Overwegingen
34. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvragen om omgevingsvergunningen zijn ingediend, is in deze zaken de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. Dat volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
35. In de onderhavige beroepsprocedures gaat het om de vraag of het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van de bevoegdheid om de drie vergunningaanvragen buiten behandeling te stellen omdat eiser onvoldoende gegevens heeft verstrekt voor een inhoudelijke beoordeling van deze aanvragen. Het gaat in deze procedures niet om een eventuele vervolgstap, te weten een inhoudelijke beoordeling van de vergunningaanvragen.
Had het college opnieuw primaire beslissingen moeten nemen op de vergunningaanvragen?
36. Eiser voert aan dat het college zijn bezwaren in de nieuwe beslissingen op bezwaar gegrond had moeten verklaren en de primaire besluiten had moeten herroepen. Vervolgens had het college alsnog inhoudelijk op de aanvragen moeten beslissen, hetgeen tot nieuwe primaire besluiten had moeten leiden, zo stelt eiser.
37. De beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling heeft in de uitspraken van 29 maart 2023en 3 mei 2023de bestreden besluiten waarin de bezwaren niet-ontvankelijk zijn verklaard vernietigd. De Afdeling heeft in die uitspraken niet de primaire besluiten herroepen. Dit betekent dat het college in die zaken dus niet nieuwe primaire besluiten maar nieuwe beslissingen op bezwaar moest nemen. De rechtbank merkt daarbij op dat de volledige heroverwegingen in bezwaar niet hoeven te leiden tot toekenning van de omgevingsvergunningen. Dit kan er ook toe leiden dat de aanvragen buiten behandeling worden gesteld vanwege het ontbreken van gegevens of dat deze alsnog worden afgewezen.
38. De rechtbank is het wel eens met eiser dat het college de bezwaren van eiser gegrond had moeten verklaren, aangezien het college de bezwaren in eerste instantie ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard omdat het college eiser niet als belanghebbende aanmerkte. Dit betekent dat eiser in aanmerking komt voor een proceskostenvergoeding in bezwaar.
Hoorplicht in zaken UTR 23/3439 en UTR 23/3440
39. Eiser stelt in deze twee zaken dat het feit dat de aanvragen nogmaals buiten behandeling zijn gesteld, betekent dat hij had moeten worden gehoord op grond van artikel 7:2, eerste lid, van de Awb. Er was immers sprake van de voorbereiding van een beslissing op bezwaar.
40. Volgens vaste rechtspraak is in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb geen algemene verplichting opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar ter voldoening aan een uitspraak van de rechter, bij welke uitspraak de eerdere beslissing op bezwaar is vernietigd. Wanneer in redelijkheid kan worden verwacht dat het opnieuw horen van de belanghebbende tot niet meer zal kunnen leiden dan een herhaling van de al eerder naar voren gebrachte bezwaren, kan daarvan worden afgezien. Onder omstandigheden kan het uit een oogpunt van zorgvuldigheid wel noodzakelijk zijn om belanghebbenden opnieuw te horen, bijvoorbeeld wanneer de nieuwe beslissing op bezwaar op een andere grondslag wordt gebaseerd.
41. In de onderhavige zaken hebben de aanvankelijke bestreden besluiten een andere grondslag (niet-ontvankelijkheid van de bezwaren omdat eiser niet als belanghebbende is aangemerkt) dan de latere bestreden besluiten (buitenbehandelingstelling van de aanvragen omdat eiser niet de benodigde gegevens heeft aangeleverd). Het college heeft in de nieuwe bestreden besluiten vermeld dat is afgezien van het horen van eiser omdat op voorhand duidelijk is dat het college de aanvragen niet inhoudelijk kan beoordelen.
42. De rechtbank is van oordeel dat het college de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb heeft geschonden. Het college heeft de nieuwe bestreden besluiten immers op een andere grondslag gebaseerd. Eiser is wel in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op de bestreden besluiten en heeft ook op de zitting van de rechtbank zijn bezwaren mondeling kunnen toelichten. Omdat aannemelijk is dat eiser hierdoor per saldo niet is benadeeld door de handelwijze van het college, zal de rechtbank dit aan de bestreden besluiten klevende gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb passeren. De rechtbank ziet hierin wel aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van eiser en het college op te dragen aan eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.
Inhoudelijk toetsingskader
43. Artikel 4:2, tweede lid, van de Awb bepaalt dat de aanvrager de gegevens en bescheiden aan het bestuursorgaan verschaft die nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. Als de aanvrager niet heeft voldaan aan artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, kán het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c en slot, van de Awb, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een gestelde termijn aan te vullen. Dit is in de onderhavige zaken telkens gebeurd. Een uitnodiging om de aanvraag aan te vullen dient een concrete termijn te bevatten. In de onderhavige procedures heeft het college telkens een hersteltermijn van twee weken gegeven. In een dergelijke uitnodiging moet de aanvrager worden gewaarschuwd dat hij er rekening mee moet houden dat zijn aanvraag buiten behandeling wordt gesteld als de aanvraag niet binnen de gestelde termijn wordt aangevuld. Dit is ook gebeurd in de onderhavige procedures.
44. De hersteltermijn moet zijn afgestemd op de aard en de omvang van de gevraagde gegevens en bescheiden. De lengte van de termijn moet zodanig zijn dat de aanvrager in beginsel in staat kan worden geacht alle gevraagde gegevens en bescheiden voor afloop van de hersteltermijn aan het bestuursorgaan aan te leveren. Het is aan de aanvrager om desgewenst aannemelijk te maken dat hij redelijkerwijs niet in staat was om binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens over te leggen. In ieder geval moet één keer de gelegenheid worden geboden een verzuim te herstellen.
45. Het ontbreken van gegevens of bescheiden kan alleen leiden tot het niet in behandeling nemen van de aanvraag, indien het niet mogelijk is zonder die gegevens of bescheiden op de aanvraag te beslissen.
46. Artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Mor bepaalt dat de aanvrager uit het oogpunt van veiligheid in of bij de aanvraag om een vergunning voor een bouwactiviteit gegevens en bescheiden ten behoeve van toetsing aan de voorschriften van het Bouwbesluit 2012 (Bouwbesluit) verstrekt. Daarbij gaat het om gegevens en bescheiden waaruit blijkt dat het te bouwen of te wijzigen bouwwerk voldoet aan de gestelde eisen in relatie tot:
sub 1: belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk, alsmede van het bouwwerk als geheel;
sub 2: de uiterste grenstoestand van de bouwconstructie en onderdelen van de bouwconstructie.
Indien de aanvraag betrekking heeft op de wijziging of uitbreiding van een bestaand bouwwerk blijkt uit de aangeleverde gegevens tevens wat de opbouw van de bestaande constructie is (tekeningen en berekeningen) en wat de toegepaste materialen zijn.
Bespreking van de beroepsgronden in zaak UTR 23/3440
47. De rechtbank zal hieronder eerst de beroepsgronden in zaak UTR 23/3440 bespreken en vervolgens de beroepsgronden in UTR 23/3439 en UTR 23/5797.
48. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 3 mei 2023heeft het college eiser in een brief van 26 mei 2023 verzocht om binnen twee weken informatie te verschaffen ter voldoening aan de indieningsvereisten van de Mor. Het college heeft in deze brief om de volgende gegevens verzocht:
- bouwtekeningen van de plattegronden van de bestaande en de gewenste nieuwe situatie, voorzien van maatvoering en op schaal 1:100;
- doorsnedetekening ter plaatse van de trap;
- principetekeningen en gegevens van de constructie.
Het college heeft in de brief aan eiser toegelicht dat de gevraagde informatie van belang is voor de ontvankelijkheid van de aanvraag. Zonder de gevraagde informatie zal het college de aanvraag buiten behandeling stellen en een inhoudelijke beoordeling achterwege laten.
Doorsnedetekening ter plaatse van de trap
49. Eiser heeft in het beroepschrift erkend dat bij het aanleveren van een doorsnedetekening ter plaatse van de trap iets is misgegaan. Het college leest hierin de bevestiging dat de gevraagde doorsnedetekening naar aanleiding van de brief van 26 mei 2023 niet is aangeleverd. Dit kan de rechtbank volgen.
50. Eiser heeft er op de zitting op gewezen dat hij de doorsnedetekening van de trap heeft meegestuurd met zijn e-mailbericht aan het college van 9 juni 2023 en het beroepschrift van 4 augustus 2023. De rechtbank ziet op de tekeningen die eiser bij genoemde e-mail heeft meegestuurd echter geen doorsnedetekening van de trap terug. Verder gaat het in deze zaak niet om de vraag of eiser de tekening alsnog in de beroepsprocedure heeft ingebracht, maar of hij dat vóór het bestreden besluit van 7 juli 2023 heeft gedaan. Het gaat hier immers om de vraag of het college op basis van de op dat moment door eiser aangeleverde gegevens heeft kunnen overgaan tot buitenbehandeling stelling van de aanvraag van eiser.
51. Eiser voert verder aan dat het college de doorsnedetekening ter plaatse van de trap niet nodig heeft voor de beoordeling van de vergunningaanvraag, omdat het bouwplan op zichzelf voldoet aan het Bouwbesluit. De aanvraag voorziet namelijk in het met bakstenen dichtmetselen van een stuk muur dat aan de kant van [adres 2] is uitgehakt. Dit kan volgens eiser nooit leiden tot een verslechtering van de muur. Het zal alleen tot gevolg hebben dat de muur constructief verstevigd wordt, zo stelt eiser.
52. De rechtbank volgt eiser hier niet in. Eiser heeft het standpunt dat zijn bouwplan geen verslechtering kan opleveren niet onderbouwd met constructiegegevens. Bovendien is het in beginsel aan het college om te beoordelen of bij een aanvraag voldoende gegevens en bescheiden zijn ingediend om te kunnen toetsen of de aanvraag aan het Bouwbesluit voldoet. Het had dan ook op de weg van eiser gelegen om de gevraagde doorsnedetekening tijdig aan het college te verstrekken. Nu eiser dat niet heeft gedaan, mocht het college de aanvraag van eiser buiten behandeling stellen.
Principetekeningen en constructiegegevens
53. Eiser voert ook ten aanzien van de principetekeningen en constructiegegevens aan dat hij deze bij het e-mailbericht van 9 juni 2023 en de producties bij het beroepschrift heeft aangeleverd. Voor zover in eerste instantie niet de juiste gegevens zijn aangeleverd, is dat lopende deze procedure alsnog gedaan.
54. De rechtbank stelt voorop dat het in deze zaak niet gaat om de vraag of eiser in de beroepsprocedure alsnog de juiste gegevens heeft ingediend, maar of hij dat naar aanleiding van de brief van 26 mei 2023 tot het nemen van het bestreden besluit op
7 juli 2023 heeft gedaan. Het college heeft in dat verband toegelicht dat hij in de brief van 26 mei 2023 om de principetekeningen en constructiegegevens heeft gevraagd ter voldoening aan de indieningsvereisten van artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Mor. Het college heeft blijkbaar meerdere onvolledigheden en onjuistheden in de overgelegde tekeningen geconstateerd. Naar het oordeel van de rechtbank kon het college dan ook in redelijkheid volledige en juiste tekeningen nodig vinden voor het naar behoren kunnen beoordelen van de aanvraag.
55. Eiser stelt verder dat het college al over de gevraagde gegevens beschikte naar aanleiding van de last onder bestuursdwang die het college heeft laten uitvoeren. Voor zover eiser stelt dat het college die gegevens daarom niet bij eiser mocht opvragen, kan ook die stelling eiser niet baten. Eiser is op grond van de regelgeving verplicht een aanvraag in te dienen die alle benodigde gegevens voor de beoordeling daarvan bevat. Het college beschikt weliswaar mogelijk over relevante bouwgegevens voor het uitvoeren van de last onder bestuursdwang, maar die gegevens zien niet op de in deze procedure aan de orde zijnde aanvraag. Het realiseren van een stabiliteitsvoorziening in het kader van de door het college uitgevoerde bestuursdwang is immers niet te vergelijken met het dichtmetselen van een uitgehakt deel van de werfkeldermuur, waar de aanvraag op ziet. Bovendien is de last onder bestuursdwang in het pand van eiser op [adres 1] uitgevoerd, terwijl eiser een aanvraag heeft ingediend voor het uitvoeren van werkzaamheden aan de zijde van [adres 2] van de mandelige werfkeldermuur (het dichtmetselen van een stuk van die muur).
56. Verder voert eiser aan dat het college de principetekeningen en constructiegegevens niet nodig heeft, omdat zijn bouwplan met het dichtmetselen van een uitgehakt deel van de mandelige muur geen technische verslechtering van die muur kan opleveren, maar de muur alleen maar kan verstevigen. Zoals hiervoor al is overwogen heeft eiser zijn stelling dat zijn bouwplan geen technische verslechtering is, niet onderbouwd met constructieve gegevens. Dat de gevraagde principetekeningen en constructiegegevens niet noodzakelijk zouden zijn voor de beoordeling van de aanvraag van eiser, is dan ook niet gebleken.
Conclusie
57. Gelet op het voorgaande, heeft het college in redelijkheid de vergunningaanvraag van 19 september 2019 buiten behandeling kunnen stellen omdat hij over onvoldoende gegevens beschikte om deze aanvraag inhoudelijk te kunnen beoordelen. Eiser heeft niet tijdig een actuele doorsnedetekening ter plaatse van de trap, principetekeningen en constructiegegevens aan het college overgelegd, ook niet nadat hem daartoe een hersteltermijn is aangeboden. Eiser heeft daarmee niet aan de indieningsvereisten voldaan. De vraag of eiser al dan niet de (eveneens in de brief van 26 mei 2023 gevraagde) bouwtekeningen tijdig en volledig aan het college heeft geleverd, behoeft gelet op het voorgaande geen verdere bespreking.
Bespreking van de beroepsgronden in zaak UTR 23/3439
58. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023heeft het college eiser in een brief van 26 mei 2023 verzocht om binnen twee weken informatie te verschaffen ter voldoening aan de indieningsvereisten van de Mor. Het college heeft in deze brief om de volgende gegevens verzocht:
- bouwtekeningen van de plattegronden van de bestaande en de gewenste nieuwe situatie, voorzien van maatvoering en op schaal 1:100. In dat verband heeft het college aangegeven dat er in de aanvraag duidelijke bouwtekeningen (bestaand en nieuw) ontbreken, en dat eiser bij het indienen van de nieuwe tekeningen rekening dient te houden met de gewijzigde omstandigheden zoals de uitvoering van de bestuursdwang van 19 augustus 2019;
- principetekeningen en gegevens van de constructie;
- een beantwoording van de vragen wat de verschillen van de aanvraag zijn met:
a. de aan eiser verleende omgevingsvergunning van 4 november 2019;
b. de door de gemeente uitgevoerde herstelwerkzaamheden in het kader van de toepaste bestuursdwang op grond van de last onder bestuursdwang van
19 augustus 2019.
Het college heeft eiser verzocht om de vragen schriftelijk te beantwoorden en ook op de tekeningen de verschillen aan te geven.
Principetekeningen en constructiegegevens
59. Het college stelt dat eiser niet heeft voldaan aan het bepaalde in artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Mor. De informatie die eiser heeft aangeleverd is (deels) onjuist, omdat de feitelijke situatie niet juist is weergegeven. Volgens eiser zou de keldermuur alle krachten moeten opnemen maar die stelling heeft hij niet met constructieberekeningen onderbouwd. Verder is de kloostermuur verbonden aan de geboorte van het gewelf en niet, zoals op de tekening is aangegeven, boven de waalstenen keldermuur. Ook ontbreken er constructieberekeningen die de standpunten van eiser onderbouwen.
60. Eiser voert aan dat de indieningsvereisten ten behoeve van een toets aan het Bouwbesluit niet vereist dat de feitelijke situatie juist wordt weergegeven in de principetekeningen en constructiegegevens. De door eiser gewenste situatie omvat een gewapende betonnen sloof met daarop nieuw metselwerk met een dikte van 15 centimeter waarbij de ruimte tussen de waalstenen keldermuur en het nieuwe metselwerk wordt volgestort met gietmortel. Volgens eiser voldoet de bestaande waalstenen keldermuur op zichzelf al aan de eisen van het Bouwbesluit. De door eiser gewenste constructie doet hier niet aan af, maar draagt juist bij aan de sterkte en weerstand van de muur. Het college heeft deze gegevens naar zijn mening niet nodig omdat zijn bouwplan evident niet in strijd met het Bouwbesluit is. Eiser voert verder aan dat de stabiliteitsvoorziening die in opdracht van het college in het kader van de bestuursdwang is gerealiseerd wederrechtelijk zou zijn. Daarom hoeft daar in de constructieve gegevens geen rekening mee te worden gehouden. Ook hoeft eiser in de constructiegegevens geen rekening te houden met zijdelingse krachten uit het gewelf van [adres 2] , nu eiser daar volgens hem niet verantwoordelijk voor is.
61. De rechtbank volgt eiser daar in niet. Artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Mor schrijft voor dat de aanvrager een situatietekening van de bestaande toestand overlegt. Dit omvat dus informatie van de feitelijke situatie, ongeacht of er al dan niet sprake is van een wederrechtelijke situatie, zoals eiser stelt, en ongeacht of eiser al dan niet verantwoordelijk is voor de zijdelingse krachten uit het gewelf op het naastgelegen perceel. Voor wat betreft de stelling van eiser dat de waalstenen keldermuur op zichzelf al aan de eisen van het Bouwbesluit voldoet en dat de door eiser gewenste constructie daar niet aan afdoet, geldt dat eiser dat niet heeft onderbouwd met constructieve gegevens. Dat had wel op zijn weg gelegen. Gelet daarop is niet gebleken dat het college die gegevens niet nodig had voor het beoordelen van de aanvraag van eiser, zoals eiser stelt.
62. Voor wat betreft de beroepsgrond van eiser dat de gevraagde gegevens al bij het college bekend waren vanwege de eerder uitgevoerde bestuursdwang, en het college deze gegevens daarom niet bij eiser mocht opvragen, geldt dat deze beroepsgrond ook hier niet kan slagen. Zoals onder zaak UTR 23/3440 is overwogen, is eiser op grond van de regelgeving verplicht een aanvraag in te dienen die alle benodigde gegevens voor de beoordeling daarvan bevat. De bouwgegevens voor de uitvoering van de last onder bestuursdwang waarover het college beschikt, zien niet op de in deze procedure voorliggende aanvraag. De last onder bestuursdwang is immers in het pand van eiser op [adres 1] uitgevoerd, terwijl de voorliggende aanvraag ook betrekking heeft op het uitvoeren van werkzaamheden aan de zijde van [adres 2] van de mandelige werfkeldermuur.
63. Eiser voert tot slot nog aan dat hij de principetekeningen en constructiegegevens bij het e-mailbericht van 9 juni 2023 en de producties bij het beroepschrift alsnog heeft aangeleverd. Zoals eerder overwogen heeft eiser zijn stelling dat het bouwplan geen technische verslechtering is niet onderbouwd met constructiegegevens. Het college heeft daarnaast blijkbaar meerdere onvolledigheden en onjuistheden in de overgelegde tekeningen geconstateerd. Het college heeft dan ook in redelijkheid kunnen concluderen dat met de bij het e-mailbericht van 9 juni 2023 aangeleverde stukken de gevraagde principetekeningen en constructiegegevens niet waren geleverd.. Verder gaat het in deze zaak niet om de vraag of eiser in de beroepsprocedure alsnog de juiste en volledige gegevens heeft ingediend, maar of hij dat vooraf aan het bestreden besluit heeft gedaan.
64. De conclusie is dat het college in redelijkheid de vergunningaanvraag van
5 augustus 2019 buiten behandeling heeft kunnen stellen omdat hij over onvoldoende gegevens beschikte om deze aanvraag inhoudelijk te kunnen beoordelen. Eiser heeft immers niet tijdig de door het college gevraagde principetekeningen en constructiegegevens aan het college overgelegd, ook niet nadat hem daartoe een hersteltermijn is aangeboden. Eiser heeft daarmee niet aan de indieningsvereisten voldaan. De vraag of eiser al niet de (eveneens door het college gevraagde) bouwtekeningen tijdig en volledig heeft aangeleverd, behoeft gelet op het voorgaande geen verdere bespreking. Hetzelfde geldt voor de in de brief van 26 mei 2023 gestelde vragen over de verschillen met de andere aanvragen van eiser. De rechtbank zal ook dit punt daarom niet verder bespreken.
Bespreking van de beroepsgronden in zaak UTR 23/5797
65. Naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 29 maart 2023en deze rechtbank van 17 augustus 2023heeft het college eiser in een brief van
8 september 2023 verzocht om binnen twee weken informatie te verschaffen ter voldoening aan de indieningsvereisten van de Mor. Het college heeft in deze brief om de volgende gegevens verzocht:
bouwtekeningen van de plattegronden van de bestaande en de gewenste nieuwe situatie, voorzien van maatvoering en op schaal 1:100 of 1:50. In dat verband heeft het college aangegeven dat er in de aanvraag duidelijke bouwtekeningen (bestaand en nieuw) ontbreken, en dat bij het indienen van de nieuwe tekeningen eiser rekening dient te houden met de gewijzigde omstandigheden zoals de uitvoering van de bestuursdwang van 19 augustus 2019;
principetekeningen en gegevens van de constructie;
een beantwoording van de vragen wat de verschillen van de aanvraag zijn met:
a. de aan eiser verleende omgevingsvergunning van 4 november 2019. Deze omgevingsvergunning ziet op het reconstrueren van een keldermuur op het adres [adres 1] in [plaats] ;
b. de door de gemeente uitgevoerde herstelwerkzaamheden in het kader van de toepaste bestuursdwang op grond van de last onder bestuursdwang van
19 augustus 2019.
Het college heeft eiser verzocht om de vragen schriftelijk te beantwoorden en ook op de tekeningen de verschillen aan te geven.
4. Een nadere duiding van de opgegeven bouwkosten voor de legesberekening.
66. Eiser heeft de door het college gevraagde gegevens niet binnen de gestelde termijn aangeleverd. Eiser voert echter aan dat het college uit de zienswijze van eiser van
22 september 2023 heeft kunnen en moeten afleiden dat eiser meer tijd nodig had om inhoudelijk op de brief van 8 september 2023 te reageren. In deze zienswijze heeft eiser immers opgemerkt dat een termijn van twee weken veel te kort is. Hierin ligt volgens eiser ondubbelzinnig besloten dat hij behoefte had aan een langere termijn.
67. Het college vindt niet dat hij naar aanleiding van de brief van eiser van
22 september 2023 de conclusie had moeten trekken dat er een langere termijn verleend had moeten worden. Het college heeft in twee vergelijkbare zaken eenzelfde termijn aan eiser gegund waarbinnen eiser gegevens heeft verstrekt. Als de termijn te kort zou zijn, had het op de weg van eiser gelegen om dit zo spoedig mogelijk aan het college kenbaar te maken. Eiser heeft echter niet om verlenging van de termijn verzocht.
68. De rechtbank kan het college hierin volgen. Het is aan de aanvrager om desgewenst aannemelijk te maken dat hij redelijkerwijs niet in staat was om binnen de gestelde termijn de gevraagde gegevens over te leggen.Eiser heeft in de brief van
22 september 2023 weliswaar opgemerkt dat een termijn van twee weken veel te kort is, maar eiser heeft hier geen verzoek om verlenging van de betreffende termijn aan gekoppeld. Een dergelijk verzoek tot termijnverlenging kan daarin ook niet worden gelezen, zeker nu eiser in die brief betoogt dat volgens hem sprake is van een ontvankelijke aanvraag die aan de indieningsvereisten voldoet en dat het college op grond van artikel 2.10, eerste lid, onder a, van de Wabo is gehouden om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen. De beroepsgrond slaagt dus niet.
De eerdere brief van 5 juni 2019
69. Eiser wijst op de brief van het college aan eiser van 5 juni 2019 waarin staat dat de vergunningaanvraag voldoet aan de indieningsvereisten van de Mor en dat deze in behandeling is genomen. Het college heeft dus geconcludeerd dat de vergunningaanvraag compleet is, aldus eiser. Eiser ziet hierin een ongeclausuleerde toezegging dat aan de indieningsvereisten is voldaan en doet in dat kader een beroep op het rechtszekerheidsbeginsel.
70. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Uit vaste rechtspraak volgt dat na vernietiging van een besluit door de bestuursrechter het bevoegd gezag vrij is om bij het opnieuw in de zaak voorzien terug te vallen op de procedure die aan het besluit ten grondslag lag dan wel de gehele procedure opnieuw te doorlopen. Een redelijke uitleg van deze jurisprudentie brengt volgens het college met zich mee dat het college de procedure vanaf de initiële aanvraag opnieuw mag doorlopen en aanvullende informatie mag en kan opvragen en daarmee het gestelde in de brief van 5 juni 2019 kan doorbreken. Een aanvraag voor een omgevingsvergunning moet namelijk actueel zijn. Uit de parlementaire geschiedenis van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb volgt immers dat het bestuursorgaan bij het nieuw te nemen besluit in beginsel moet uitgaan van de ten tijde van de nieuwe beslissing geldende feiten en omstandigheden en van het op dat moment geldende recht.Het bestuursorgaan kan en moet dus met gewijzigde omstandigheden rekening houden, en daarmee samenhangende gegevens die noodzakelijk zijn voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag zo nodig opvragen. Zonder die gegevens kan namelijk niet worden beoordeeld of voldoende aannemelijk is dat het bouwplan aan het Bouwbesluit voldoet.
71. De rechtbank kan het college erin volgen dat zich na de brief van 5 juni 2019 nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die gevolgen hebben voor de beoordeling van de aanvraag van eiser. Het college heeft immers bestuursdwang toegepast waarbij de keldermuur in kwestie is hersteld door middel van een stabiliteitsvoorziening en er is een soortgelijke vergunningaanvraag vergund aan eiser. Deze gewijzigde omstandigheden zijn niet betrokken bij de eerder door eiser overgelegde gegevens, maar zijn wel noodzakelijk voor een inhoudelijke beoordeling van de aanvraag. De eerdere brief van 5 juni 2019 staat er dan ook niet aan in de weg dat het college aanvullende informatie bij eiser heeft mogen opvragen.
72. Eiser merkt verder op dat de stabiliteitsvoorziening in opdracht van het college in het kader van de bestuursdwang zonder vergunning is verwezenlijkt, en daarom ook niet opgenomen kan worden in tekeningen van de bestaande situatie zoals door het college verzocht.
73. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Zoals hiervoor (in het kader van de zaken
UTR 23/3440 en UTR 23/3439) overwogen schrijft artikel 2.2, eerste lid, onder a, van de Mor voor dat de aanvrager een situatietekening van de bestaande toestand overlegt. Dit omvat dus informatie van de feitelijke situatie, ongeacht of die situatie al dan niet zonder vergunning is verwezenlijkt. De beroepsgrond slaagt niet.
74. Voor wat betreft de beroepsgrond van eiser dat de gevraagde gegevens al bij het college bekend waren vanwege de eerder uitgevoerde bestuursdwang, en het college deze gegevens daarom niet bij eiser mocht opvragen, geldt dat deze beroepsgrond ook hier niet slagen. Zoals in het kader van de zaken UTR 23/3440 en UTR 23/3439 is overwogen, is eiser op grond van de regelgeving verplicht een aanvraag in te dienen die alle benodigde gegevens voor de beoordeling daarvan bevat. De bouwgegevens voor de uitvoering van de last onder bestuursdwang waarover het college beschikt, zien niet op de in deze procedure voorliggende aanvraag. De last onder bestuursdwang is immers in het pand van eiser op [adres 1] uitgevoerd, terwijl de voorliggende aanvraag ook betrekking heeft op het uitvoeren van werkzaamheden aan de zijde van [adres 2] van de mandelige werfkeldermuur.
75. Gelet op het voorgaande, heeft het college in redelijkheid de vergunningaanvraag van 21 mei 2019 buiten behandeling kunnen stellen omdat hij niet heeft kunnen vaststellen of het bouwplan van eiser voldoet aan het Bouwbesluit. Eiser heeft naar aanleiding van de brief van het college van 8 september 2023 immers geen aanvullende gegevens of bescheiden ten aanzien van de op dat moment bestaande situatie ingediend. Eiser heeft daarmee niet aan de indieningsvereisten van de Mor voldaan. Het betoog van eiser dat het college in dit verband niet om een nadere duiding van de bouwkosten met het oog op de legesberekening mocht vragen, behoeft gelet daarop geen bespreking.
Immateriële schadevergoeding
76. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Vanwege dit verzoek is de Staat der Nederlanden (hierna: de Staat) na sluiting van het onderzoek aangemerkt als partij in deze zaken. De staatssecretaris voor Rechtsbescherming voert het beleid dat hij in dit soort zaken geen verweer voert.De rechtbank heeft het onderzoek daarom niet heropend. De rechtbank toetst de verzoeken aan artikel 17, eerste lid, van de Grondwet en neemt daarbij artikel 6 van het EVRM en de daarvan afgeleide rechtspraak als uitgangspunt.
77. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het verzoek van eiser uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016. De redelijke termijn is overschreden als de bezwaar- en beroepsfase samen langer dan twee jaar hebben geduurd. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van 1,5 jaar voor de behandeling van het beroep redelijk. Voor de hoogte van de schadevergoeding is het uitgangspunt een tarief van € 500,- per half jaar waarmee de termijn is overschreden, naar boven afgerond.
78. Bij een terugwijzing van de Afdeling naar het college om opnieuw uitspraak op bezwaar te doen, start voor het vaststellen van de redelijke termijn voor berechting niet een nieuwe behandelingsfase. In zulke zaken geldt als uitgangspunt dat de berechting in eerste aanleg niet binnen een redelijke termijn heeft plaatsgevonden als het totale tijdsverloop in deze fase - dat is dus de optelsom van het tijdsverloop van de fase vóór terugwijzing en van de fase na terugwijzing - langer heeft geduurd dan twee jaren. Daarbij geldt dat de duur van de hervatte berechting in eerste aanleg aanvangt op de dag nadat de terugwijzingsuitspraak is gewezen.
79. Voor de terugverwijzing ving de redelijke termijn in deze zaak aan op
27 januari 2020, toen het bezwaarschrift door het college is ontvangen. Het college heeft het bestreden besluit op 27 juli 2020 genomen. Dat is zes maanden na het instellen van het bezwaar. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep ontvangen op 2 september 2020 en op 11 februari 2022 uitspraak gedaan. Hier zit een termijn van een jaar en ruim 5 maanden tussen.
80. Na de terugverwijzing is de berechting hervat op 4 mei 2023 (één dag na de uitspraak van de Afdeling). Vervolgens heeft het college op 7 juli 2023 het bestreden besluit genomen. Dit is ruim twee maanden na de hervatting van de berechting. Hierna heeft eiser op 4 augustus 2023 beroep ingesteld. De rechtbank doet op 13 september 2024 uitspraak. Hier zitten ruim dertien maanden tussen.
81. In totaal heeft de behandeling in bezwaar acht maanden geduurd. Dat is twee maanden te lang. De beroepsfase heeft in totaal twee jaar en ruim zes maanden geduurd. Dat is ruim twaalf maanden te lang.
82. Uit het voorgaande volgt dat de overschrijding van de redelijke termijn ruim veertien maanden bedraagt. Eiser heeft daarom, uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar, recht op een schadevergoeding van € 1.500,-. De overschrijding van de redelijke termijn is zowel door het college (met ruim twee maanden) als door de rechtbank (met ruim twaalf maanden) veroorzaakt. Het college moet daarom € 214,- aan eiser betalen en de Staat € 1.286,-.
83. Voor de terugverwijzing ving de redelijke termijn in deze zaak aan op 3 oktober 2019, toen het bezwaarschrift door het college is ontvangen. Het college heeft het bestreden besluit op 16 december 2019 genomen. Dat is ruim twee maanden na het instellen van het bezwaar. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep ontvangen op 24 januari 2020 en op 11 februari 2022 uitspraak gedaan. Hier zit een termijn van ruim twee jaar tussen.
84. Na de terugverwijzing is de berechting hervat op 30 maart 2023 (één dag na de uitspraak van de Afdeling). Vervolgens heeft het college op 7 juli 2023 het bestreden besluit genomen. Dit is ruim drie maanden na de hervatting van de berechting. De
rechtbank heeft op 7 augustus 2023 het beroepschrift van eiser ontvangen en doet op
13 september 2024 uitspraak. Hier zitten ruim dertien maanden tussen.
85. In totaal heeft de behandeling in bezwaar ruim vijf maanden geduurd. De beroepsfase heeft in totaal ruim drie jaar en één maand geduurd. Dat is ruim negentien maanden te lang.
86. Uit het voorgaande volgt dat de overschrijding van de redelijke termijn ruim negentien maanden bedraagt. Eiser heeft daarom, uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar, recht op een schadevergoeding van € 2.000,-. De overschrijding van de redelijke termijn is geheel door de rechtbank veroorzaakt. De Staat moet daarom € 2.000,- aan eiser betalen.
87. Voor de terugverwijzing ving de redelijke termijn in deze zaak aan op
12 augustus 2019, toen het bezwaarschrift door het college is ontvangen. Het college heeft het bestreden besluit op 23 augustus 2022 genomen. Dat is ruim drie jaar na het instellen van het bezwaar. Vervolgens heeft de rechtbank het beroep ontvangen op
30 september 2022 en op 17 augustus 2023 uitspraak gedaan. Hier zit een termijn van ruim tien maanden tussen.
88. Na de terugverwijzing is de berechting hervat op 30 maart 2023 (één dag na de uitspraak van de Afdeling). Vervolgens heeft het college op 12 oktober 2023 het bestreden besluit genomen. Dit is ruim zes maanden na de hervatting van de berechting.
Eiser heeft op 20 november 2023 beroep ingediend. De rechtbank doet op
13 september 2024 uitspraak. Hier zitten ruim negen maanden tussen.
89. In totaal heeft de behandeling in bezwaar ruim drie jaar en zes maanden geduurd. Dat is ruim 36 maanden te lang. De beroepsfase heeft in totaal ruim negentien maanden geduurd. Dat is ruim één maand te lang.
90. Uit het voorgaande volgt dat de overschrijding van de redelijke termijn ruim zevenendertig maanden bedraagt. Eiser heeft daarom, uitgaande van € 500,- per overschrijding per half jaar, recht op een schadevergoeding van € 3.500,-. De overschrijding van de redelijke termijn zowel door het college (met ruim drie jaar en zes maanden) als door de rechtbank (met ruim één maand) Het college moet daarom
€ 3.405,- aan eiser betalen en de Staat € 95,-.
91. In totaal heeft eiser recht op vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van
€ 7.000,-. Het college moet hiervan € 3.619,- aan eiser betalen en de Staat € 3.381,-.