RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
zaaknummers: UTR 22/820 en UTR 22/822
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de meervoudige kamer van 14 september 2022 in de zaken tussen
[eiser] uit [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.
Beslissing
De rechtbank:
In het beroep UTR 22/820:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
In het beroep UTR 22/822:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt het college op om binnen twee weken (uiterlijk op 28 september 2022) alsnog een besluit op bezwaar in deze zaak bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 300,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 45.000,-;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
In beide beroepen:
- veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 759,-.
Overwegingen
1. Deze uitspraak is een vervolg op de uitspraak van 22 juli 2022, over de vele besluiten die het college nog over eisers bezwaren moest nemen en over de vele beroepen die eiser heeft ingesteld omdat het college niet tijdig heeft beslist. In de uitspraak van 22 juli 2022 heeft de rechtbank het college een langere beslistermijn gegeven dan gebruikelijk in dit soort zaken, tot en met 28 september 2022, en is er geen dwangsom opgelegd voor als die beslistermijn zou worden overschreden.Gelijktijdig heeft de rechtbank bepaald dat twee zaken van de andere lopende beroepen die eiser vanwege niet tijdig beslissen heeft ingesteld, worden behandeld op de zitting van vandaag, zodat de rechtbank regie op het proces kan houden. Deze uitspraak gaat over een beroep dat eiser op 15 februari 2022 heeft ingesteld (dat is de zaak UTR 20/822) en een beroep dat eiser op 16 februari 2022 heeft ingediend (dat is de zaak UTR 22/820). Voor een uitgebreide achtergrond verwijst de rechtbank naar de uitspraak van 22 juli 2022, en voor een uitgebreide weergave van het procesverloop in deze zaken verwijst de rechtbank naar de bijlage bij deze uitspraak. In beide zaken is het verzet van eiser tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank gegrond verklaard. Daarmee zijn de eerdere uitspraken van de rechtbank komen te vervallen en wordt het onderzoek in beide zaken voortgezet in de stand waarin het zich bevond. Dat betekent dat de rechtbank opnieuw moet beslissen op de beroepen vanwege het niet tijdig beslissen. De rechtbank doet dat in deze uitspraak.
2. Op de zitting is gebleken dat het college in de handhavingszaken nu nog zes besluiten moet nemen op de bezwaren van eiser. De rechtbank heeft op dit moment over de handhavingszaken nog acht beroepen vanwege niet tijdig beslissen in behandeling, waaronder de twee beroepen waar deze uitspraak over gaat. Het college heeft op de zitting toegelicht dat vijf van de zes nog te nemen besluiten, zoals eerder afgesproken, uiterlijk op 28 september 2022 zullen worden genomen. Het laatste te nemen besluit, over het verhaal van kosten van de uitgevoerde bestuursdwang is complexer en heeft meer tijd nodig. Op de zitting hebben partijen afgesproken om in die zaak op 1 november 2022 om 10.00 uur een hoorzitting te houden.
3. In de uitspraak van 22 juli 2022 heeft de rechtbank gezegd dat er een verandering zichtbaar leek bij het college. Op de zitting vandaag is gebleken dat die verandering zich inderdaad heeft voorgedaan: er zijn inmiddels veel besluiten genomen en het aantal nog te nemen besluiten is beperkt. De rechtbank oordeelt dat verdere regie op het proces nu daarom niet nodig is en dat er ook geen aanleiding is om een andere voorziening te treffen dan wat de rechtbank normaal gesproken doet bij een beroep vanwege niet tijdig beslissen. De rechtbank zal daarom weer terugvallen op die normale werkwijze, waarbij een beslistermijn van twee weken wordt gehanteerd en waarbij daaraan een dwangsom wordt gekoppeld die oploopt naarmate er meerdere beroepen over een besluit zijn ingesteld. De prikkel van de dwangsom geeft eiser opnieuw enige zekerheid en geldt voor het college als stok achter de deur als de planning in de komende twee weken toch niet wordt gehaald. Zowel eiser als het college hebben op de zitting gezegd zich in deze afdoening te kunnen vinden. Voor de twee zaken die vandaag behandeld zijn, betekent dit het volgende.
4. In de zaak UTR 22/820 is inmiddels een besluit genomen door het college. Daarmee heeft eiser gekregen wat hij met deze procedure kon bereiken, waardoor een uitspraak van de rechtbank daarover niet meer nodig is. Eisers procesbelang is komen te vervallen en de rechtbank zal dit beroep daarom niet-ontvankelijk verklaren. Tegen het inhoudelijke besluit is van rechtswege een beroep ontstaan, dat de rechtbank later zal behandelen.
5. In de zaak UTR 22/822 stelt de rechtbank voorop dat het college niet tijdig heeft beslist op eisers bezwaar en dat eiser het college op de juiste wijze in gebreke heeft gesteld. Het beroep is daarom gegrond. De rechtbank geeft het college een beslistermijn van twee weken, die dus eindigt op 28 september 2022. Als die beslistermijn toch niet wordt gehaald, moet het college aan eiser een dwangsom betalen van € 300,- per dag, tot een maximum van € 45.000,-. Bij de hoogte van deze dwangsom neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser over het uitblijven van dit besluit nu voor de derde keer beroep heeft ingesteld.
6. De rechtbank benadrukt dat ook met deze uitspraak nog steeds geldt dat het college gedurende lange tijd onrechtmatig heeft gehandeld door geen beslissingen te nemen. Maar de rechtbank moet steeds bij de huidige stand van zaken bepalen wat er moet gebeuren om daar een einde aan te maken en dat einde lijkt nu in zicht. Dit betekent nog niet dat er een einde is gekomen aan de juridische procedures: er lopen al beroepen over de inhoudelijke besluiten en er zullen er waarschijnlijk nog meer volgen. Dat kan tot zo’n twintig beroepsprocedures leiden, waarin de rechtbank inhoudelijk moet gaan oordelen over de bouwkundige situatie op de percelen van eiser en zijn buurman en de daarvan afgeleide besluiten. Op die beoordeling kan en mag de rechtbank in deze procedure niet vooruit lopen.
7. Omdat eiser in beide zaken op goede gronden beroep heeft ingesteld, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Verder moet het college de proceskosten van eiser betalen. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Er is sprake van samenhangende zaken, die voor de vergoeding als één zaak worden beschouwd. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 0,5. De rechtbank vindt het gewicht van deze zaken licht, net als andere zaken over niet tijdig beslissen. Omdat eiser niet bij de zitting aanwezig was, is er geen aanleiding om reis- en verletkosten te vergoeden. De proceskosten die in totaal moeten worden vergoed, bedragen € 759,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. J.J. Catsburg en mr. R.C. Moed, leden, in aanwezigheid van M. Bos, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 september 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden.