Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank te ’s-Gravenhagevan 14 december 2012, nr. AWB 12/2295, betreffende een aanslag in de erfbelasting.
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Geding in cassatie
3.Beoordeling van de middelen
.Als gevolg van een algemene waardedaling van woningen in de desbetreffende periode brengt dit mee dat de erfbelasting is berekend naar een hogere waarde dan op de sterfdatum kon worden gerealiseerd. Dat betekent echter niet dat de wetgever met de invoering van artikel 21, lid 5, SW is getreden buiten de hiervoor in onderdeel 3.5.4 vermelde ruime beoordelingsvrijheid. De wetgever mocht een zekere ruwheid aanvaarden omwille van een vereenvoudiging in de uitvoering van de SW. Van die praktische regeling, die aanknoopt bij de voor het desbetreffende kalenderjaar geldende WOZ-waarde, kan niet kan worden gezegd dat zij elke redelijke grond ontbeert.
Voorts is bij de wijziging van die bepaling met ingang van 2012 uitdrukkelijk ervan afgezien daaraan terugwerkende kracht te verlenen. Van de in het middel veronderstelde bedoeling van de wetgever is dan ook geen sprake.