Beoordeling door de rechtbank
1. De rechtbank overweegt dat het college beide verzoeken om een omgevingsvergunning
buiten behandeling heeft gesteld, omdat eiser niet kan worden aangemerkt als belanghebbende en er daarom geen sprake is van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Het college heeft zich daarvoor gebaseerd op de ontbrekende toestemming van derde-partij, waardoor aannemelijk is gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. In de bestreden besluiten heeft het college dit standpunt gehandhaafd en daarom de bezwaren (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard.
2. Uit de eerdere genoemde uitspraak van 29 maart 2023 van de Afdeling blijkt dat het
standpunt van het college niet juist is waar het gaat om de reconstructie van de keldermuur. Het college heeft dit inmiddels ook erkend. Voor het gedeeltelijk vernieuwen van de achtergevel geldt hetzelfde. Ook in dat geval heeft het college immers de ontbrekende toestemming van derde-partij doorslaggevend geacht. Daar komt bij dat eiser gemotiveerd heeft betwist dat sprake is van een mandelige muur op de begane grond. Zolang geen duidelijkheid bestaat over de beschikkingsmacht, is niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan niet kan worden verwezenlijkt. Eiser is dus belanghebbende bij beide verzoeken om een omgevingsvergunning en deze verzoeken zijn aanvragen in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb.
Conclusie over de beroepen
3. De rechtbank zal de beroepen gegrond verklaren en de bestreden besluiten I en II
vernietigen. Dit betekent dat het college met inachtneming van deze uitspraak opnieuw op de bezwaren van eiser moet beslissen. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvoor een kortere termijn te stellen dan gebruikelijk. Eiser heeft verzocht om een dwangsom te verbinden aan overschrijding van de termijn. De rechtbank gaat ervan uit dat het college gezien de voorgeschiedenis tussen eiser en het college, geen financiële prikkel meer nodig heeft om zich aan de beslistermijn van zes weken te houden. Daarom zal zij geen dwangsom verbinden aan overschrijding van deze beslistermijn.
Overschrijding van de redelijke termijn
4. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade, omdat de procedures
onredelijk lang hebben geduurd.
5. In deze zaken is sprake van een opvolgende bezwaar- en beroepsprocedure. De
behandeling daarvan mag maximaal twee jaar in beslag nemen. Daarbij is een termijn van zes maanden voor de behandeling van het bezwaar en een termijn van anderhalf jaar voor de behandeling van het beroep redelijk.
6. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op 13 augustus 2019, toen het bezwaarschrift
is ingediend. De rechtbank had binnen twee jaar, dus uiterlijk op 13 augustus 2021, uitspraak moeten doen. Deze termijn is met twee jaar overschreden. Dat is te wijten aan het college dat iets meer dan drie jaar over de behandeling van het bezwaar heeft gedaan. De rechtbank heeft het beroep tijdig, namelijk binnen 11 maanden na ontvangst van het beroep, afgedaan. Dat leidt ertoe dat het college € 2.000,- aan schadevergoeding aan eiser moet betalen.
7. In deze zaak ving de redelijke termijn aan op 29 oktober 2020, toen het bezwaarschrift
is ingediend. De rechtbank had binnen twee jaar, dus uiterlijk op 29 oktober 2022, uitspraak moeten doen. Deze termijn is met ruim 9 maanden overschreden. Dat is te wijten aan het college dat één jaar en 10 maanden over de behandeling van het bezwaar heeft gedaan. De rechtbank heeft het beroep tijdig, namelijk binnen 11 maanden na ontvangst van het beroep, afgedaan. Dat leidt ertoe dat het college € 1.000,- aan schadevergoeding aan eiser moet betalen.
Proceskosten en griffierecht
8. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet het college het door eiser betaalde griffierecht
vergoeden en krijgt hij een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het college moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de beroepsfase als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert twee punten op (twee punten voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat de primaire besluiten niet worden herroepen, bestaat er geen aanleiding de in de bezwaarfase gemaakte proceskosten te vergoeden.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 10 augustus 2022 en 23 augustus 2022;
- draagt het college op om binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten op eisers bezwaren te nemen;
- veroordeelt het college tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 3.000,-;
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,-.
- bepaalt dat het college het betaalde griffierecht van € 368,- (2 x € 184,-) aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2023.
verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: