ECLI:NL:CRVB:2024:1267

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
23/1478 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van AOW-pensioen met terugwerkende kracht naar de norm van een gehuwde

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over de herziening en terugvordering van het AOW-pensioen van appellant, die sinds 29 maart 2015 een AOW-pensioen ontving naar de norm van een ongehuwde. Appellant was op 8 november 2015 in Indonesië gehuwd, maar heeft dit huwelijk niet tijdig gemeld bij de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb heeft op basis van een systeemmelding in 2016, waaruit bleek dat appellant gehuwd was, het AOW-pensioen met terugwerkende kracht herzien naar de norm van een gehuwde. De Raad oordeelt dat de herziening terecht is, omdat appellant en zijn partner niet duurzaam gescheiden leefden. Echter, de Raad constateert dat de Svb gedurende een lange periode geen actie heeft ondernomen op basis van de ontvangen informatie, waardoor het ten onrechte ontvangen bedrag hoog is opgelopen. De Raad besluit dat de terugwerkende kracht van de herziening verder moet worden gematigd dan de 25% die de Svb heeft toegepast. De Svb moet een nieuw besluit nemen over de herziening en terugvordering, waarbij rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor appellant. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland wordt vernietigd en het beroep van appellant wordt gegrond verklaard.

Uitspraak

23/1478 AOW
Datum uitspraak: 27 juni 2024
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 7 april 2023, 22/5229 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
SAMENVATTING
Deze zaak gaat over de vraag of de Svb het AOW-pensioen van appellant terecht met terugwerkende kracht heeft herzien naar de norm van een gehuwde. De Raad oordeelt dat de herziening terecht is, omdat appellant en zijn partner niet duurzaam gescheiden van elkaar leefden. De Svb kan echter worden verweten dat hij lange tijd geen gevolgen heeft verbonden aan informatie waaruit bleek dat appellant gehuwd was, waardoor het ten onrechte ontvangen bedrag hoog is opgelopen. De Raad oordeelt dat de terugwerkende kracht van de herziening verder moet worden gematigd dan de 25% die de Svb heeft toegepast, wat ook gevolgen heeft voor de terugvordering. De Svb moet een nieuw besluit nemen over de herziening en terugvordering. Daarbij moet de Svb ook aangeven op welke wijze hij rekening heeft gehouden met de gevolgen die de terugvordering voor appellant heeft.

PROCESVERLOOP

Namens appellant heeft mr. I.P.M. Boelens, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 11 januari 2024. Voor appellant is mr. Boelens verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. O.F.M. Vonk.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontving vanaf 29 maart 2015 een AOW-pensioen [1] naar de norm van een ongehuwde (ongehuwdenpensioen). Op 8 november 2015 is appellant in Indonesië gehuwd met [echtgenote] (echtgenote). Appellant heeft dit huwelijk kort daarna in de BRP [2] laten registreren. De echtgenote van appellant is na het huwelijk in Indonesië blijven wonen.
1.2.
De Svb heeft op 12 februari 2016 een systeemmelding gekregen met als reden: ‘GBAselectie verwerkt voor bekend persoon. Partner kan niet worden opgevoerd. Achternaam wordt afgekapt’. In de bij de melding bijgevoegde informatie staat onder het kopje ‘categorie 05, huwelijk’ de naam, geboortedatum, geboorteplaats en het geboorteland van de echtgenote van appellant vermeld, evenals de datum van de huwelijkssluiting.
1.3.
De echtgenote van appellant is in december 2021 naar Nederland gekomen vanwege de verslechterde gezondheid van appellant. Naar aanleiding van haar inschrijving op het adres van appellant is de Svb een onderzoek gestart. Bij besluit van 12 april 2022 heeft de Svb het AOW-pensioen van appellant met ingang van december 2015 herzien naar de norm van een gehuwde (gehuwdenpensioen). Hierdoor heeft appellant een bedrag van € 30.181,65 te veel ontvangen, dat de Svb van appellant terugvordert.
1.4.
Met een besluit van 14 oktober 2022 (bestreden besluit) heeft de Svb met toepassing van zijn beleid [3] bepaald dat het AOW-pensioen van appellant met ingang van 1 september 2017 in plaats van 1 december 2015 moet worden herzien. Daartoe heeft de Svb besloten, omdat de Svb naar aanleiding van de melding van 12 februari 2016 had kunnen weten dat appellant was gehuwd en daarom eerder het AOW-pensioen had kunnen herzien naar de norm van een gehuwde. De terugvordering wordt daarom verlaagd tot € 22.270,32.
Uitspraak van de rechtbank
2.1.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten. De rechtbank heeft overwogen dat appellant slechts recht heeft op een ongehuwdenpensioen als uit de feitelijke omstandigheden blijkt dat sprake is van duurzaam gescheiden leven. De Svb heeft aannemelijk gemaakt dat van duurzaam gescheiden leven geen sprake is.
2.2.
Er zijn volgens de rechtbank ook geen andere redenen waardoor de Svb van herziening met terugwerkende kracht af had moeten zien. Appellant heeft de inlichtingenplicht van artikel 49 van de AOW geschonden door zijn in het buitenland gesloten huwelijk niet te melden bij de Svb. Het feit dat appellant zijn huwelijk bij de gemeente heeft gemeld, maakt niet dat appellant dit niet ook aan de Svb moest doorgeven. Zowel bij de pensioenaanvraag als bij de beschikking van 22 december 2014 heeft de Svb aangegeven welke wijzigingen appellant moet doorgeven aan de Svb. De Svb was dan ook gehouden het AOW-pensioen van appellant te herzien. Een beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van dringende redenen om van terugvordering af te zien.
Het standpunt van appellant
3.1
Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.
Het standpunt van de Svb
3.2.
De Svb verzoekt om bevestiging van de aangevallen uitspraak.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht het bestreden besluit in stand heeft gelaten aan de hand van wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt. De wettelijke regels en beleidsregels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Is er sprake van duurzaam gescheiden leven?
4.1.
Appellant voert aan dat zijn AOW-pensioen onterecht is herzien naar de norm van een gehuwde. Appellant heeft totdat zijn echtgenote in december 2021 naar Nederland kwam feitelijk als alleenstaande geleefd, omdat hij zijn kosten niet met zijn echtgenote kon delen. In die periode leefden zij duurzaam gescheiden van elkaar.
4.2.
In beginsel heeft appellant, omdat hij gehuwd is, recht op een gehuwdenpensioen. [4] Dit is slechts anders als sprake is van een uitzonderingssituatie: op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW wordt voor de toepassing van de AOW als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
4.3.
Bij de uitleg van het begrip ‘duurzaam gescheiden leven’ worden volgens vaste rechtspraak twee situaties onderscheiden: [5]
1. De ongewilde verbreking van de echtelijke samenleving. In dat geval kan van duurzaam gescheiden leven sprake zijn als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) de huwelijkse samenleving is ongewild verbroken door een situatie die is ontstaan;
b) die situatie vormt een daadwerkelijk beletsel voor de voortzetting van de huwelijkse samenleving;
c) redelijkerwijs is te verwachten dat die situatie niet binnen afzienbare tijd wijzigt, waardoor het wel weer mogelijk is om de huwelijkse samenleving voort te zetten.
2. De gewilde verbreking van de echtelijke samenleving. Dan is sprake van duurzaam gescheiden leven als aan al de volgende voorwaarden is voldaan:
a. a) ten minste één van de echtgenoten wil de huwelijkse samenleving verbreken;
b) ieder van hen leidt afzonderlijk een eigen leven alsof hij of zij niet met de ander is gehuwd;
c) ten minste één van hen bedoelt deze situatie als blijvend.
Of aan deze voorwaarden wordt voldaan, moet blijken uit de feiten en omstandigheden. Daarvoor is niet voldoende dat betrokkenen hun hoofdverblijf niet hebben in dezelfde woning. De huwelijkse samenleving kan immers bestaan zonder dat de echtgenoten samenwonen. [6] Voor de beoordeling of mensen duurzaam gescheiden leven is verder niet van belang om welke redenen zij de huwelijkse samenleving niet (of nog niet, niet meer of niet opnieuw) hebben verbroken. [7]
4.4.
Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant desgevraagd verklaard dat geen sprake was van een ongewilde verbreking van de huwelijkse samenleving. Appellant en zijn echtgenote hebben er op grond van de informatie die zij kregen voor gekozen niet eerder dan in 2021 een verblijfsvergunning aan te vragen om de echtgenote naar Nederland te laten komen. Ook heeft de gemachtigde verklaard dat appellant en zijn echtgenote niet de intentie hebben of hadden om de huwelijkse samenleving te verbreken. Hierdoor was ook geen sprake van een gewilde verbreking van de huwelijks samenleving, wat ook blijkt uit de komst van de echtgenote naar Nederland om voor appellant te zorgen. Om die reden kon appellant niet worden geacht duurzaam gescheiden te leven. Daarmee slaagt deze beroepsgrond niet.
Herziening
4.5.
Appellant voert aan dat de Svb ten onrechte zijn AOW-pensioen met terugwerkende kracht heeft herzien. Hij heeft zijn buitenlandse huwelijk gemeld bij de gemeente. Met de inschrijving in de BRP heeft appellant voldaan aan zijn verplichtingen richting de Svb. Van schending van de inlichtingenplicht is geen sprake, nu de verplichting gelet op artikel 49 AOW niet geldt voor ‘feiten en omstandigheden die door de Svb kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens’. De Svb was ook op de hoogte van het huwelijk gelet op de systeemmelding van 12 februari 2016. In die omstandigheden mocht appellant erop vertrouwen dat hij zijn ongehuwdenpensioen volledig mocht besteden.
4.6.
Indien een AOW-pensioen ten onrechte of tot een te hoog bedrag is toegekend, is de Svb gehouden het relevante besluit te herzien of in te trekken. Dat staat in artikel 17a, eerste lid, van de AOW. Op grond van artikel 17a, tweede lid, van de AOW kan de Svb besluiten, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien. De Svb heeft beleid [8] geformuleerd voor het terugkomen van besluiten ten nadele van een betrokkene met terugwerkende kracht, waarbij rekening is gehouden met algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Uitgangspunt van dit beleid is dat de Svb niet tot herziening met volledige terugwerkende kracht over gaat als de betrokkene al zijn verplichtingen is nagekomen en hij verder niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte werd verleend.
4.7.
De Svb ziet ook wegens dringende redenen af van herziening met volledige terugwerkende kracht als dat onevenredig is. Bij de beoordeling of er sprake is van onevenredigheid hecht de Svb belang aan:
  • de mate waarin de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt; en
  • de mate waarin de Svb een verwijt kan worden gemaakt.
Als volledige herziening op grond van deze factoren onevenredig is, matigt de Svb de terugwerkende kracht van de herziening of intrekking.
4.8.
Over de vraag naar de mate waarin appellant een verwijt kan worden gemaakt, overweegt de Raad als volgt. Appellant had redelijkerwijs kunnen weten dat hij zijn huwelijk van 8 november 2015 had moeten melden bij de Svb, gelet op de informatie bijgevoegd bij het besluit tot toekenning van het AOW-pensioen van 22 december 2014. Appellant kon op dat moment niet volstaan met de registratie van het huwelijk in de BRP. [9] De uitzondering op de inlichtingenplicht voor feiten en omstandigheden die door de Svb kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens, is op de situatie van appellant niet van toepassing. De Svb heeft terecht aangevoerd dat de Regeling uitzondering inlichtingenplicht, die bepaalt welke gegevens uitgezonderd zijn, pas op 1 juni 2017 in werking is getreden. Dat is na het door appellant gesloten huwelijk. Gelet op het voorgaande kan appellant worden verweten dat hij zijn huwelijk niet bij de Svb heeft gemeld.
4.9.
Omtrent de verwijtbaarheid van de Svb overweegt de Raad als volgt. Vast staat dat de Svb op 12 februari 2016 een systeemmelding heeft ontvangen waarbij zowel uit de reden voor de melding als uit de inhoud kon worden afgeleid dat appellant gehuwd was. De Svb heeft vervolgens gedurende een periode van meer dan zes jaar nagelaten hier gevolgen aan te verbinden. De Svb kan daarom worden verweten dat de periode waarin appellant ten onrechte een te hoog AOW-pensioen kreeg, onnodig lang is geworden.
4.10.
Alles overwegende oordeelt de Raad dat de onjuiste toekenning van het AOW-pensioen in de periode in geding aan beide partijen te wijten is. De Svb heeft daar rekening mee gehouden in het bestreden besluit, waarbij de Svb 25% voor eigen rekening heeft genomen. Hierdoor is het AOW-pensioen van appellant met ingang van 1 september 2017 in plaats van 1 december 2015 herzien naar de norm van een gehuwde. De Raad vindt dat dit duidelijk onvoldoende is gelet op de ernst van het verwijt aan het adres van de Svb. De Svb heeft de informatie van de systeemmelding van 12 februari 2016 immers jarenlang niet betrokken bij de beoordeling of appellant terecht een ongehuwdenpensioen ontving. Aan het bestreden besluit kleeft daarom een gebrek. De Raad ziet aanleiding, gelet op de ruimte die voor de Svb bestaat in de mate waarin de herziening wordt beperkt, om niet zelf in de zaak te voorzien. De Svb zal opnieuw op het bezwaar moeten beslissen en de herziening verder moeten beperken. De Svb zal daarbij, tegenover het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald, de relevante feiten en omstandigheden zodanig moet afwegen dat die afweging een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur zal kunnen doorstaan. [10]
Terugvordering
4.11.
Appellant heeft aangevoerd dat er dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. Appellant is bekend met de ziekte van Parkinson en heeft in 2019 een TIA gehad. Ter zitting heeft de gemachtigde van appellant toegelicht dat de gezondheid van appellant inmiddels zodanig is verslechterd dat hij in een verpleeghuis is opgenomen. Daar komt bij dat appellant slechts beperkte financiële middelen heeft, en omdat zijn echtgenote geen inkomen geniet, zouden zij volgens appellant als gevolg van de terugvordering onder de norm vallen die geldt voor de aanvullende inkomensvoorziening ouderen.
4.12.
Uit 4.10 volgt dat de Svb opnieuw op het bezwaar zal moeten beslissen, waardoor de mate waarmee de herziening zal worden beperkt nog niet vaststaat. De Svb zal zich in het nieuw te nemen besluit tevens moeten uitlaten op welke wijze hij rekenschap geeft aan de gevolgen die een terugvordering voor appellant heeft. [11]

Conclusie en gevolgen

5. Het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en het beroep dient gegrond te worden verklaard. De Raad zal de Svb opdragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 12 april 2022, met inachtneming van deze uitspraak. Met het oog op een voortvarende afdoening van het geschil zal de Raad met toepassing van artikel 8:113, tweede lid, van de Awb bepalen dat tegen de nieuwe beslissing op bezwaar alleen bij de Raad beroep kan worden ingesteld.
6. Omdat het hoger beroep slaagt krijgt appellant een vergoeding voor zijn proceskosten. Deze kosten worden, op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor het beroep begroot op tweemaal € 875,- = € 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting) en in hoger beroep op tweemaal € 875,- = € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting). De proceskosten worden in totaal vastgesteld op € 3.500,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 14 oktober 2022;
  • draagt de Svb op om binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar tegen het besluit van 12 april 2022 te nemen, met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat beroep tegen de door de Svb te nemen nieuwe beslissing op bezwaar alleen bij de Raad kan worden ingesteld;
  • veroordeelt de Svb in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 3.500,-;
  • bepaalt dat de Svb aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 186,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A. van Gijzen als voorzitter en M.L. Noort en A. Hoogenboom als leden, in tegenwoordigheid van E.P.J.M. Claerhoudt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 juni 2024.
(getekend) A. van Gijzen
(getekend) E.P.J.M. Claerhoudt
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH Den Haag) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen over het begrip duurzaam gescheiden leven.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke en beleidsregels

Artikel 9, eerste lid, van de AOW
Deze wet kent een bruto-ouderdomspensioen voor:
a.de ongehuwde pensioengerechtigde;
b.de gehuwde pensioengerechtigde.
Artikel 1, derde lid, aanhef en onder b, van de AOW
In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt:
(…)
als ongehuwd mede aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is.
Artikel 49 van de AOW
De pensioengerechtigde, zijn echtgenoot, alsmede zijn wettelijke vertegenwoordiger of de instelling waaraan ingevolge artikel 20 ouderdomspensioen wordt uitbetaald, zijn verplicht aan de Sociale verzekeringsbank op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering, dat wordt betaald. De verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door de Sociale verzekeringsbank kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
SB1078(Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden), versie 11, geldig van 27 mei 2021 tot en met 8 maart 2023.
Het kan voorkomen dat een verlaging of intrekking van een uitkering wegens wijziging van de omstandigheden niet tijdig plaatsvindt omdat de SVB niet tijdig van de wijziging op de hoogte was of omdat zij een wijziging waarvan zij wel tijdig op de hoogte was niet heeft verwerkt. De SVB is dan op grond van artikel 17a, eerste lid AOW (…) verplicht de toekenningsbeschikking te herzien of in te trekken.
(…)
De SVB kan geheel of gedeeltelijk afzien van herziening of intrekking indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn (artikel 17a, tweede lid AOW, (…)).
(…)
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van dringende redenen spelen de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een rol, zoals het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. De SVB hanteert in dit verband de volgende beleidsregels.
De SVB gaat niet tot herziening met volledig terugwerkende kracht over als de uitkeringsgerechtigde al zijn verplichtingen is nagekomen, en hij voorts niet heeft kunnen begrijpen dat de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag werd verleend. In een dergelijk geval herziet de SVB de uitkering in beginsel zonder terugwerkende kracht.
(…)
Is het niet tijdig herzien van de uitkering een gevolg van een fout van de SVB, maar heeft de betrokkene deze fout kunnen onderkennen, dan vindt herziening of intrekking in beginsel plaats met volledig terugwerkende kracht.
Bij de beantwoording van de vraag of de betrokkene heeft kunnen onderkennen dat hij te veel ontving hanteert de SVB de volgende stelregels:
(…)
Bij toekenning van een uitkering deelt de SVB aan betrokkene mee welke wijzigingen hij spontaan aan de SVB moet melden. Hiertoe verwijst de SVB in de toekenningsbeschikking naar het overzicht van te melden wijzigingen op de website van de SVB. Als deze mededeling heeft plaatsgevonden gaat de SVB ervan uit dat het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk kan zijn dat deze feiten en omstandigheden van invloed konden zijn op de uitkering.
Voorts ziet de SVB wegens dringende redenen geheel of gedeeltelijk af van herziening als de bijzondere omstandigheden van het geval leiden tot het oordeel dat een volledig terugwerkende kracht onevenredig is. Bij de beoordeling of er sprake is van onevenredigheid hecht de SVB belang aan:
  • de mate waarin de betrokkene een verwijt kan worden gemaakt; en
  • de mate waarin de SVB een verwijt kan worden gemaakt.
Als volledige herziening op grond van deze factoren onevenredig is, matigt de SVB de terugwerkende kracht van de herziening of intrekking.

Voetnoten

1.Algemene Ouderdomswet.
2.Basisregistratie personen.
3.SB1078 (Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden), versie 11, geldig 27 mei 2021 tot en met 8 maart 2023.
4.Artikel 9, eerste lid, van de AOW.
5.Uitspraak van de Raad van 23 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3273, r.o. 4.2.
6.Uitspraak van de Raad van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB: 2012:BX9932.
7.Uitspraken van de Raad van 2 april 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1277 en 3 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1093.
8.SB1078 (Verlaging of intrekking met terugwerkende kracht wegens wijziging van de omstandigheden), in de versie geldig van 27 mei 2021 tot en met 8 maart 2023 (versie 11).
9.Zie ook de uitspraak van de Raad van 6 mei 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:925.
10.Vergelijk de uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726.
11.Uitspraak van de Raad van 18 april 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:726, r.o. 4.4.2.