Uitspraak
SAMENVATTING
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
Inleiding
Het oordeel van de Raad
Conclusie en gevolgen
- aangevallen uitspraak 1 wordt bevestigd, gelet op 4.6.4 met verbetering van gronden;
- aangevallen uitspraak 2 wordt bevestigd;
- aangevallen uitspraak 3 wordt vernietigd. Bestreden besluit 3 wordt vernietigd voor zover daarin is besloten tot intrekking van de bijstand over de maanden april, augustus, september, oktober en december 2019, augustus 2020. Het besluit van 24 november 2021 wordt in zoverre herroepen. Omdat appellanten in oktober en december 2019 inkomen hadden zal de Raad bepalen dat de door appellanten ontvangen bijstand over oktober 2019 en december 2019 wordt herzien, in die zin dat in oktober 2019 een bedrag van € 250,-, en in december 2019 een bedrag van € 290,- op de bijstand in mindering wordt gebracht. Omdat de terugvordering ondeelbaar is, wordt bestreden besluit 3 vernietigd voor zover het de terugvordering betreft. Het college zal ten aanzien van de terugvordering een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen. Met het oog op een voortvarende afwikkeling acht de Raad het geraden om met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb te bepalen dat tegen dit nieuwe besluit slechts bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
BESLISSING
- vernietigt de aangevallen uitspraak van 14 juli 2023;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 maart 2022 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover daarin het recht op bijstand is ingetrokken over de maanden april, augustus, september, oktober en december 2019 en augustus 2020 en voor zover het de terugvordering betreft;
- herroept het besluit van 21 november 2021 voor zover daarin is bepaald dat het recht op bijstand over de maanden april, augustus, september 2019 en augustus 2020 wordt ingetrokken;
- bepaalt dat over oktober 2019 een bedrag van € 250,- en over december 2019 een bedrag van € 290,- in mindering op de bijstand wordt gebracht en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats komt van het vernietigde deel van het besluit van 29 maart 2022;
- draagt het college op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het besluit van 24 november 2021 voor zover het de terugvordering betreft, en bepaalt dat beroep tegen dit besluit slechts kan worden ingesteld bij de Raad.
- veroordeelt het college tot vergoeding van proceskosten aan appellant tot een bedrag van € 7.000,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het betaalde in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 371,- vergoedt.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels
a. betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
b. betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.