ECLI:NL:CRVB:2020:2118

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
18/5083 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens niet-gemelde verkoopactiviteiten via Marktplaats

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 september 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die samen met zijn partner bijstand ontving op grond van de Participatiewet, had zijn bijstandsuitkering zien intrekken en moest een bedrag van € 13.324,34 terugbetalen. Dit besluit was genomen naar aanleiding van een melding van de politie over de verkoop van kerstkaarten zonder vergunning en een daaropvolgend onderzoek door de sociale recherche. Het onderzoek toonde aan dat de appellant goederen had aangeboden op Marktplaats, wat leidde tot de conclusie dat hij zijn wettelijke inlichtingenverplichting had geschonden door deze inkomsten niet te melden.

De Raad overwoog dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand bij de bijstandverlenende instantie ligt, maar dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs boden voor de schending van de inlichtingenverplichting. De appellant voerde aan dat niet alle advertenties van hem afkomstig waren en dat hij geen inkomsten had gegenereerd, maar de Raad oordeelde dat hij niet kon aantonen dat de advertenties niet aan hem konden worden toegerekend. De Raad bevestigde dat de schending van de inlichtingenverplichting een rechtsgrond vormt voor de intrekking van de bijstand, omdat hierdoor niet kon worden vastgesteld of de appellant recht had op bijstand.

Uiteindelijk werd het hoger beroep van de appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18 5083 PW

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Datum uitspraak: 7 september 2020
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
8 augustus 2018, 18/1538 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (dagelijks bestuur)

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. T. de Heer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft bij brief van 26 juni 2020 verklaard geen gebruik te willen maken van het recht te worden gehoord. Het college heeft niet binnen de gestelde termijn verklaard gebruik te willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. Vervolgens heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht gesloten.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant en zijn partner ontvingen sinds 8 december 2015 bijstand op grond van de Participatiewet naar de norm voor gehuwden.
1.2.
Naar aanleiding van een melding door de politie aan de sociale recherche van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (RSD) op 28 oktober 2016, dat appellant op straat kerstkaarten voor de [Stichting] verkocht zonder de daarvoor vereiste vergunning en gebruikmakend van een zelfgemaakte legitimatiepas, hebben handhavers van de RSD een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand. In dat kader hebben de handhavers onder meer dossieronderzoek gedaan, internet geraadpleegd, Marktplaats B.V. om inlichtingen verzocht en een gesprek gehad op
22 maart 2017 met appellant en zijn partner. De bevindingen van dat onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 8 mei 2017.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het dagelijks bestuur aanleiding geweest om bij besluit van 2 november 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 maart 2018 (bestreden besluit), de bijstand van appellant en zijn partner te herzien (lees: in te trekken) over de maanden december 2015, januari, februari, maart, juni, oktober en november 2016 en januari en februari 2017, de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van
€ 13.324,34 van hen terug te vorderen en met ingang van 1 november 2017 maandelijks een bedrag van € 70,45 op hun bijstandsuitkering in te houden voor de aflossing van deze terugvordering. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant goederen heeft aangeboden op onder andere Marktplaats, wat – gezien de waarde van de aangeboden goederen – verder gaat dan de incidentele verkoop van privé-goederen. Door van de inkomsten geen melding te maken bij het dagelijks bestuur heeft appellant de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Doordat appellant geen deugdelijke administratie heeft bijgehouden, kan het dagelijks bestuur het recht op bijstand niet vaststellen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ter beoordeling ligt voor of het college de bijstand in de maanden december 2015, januari, februari, maart, juni, oktober en november 2016 en januari en februari 2017, terecht heeft ingetrokken.
4.2.
Intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen.
4.3.
Uit het door Marktplaats verstrekte Exceloverzicht blijkt dat appellant in de periode in geding 42 advertenties heeft geplaatst van goederen – voornamelijk horloges en merkkleding, waarvan er 39 ten grondslag zijn gelegd aan het bestreden besluit. Niet in geschil is dat appellant dit niet bij het dagelijks bestuur heeft gemeld.
4.4.
Appellant stelt dat hij niet in alle maanden waarin de bijstand is ingetrokken de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Hij voert hiertoe aan dat zestien advertenties die via zijn account op Marktplaats zijn geplaatst, niet van hem afkomstig zijn en niet aan hem gekoppeld kunnen worden. Uit het advertentieoverzicht blijkt dat deze advertenties geplaatst zijn vanuit onder meer een ander IP-adres, met een ander e-mailadres en een ander telefoonnummer dan van appellant. In de maanden waarin de betreffende advertenties zijn geplaatst, is geen sprake van een schending van de inlichtingenverplichting.
4.5.
De beroepsgrond slaagt niet. De omstandigheid dat de advertenties vanaf twee verschillende IP-adressen zijn geplaatst, maakt niet dat het college deze advertenties niet tot appellant heeft kunnen herleiden. In dertien van de zestien advertenties wordt geadverteerd met het telefoonnummer van appellant. Verkoopactiviteiten via Marktplaats kunnen in beginsel worden toegerekend aan de persoon die het in de advertentie vermelde telefoonnummer gebruikt (vergelijk de uitspraken van 18 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1579 en 29 maart 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1213). Appellant heeft tijdens het gesprek op 22 maart 2017 weliswaar verklaard dat het telefoonnummer dat bij sommige advertenties vermeld wordt zijn oude telefoonnummer betreft dat niet meer in gebruik is, maar hij heeft deze stelling niet aannemelijk gemaakt met verifieerbare gegevens. Slechts drie advertenties zijn niet naar appellant te herleiden, anders dan dat ze zijn geplaatst via zijn account. Appellant heeft geen objectieve en verifieerbare gegevens overgelegd waaruit zou blijken dat een ander de advertenties heeft geplaatst. Dat de advertenties mogelijk zijn geplaatst door zijn broer aan wie hij toegang tot zijn account had verleend is hiertoe, in samenhang met het door hem – achteraf – opgestelde overzicht onvoldoende. De onderzoeksbevindingen bieden voldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat appellant de advertenties zelf op Marktplaats heeft geplaatst.
4.6.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. Appellant voert hiertoe aan dat hij de aangeboden goederen nooit in zijn bezit heeft gehad en dat zijn advertenties alleen hadden te gelden als experiment. Met zijn verklaringen over de advertenties op Marktplaats, het door hem opgestelde overzicht en het volledig gegeven inzicht in de financiële situatie had het recht op bijstand vastgesteld kunnen worden. Dat appellant geen financiële administratie heeft bijgehouden komt, omdat hij geen kosten heeft gemaakt en geen inkomsten heeft gegenereerd met zijn activiteiten op Marktplaats.
4.7.
De beroepsgrond slaagt niet, appellant beschikt niet over een deugdelijke administratie van de inkomsten uit de Marktplaatsactiviteiten. Het door appellant achteraf opgestelde overzicht kan niet als zodanig worden aangemerkt, nu dit overzicht niet met verifieerbare stukken is onderbouwd. Dit geldt ook voor de stelling van appellant dat hij de aangeboden goederen nooit in zijn bezit heeft gehad en dat zijn advertenties alleen hadden te gelden als experiment. Er bestaat geen volledig beeld van de geldstromen die hebben plaatsgevonden met de verkoop van goederen via Marktplaats. Hierdoor kan geen goede en betrouwbare reconstructie worden gemaakt van de inkomsten van appellant uit de Marktplaatsactiviteiten en kunnen deze inkomsten ook niet schattenderwijs worden vastgesteld.
4.8.
Uit 4.4. tot en met 4.7. volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen, in tegenwoordigheid van R.B.E. van Nimwegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2020.
(getekend) M. Hillen
(getekend) R.B.E. van Nimwegen