ECLI:NL:RBMNE:2024:7519

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
24/452
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending van de inlichtingenplicht en terugvordering van teveel betaalde bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 5 december 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De eiser ontving bijstand op grond van de Participatiewet (Pw), maar zijn recht op bijstand werd opgeschort en later ingetrokken vanwege een vermeende schending van de inlichtingenplicht. Dit volgde na een onderzoek naar de woonsituatie van eiser, waarbij het college twijfels had over zijn recht op bijstand. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet heeft voldaan aan zijn inlichtingenplicht door niet te melden dat hij via Marktplaats edelmetalen verhandelde. De rechtbank oordeelde dat de verkoopactiviteiten van eiser als handelsmatig konden worden aangemerkt, waardoor hij verplicht was deze activiteiten te melden. Eiser voerde aan dat hij geen inkomsten had uit deze activiteiten en dat de verkoop niet aan hem kon worden toegerekend, maar de rechtbank oordeelde dat het college de verkoopactiviteiten terecht aan eiser had toegerekend. De rechtbank concludeerde dat het college de bijstandsuitkering terecht had ingetrokken en de teveel betaalde bijstand mocht terugvorderen. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard, en hij kreeg geen vergoeding van proceskosten of griffierecht terug.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 24/452

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I. van Baaren),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, het college,
(gemachtigde: E. Chahid).

Inleiding

In het kort: wat is er gebeurd?
1.1.
Naar aanleiding van een interne melding waardoor twijfels zijn ontstaan over de woonsituatie van eiser, heeft de afdeling Werk en Inkomen van het college een onderzoek verricht en hiervan op 22 augustus 2023 een handhavingsrapportage opgesteld. Deze rapportage bevat onder meer verklaringen van eiser over zijn woonsituatie, een bankafschriftenoverzicht en een overzicht van Marktplaats-advertenties.
1.2.
Bij besluit van 27 juli 2023 heeft het college het recht van eiser op bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) vanaf 26 juli 2023 opgeschort, vanwege schending van de inlichtingenplicht in de zin van artikel 17, eerste lid, in samenhang met artikel 54, eerste lid, onder a van de Pw.
1.3.
Bij besluit van 31 augustus 2023 heeft het college het recht van eiser op bijstand vanaf 11 april 2023 ingetrokken en de teveel betaalde bijstand tot een bedrag van € 4.284,44 over de periode van 11 april 2023 tot en met 31 juli 2023 teruggevorderd.
1.4.
Bij besluit van 6 december 2023 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiser tegen het besluit van 27 juli 2023 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Het college heeft daarbij een proceskostenvergoeding toegekend. Het bezwaar van eiser tegen het besluit van 31 augustus 2023 heeft het college ongegrond verklaard en het college heeft dit besluit onder aanvulling van de motivering gehandhaafd. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend.
2. De rechtbank heeft het beroep op 31 oktober 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank stelt vast dat het besluit tot opschorting van de uitkering door het college is ingetrokken en – zoals eiser op de zitting heeft bevestigd – niet langer in geschil is. De rechtbank beoordeelt daarom of het college terecht tot intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering is overgegaan. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Bestreden besluit
6. De intrekking van de bijstandsuitkering per 11 april 2023 berust op het standpunt van het college dat eiser gedurende de periode waar de intrekking op ziet - van 11 april 2023 tot en met 31 juli 2023 - op geld waardeerbare arbeid heeft verricht door het verhandelen van edelmetalen via advertenties op Marktplaatsaccounts. Omdat eiser hiervan geen melding heeft gemaakt, heeft hij de inlichtingenplicht geschonden. Doordat geen verifieerbare informatie beschikbaar is over de opbrengsten van de handel door eiser kan het college het recht op bijstand niet vaststellen. Daarom heeft het college de bijstand teruggevorderd. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien, is het college niet gebleken.
Standpunt eiser
7. In beroep voert eiser aan dat de bijstand ten onrechte is ingetrokken en teruggevorderd. Het college heeft de verkoopactiviteiten op Marktplaats ten onrechte aan eiser toegerekend. Hij heeft geen accounts op Marktplaats gebruikt om edelmetalen te verkopen. Hij heeft een account ‘ [accountnaam] ’, maar geen account ‘ [accountnaam] ’. Het account ‘ [accountnaam] ’ staat weliswaar gekoppeld aan zijn IP-adres en telefoonnummer, maar dit is eenvoudig door een derde aan te passen. De advertenties en eventuele transacties bij dit account zijn niet aan eiser toe te rekenen. Eiser heeft naast zijn uitkering überhaupt geen inkomsten uit handel ontvangen, want er zijn geen transacties zichtbaar in het overgelegde bankafschriftenoverzicht. Hij heeft zijn inlichtingenplicht daarom niet geschonden. Het college kan dan niet tot intrekking en terugvordering overgaan.
Overwegingen van de rechtbank
Is de bijstand terecht ingetrokken?
8. De intrekking van de bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op de bijstandsverlenende instantie. Dit betekent dat in dit geval het college de nodige kennis en feiten moet verzamelen. [1]
8.1.
Uit de onderzoeksresultaten zoals weergegeven in de handhavingsrapportage blijkt dat bij Marktplaats twee accounts gekoppeld zijn aan het telefoonnummer van eiser, een account ‘ [accountnaam] ’ en een account ‘ [accountnaam] ’. Deze accounts hebben bovendien hetzelfde IP-adres, eindigend op *** [IP-nummer] . Het account met de naam ‘ [accountnaam] ’ is ook gekoppeld aan het e-mailadres van eiser.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college deze accounts en de verkoopactiviteiten daarop aan eiser kunnen toerekenen. Volgens vaste rechtspraak kunnen verkoopactiviteiten via Marktplaats in beginsel worden toegerekend aan de persoon die het in de advertentie vermelde telefoonnummer gebruikt. [2] De enkele stelling van eiser dat de advertenties vanaf een hem onbekend IP-adres zijn geplaatst, maakt niet dat het college deze advertenties niet tot eiser heeft mogen herleiden. [3] Het is aan eiser objectieve en verifieerbare gegevens te overleggen waaruit zou blijken dat een ander de advertenties heeft geplaatst. Hierin is eiser niet geslaagd. Dat de advertenties mogelijk zijn geplaatst door een ander is door eiser onvoldoende onderbouwd.
8.3.
Uit de handhavingsrapportage volgt verder dat in de periode van 24 mei 2022 tot en met 26 juli 2023, in welke periode eiser bijstand ontving, in totaal 79 advertenties zijn geplaatst op deze aan eiser toe te rekenen Marktplaatsaccounts, waarvan 67 advertenties in de hier te beoordelen periode van 11 april 2023 tot en met 31 juli 2023. Het merendeel daarvan is geplaatst op het account met de naam “ [accountnaam] ”. In de advertenties worden edelmetalen aangeboden, in de vorm van munten en goudstaafjes. Uit de bankafschriften van eiser volgt dat hij dergelijke goederen tussen april en juli 2023 veelvuldig heeft ingekocht. Tenslotte volgt uit de overgelegde bankafschriften dat door eiser in de betrokken periode afschrijvingen naar Online Payments Foundation (bekend als betaling via Marktplaats) zijn gedaan voor een bedrag van in totaal € 2.256,47.
9. De rechtbank overweegt verder dat uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt dat ontvangers van bijstand goederen via internet mogen verkopen, mits zij daarvan en van de daaruit verkregen verdiensten tijdig melding maken bij het bijstandsverlenend orgaan. [4] Afhankelijk van de hoeveelheid advertenties, alsook van de aard van de te koop aangeboden goederen, gaat het om incidentele verkoop of handelsmatige en professionele verkoop. [5] Hoewel de opbrengst van incidentele verkoop van privégoederen in het algemeen niet als inkomen wordt aangemerkt, zodat daarvan in beginsel geen melding hoeft te worden gedaan, geldt dat niet voor inkomsten uit professionele handel. [6]
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college de verkoopactiviteiten van eiser gezien de aard, duur en omvang van de adverteeractiviteiten als professionele verkoop mogen aanmerken. Dat geen transacties zichtbaar zijn op het bankafschriftenoverzicht maakt dit niet anders. Relevant is welke inkomsten daadwerkelijk zijn ontvangen, alsook welke inkomsten redelijkerwijs hadden kunnen worden bedongen of ontvangen. [7]
10.1.
Omdat sprake is van handelsmatige adverteeractiviteiten door eiser, die relevant kunnen zijn voor zijn recht op bijstand, was hij op basis van de inlichtingenplicht gehouden deze activiteiten aan het college te melden. De rechtbank stelt vast dat eiser dit niet heeft gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Moest het college eiser wijzen op de risico's van het aanmaken van internetaccounts en de gevolgen daarvan voor zijn uitkering?
11. Eiser stelt nog dat hij nooit is gewezen op de risico’s van het aanmaken van internetaccounts en de gevolgen daarvan voor zijn uitkering. Volgens eiser is hij tijdens gesprekken met de gemeente of in de besluiten nooit concreet gewaarschuwd voor de risico’s. Hij wist daardoor niet dat hij moest melden dat hij Marktplaatsaccounts gebruikte.
11.1.
Eiser ontvangt volgens zijn eigen verklaring bijstand vanaf 2016. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw geldt voor iedereen die bijstand ontvangt de inlichtingenplicht. Uit het verslag van het gesprek met eiser op 15 augustus 2023 blijkt dat eiser daar ook wel van op de hoogte was. Op de zitting heeft eiser dit ook bevestigd en aangegeven dat hij wist dat hij wel spullen mocht verkopen, maar niet in de vorm van handel. De rechtbank overweegt verder dat voor zover bij eiser twijfels bestonden over wat wel of niet gemeld moet worden op grond van de inlichtingenplicht, het aan hem was om hier navraag naar te doen bij het college.
12. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser redelijkerwijs had kunnen en moeten weten dat het hebben van een of meer Marktplaatsaccounts gevolgen kon hebben voor zijn uitkering, voor zover hij via die accounts professioneel of handelsmatige activiteiten verricht. Dit heeft het college verder niet expliciet of nadrukkelijk hoeven toelichten. Het ligt voor de hand dat als eiser heeft begrepen dat hij inkomsten moet melden bij het college, dit ook ziet op (inkomsten uit) professionele Marktplaatsadvertenties. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Kan het recht op bijstand alsnog worden vastgesteld?
13. Volgens eiser heeft hij altijd recht op bijstand gehad omdat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, aangezien geen inkomsten uit de verkoop op Marktplaats zijn aangetoond. Eiser stelt verder dat hij zeer veel schulden heeft en dat het college daarmee bekend is. Dat bij eiser sprake is van lagere uitgaven voor het levensonderhoud dan normaal gesproken, is daarvan een logisch gevolg. Ook heeft hij moeite met rondkomen omdat hij veel geld kwijt is aan eten voor zijn kinderen. Hij heeft door zijn schulden en uitgaven onvoldoende geld om zichzelf te verzorgen en eet daarom vaak bij vrienden en familie. Eiser stelt dat het college gelet op dit alles ten onrechte vindt dat zij het recht op bijstand niet kan vaststellen.
14. De rechtbank overweegt dat schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand oplevert indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstand behoevende omstandigheden. Het is dan aan betrokkene aannemelijk te maken dat hij, als hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op bijstand zou hebben gehad. [8]
15. Eiser is naar het oordeel van de rechtbank niet geslaagd in het voldoen aan deze bewijslast, waardoor het college het recht op bijstand ook niet schattenderwijs heeft kunnen vaststellen. Eiser heeft handelsmatig goederen via zijn Marktplaatsaccounts aangeboden maar hierover geen boekhouding bijgehouden. De rechtbank acht het zonder nadere onderbouwing onaannemelijk dat de advertenties niet hebben geleid tot verkoop en/of inkomsten.
16. Ook stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van eiser over zijn uitgavenpatroon tegenstrijdig zijn en niet nader zijn onderbouwd. Er bestaat bijvoorbeeld een groot verschil tussen de door eiser gestelde schulden en kosten voor dagelijks levensonderhoud en de bedragen die hij in de betrokken periode uitgaf voor de - volgens eiser hobbymatige - aankoop van edelmetalen.
17. De rechtbank overweegt verder dat het college in dit kader heeft mogen verwijzen naar de Nibud-norm. [9] Voor de beantwoording van de vraag of het recht op bijstand schattenderwijs kon worden vastgesteld heeft het college terecht gekeken naar (het ontbreken van) informatie over de inkomsten van de Marktplaatsactiviteiten en naar het uitgavenpatroon van eiser. Vanwege het gebrek aan objectieve gegevens en bewijsstukken is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende informatie beschikbaar waarmee de omvang van het recht op bijstand door het college kan worden vastgesteld. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
Is sprake van dringende redenen of van onevenredigheid waardoor van terugvordering moet worden afgezien?
18. Volgens eiser is sprake van dringende redenen om van de terugvordering af te zien omdat deze leidt tot een onaanvaardbare sociale en financiële situatie voor eiser. Eiser heeft al schulden en kan gezien de psychische omstandigheden waarin hij verkeert verder in isolement raken door de terugvordering. Vanwege diverse psychische aandoeningen heeft hij een ontheffing voor de sollicitatieplicht. In een andere procedure tussen eiser en het college, over de ontheffing van eiser van de sollicitatieplicht, zijn daarover stukken aan het college overgelegd. Eiser stelt dat het bestreden besluit op dit punt niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering.
19. De rechtbank overweegt dat het college bij een schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 58 van de Pw in beginsel is gehouden om de teveel betaalde bijstand terug te vorderen. Het college kan afzien van terugvordering van de ten onrechte verleende bijstand als dringende redenen daartoe nopen.
20. De rechtbank is van oordeel dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien. Het college heeft daarbij kunnen overwegen dat de omstandigheid dat sprake is van schulden en het feit dat eiser door het verlies van de bijstand geen inkomen heeft op zichzelf niet maken dat de gevolgen van de terugvordering sociaal of financieel onaanvaardbaar zijn, mede gelet op de bescherming die eiser heeft door de beslagvrije voet. De door eiser gestelde psychische klachten zijn niet nader onderbouwd. Het feit dat eiser eerder een tijdelijke ontheffing van de sollicitatieplicht heeft gekregen maakt het voorgaande niet anders. Eiser heeft bovendien op de zitting meegedeeld dat hij sinds 1 mei 2024 aan het werk is en inmiddels een vaste baan heeft. In het verweerschrift heeft verweerder aanvullend gesteld dat bij afweging van de betrokken belangen de terugvordering ook niet onevenredig is. Eiser heeft eerder succesvol een minnelijke schuldregeling afgerond bij de gemeente en op zijn verzoek uitstel van de afbetalingsverplichting van de huidige terugvordering gekregen. De rechtbank kan het college volgen in de conclusie dat in dit geval het algemeen belang bij de terugvordering zwaarder weegt dan het individuele belang van eiser.
21. De rechtbank overweegt verder dat ook bij een intensievere evenredigheidstoets als bedoeld in de recente jurisprudentie van de CRvB het bestreden besluit in stand kan blijven. [10] Onveranderd blijft dat het aan eiser is aannemelijk te maken dat sprake is van dringende redenen. [11]
21.1.
Niet is gebleken dat het college fouten heeft gemaakt waardoor sprake is geweest van (te) trage besluitvorming. De periode waarop de terugvordering ziet is niet nodeloos verlengd en het terug te betalen bedrag is niet onnodig opgelopen. Het verzoek van eiser om uitstel van de afbetalingsverplichting van de terugvordering is door het college toegewezen, zodat de gevolgen van de terugvordering voor eiser vooralsnog beperkt zijn. Eiser heeft bovendien inmiddels inkomen uit werk. Naar het oordeel van de rechtbank staat hiermee voldoende vast dat sprake is van een geschikt, noodzakelijk en evenwichtig besluit. Het college heeft bij de totstandkoming van het bestreden besluit de belangen voldoende afgewogen en afdoende gemotiveerd op basis van welke feiten en gedragingen het bestreden besluit tot stand is gekomen. Het belang van een goede besteding van gemeenschapsgeld weegt in dit geval zwaarder dan de nadelige gevolgen voor eiser. Het beroep slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

22. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college de bijstand van eiser mocht intrekken en terugvorderen. Het bestreden besluit blijft in stand. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van B.J.H. van der Avoird, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 december 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Hoger beroep instellen kan door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Op grond van artikel 11, eerste lid, Pw heeft iedere Nederlander die in Nederland woont recht op een bijstand als hij of zij in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij of niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien.
Op grond van artikel 17, eerste lid, Pw is de ontvanger van de bijstand verplicht aan het college, op verzoek of onverwijld uit eigen beweging, mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand te doen.
Op grond van artikel 54, derde lid, Pw herziet het college een besluit tot toekenning van bijstand of trekt hij een besluit tot toekenning van bijstand in, wanneer niet of niet behoorlijk aan de inlichtingenplicht is voldaan en dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Deze wettelijke bepaling omvat een imperatief karakter wat maakt dat het college hier in beginsel niet zomaar vanaf mag zien. Hiervoor dienen zwaarwegende redenen te bestaan.
Op grond van artikel 58, eerste lid, Pw vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Ook deze wettelijke bepaling omvat een imperatief karakter wat maakt dat het college hier in beginsel niet zomaar vanaf mag zien.
Op grond van artikel 58, achtste lid, Pw kan het college van gehele of gedeeltelijke terugvordering afzien, mits daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 3 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1772.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 april 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:939.
3.Zie de uitspraak van de CRvB van 7 september 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2118.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 14 juni 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1313.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 5 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3515.
6.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2728.
7.Zie de uitspraak van de CRvB van 15 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1781.
8.Zie de uitspraak van de CRvB van 4 oktober 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3724.
9.Zie de uitspraak van de CRvB van 3 september 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1772.
10.Zie de uitspraken van de CRvB van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB: 2024:726 en van 27 juni 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:1267.
11.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.