ECLI:NL:RBNHO:2019:1434
Rechtbank Noord-Holland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de vermogensrendementsheffing en de individuele last in belastingzaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 22 februari 2019 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen eiser, [X], en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2016, die was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 61.425 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 13.441. Eiser betoogde dat de belastingheffing over het inkomen uit sparen en beleggen onterecht was vastgesteld, omdat de opbrengst van de verkoop van zijn oude woning niet het gehele jaar tot de rendementsgrondslag had behoord. Hij stelde dat dit leidde tot een onredelijke belastingdruk van 178% over het werkelijk genoten inkomen uit sparen en beleggen, wat volgens hem een individuele en buitensporige last vormde.
De rechtbank overwoog dat de Hoge Raad in eerdere arresten had geoordeeld dat het forfaitaire stelsel van de vermogensrendementsheffing niet in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De rechtbank concludeerde dat de wetgever met het forfaitaire systeem een keuze heeft gemaakt die binnen zijn beoordelingsvrijheid valt. Eiser kon niet aantonen dat hij een individuele en buitensporige last ondervond in vergelijking met andere belastingplichtigen. De rechtbank verwierp ook het beroep van eiser op het vertrouwensbeginsel, omdat de uitlatingen van de staatssecretaris van Financiën geen steun boden voor zijn standpunt. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond en wees op de mogelijkheid van hoger beroep bij het gerechtshof Amsterdam.