In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die samen met zijn partner bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had zijn bijstandsuitkering zien intrekken en moest een bedrag van € 13.324,34 terugbetalen. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een melding van de politie over de verkoop van kerstkaarten zonder vergunning en een daaropvolgend onderzoek door de sociale recherche. Het onderzoek toonde aan dat de appellant goederen had aangeboden op Marktplaats, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden door deze inkomsten niet te melden.
De Raad overwoog dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand bij de bijstandverlenende instantie ligt, maar dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs boden voor de schending van de inlichtingenverplichting. De appellant voerde aan dat niet alle advertenties van hem afkomstig waren en dat hij geen inkomsten had gegenereerd, maar de Raad oordeelde dat hij niet kon aantonen dat de advertenties niet aan hem konden worden toegerekend. De Raad bevestigde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, omdat hierdoor niet kon worden vastgesteld of de appellant recht had op bijstand.
Uiteindelijk werd het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.