CC] van Team IFB een brief aan de heer [A] waarin zij mededeelt dat zijn [B] -pensioen belast zal worden in box 1 en niet in box 3.
40. Op 10 september 2018 stuurt mevrouw [CC] van Team IFB aan eiseres een brief waarin zij mededeelt dat haar [B] -pensioen belast zal worden in box 1 en niet in
41. In een brief van 5 oktober 2018 maakt gemachtigde namens de heer [A] bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2015.
42. In een brief van 5 oktober 2018 maakt gemachtigde namens eiseres bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting 2015.
43. In vervolg hierop stuurt gemachtigde het Team IFB onder meer nog brieven op
22 oktober 2018 en 1 maart 2019.
44. Op 11 november 2019 is een hoorgesprek gehouden waarbij de heer [A] en de heer
[DD] aanwezig waren. De heer [A] vertegenwoordigde eveneens eiseres. In dit gesprek heeft de heer [A] benadrukt dat hij zijn persoonlijke standpunten volledig gescheiden heeft gehouden van zijn activiteiten als vertegenwoordiger van [D] .
45. Op 12 november 2019 heeft het Team IFB een verslag van het hoorgesprek opgesteld dat aangetekend aan gemachtigde is verzonden. De heer [A] heeft dit verslag via de
e-mail, conform de gemaakte afspraak, ontvangen.
46. Eiseres heeft aangifte gedaan:
- voor de inkomstenbelasting 2013 op 21 maart 2014;
- voor de inkomstenbelasting 2014 op 21 maart 2015, en,
- voor de inkomstenbelasting 2015 op 18 april 2016.
- de aanslag inkomstenbelasting 2013 opgelegd met dagtekening 9 november 2016;
- de aanslag inkomstenbelasting 2014 opgelegd met dagtekening 9 november 2017, en
- de aanslag inkomstenbelasting 2015 opgelegd met dagtekening 28 september 2018.
Verweerder heeft op de daartegen ingediende bezwaarschriften eerst uitspraak gedaan nadat eiseres beroep heeft ingesteld bij de rechtbank op grond van het ook na in gebreke stellen met betrekking tot het niet-doen van de uitspraken.
48. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.