ECLI:NL:CRVB:2019:3515
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schending van de inlichtingenverplichting inzake onroerend goed in Turkije en de toepassing van de beslagvrije voet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 oktober 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een geschil tussen appellante en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de invordering van kosten van bijstand. Appellante had verzocht om bij de invordering rekening te houden met de beslagvrije voet, maar het college weigerde dit omdat appellante niet de gevraagde inlichtingen had verstrekt over onroerend goed in Turkije.
De Raad oordeelde dat de schending van de inlichtingenverplichting, zoals bedoeld in artikel 60 lid 1 van de Participatiewet (PW), van toepassing was. Appellante had geen objectieve en verifieerbare gegevens overlegd die haar stellingen konden onderbouwen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat appellante onvoldoende informatie had verstrekt over de onroerende zaken in Turkije, en de Raad bevestigde dit oordeel.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, werd bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.