ECLI:NL:RBMNE:2022:3373

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 maart 2022
Publicatiedatum
23 augustus 2022
Zaaknummer
22/820
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, een beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had eerder verzocht om handhavend op te treden tegen een uitbouw op een perceel, maar dit verzoek werd afgewezen. Na het indienen van bezwaar en het uitblijven van een beslissing, heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank had eerder geoordeeld dat verweerder binnen twee weken moest beslissen op het bezwaar, met een dwangsom van € 100,- per dag als deze termijn niet werd nageleefd.

Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft overwogen dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat de dwangsommen uit de eerdere uitspraak nog niet zijn volgelopen. De rechtbank stelt vast dat zolang de dwangsommen nog niet zijn verbeurd, eiser geen procesbelang heeft bij een nieuw beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het beroep ontvankelijk te achten, ondanks de verwijzingen van eiser naar andere uitspraken die mogelijk een andere uitkomst suggereren.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eiser niet-ontvankelijk is, en dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak is openbaar gedaan op 31 maart 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/820

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen een uitbouw op het perceel [adres] in [woonplaats] . Met het besluit van 14 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder dit verzoek om handhavend op te treden afgewezen. Eiser heeft bezwaar ingediend tegen het besluit van 14 juni 2021. Vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft eiser verweerder met de brief van 7 september 2021 in gebreke gesteld.
Vervolgens heeft eiser een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep, met zaaknummer UTR 21/3955, op 28 oktober 2021 gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog moet beslissen op het bezwaar van eiser. Als verweerder dit niet doet, verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Eiser stelt nu opnieuw beroep in tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Eisers beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van
28 oktober 2021 voor het laatst een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een dwangsom.
3.
De rechtbank stelt vast dat de dwangsommen uit de uitspraak van 28 oktober 2021 nog niet zijn volgelopen. De dwangsommen zullen pas vollopen op 11 april 2022.
4. Wanneer de dwangsommen nog niet zijn volgelopen bij het sluiten van het onderzoek, is een opvolgend beroep tegen het niet tijdig nemen van hetzelfde besluit in beginsel niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser kan namelijk niet in een gunstigere positie komen te verkeren, omdat van de nog niet verbeurde dwangsommen nog steeds een prikkel uitgaat om een besluit te nemen. In deze zaak zijn de dwangsommen nog niet volgelopen. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd, geen aanleiding het beroep toch ontvankelijk te achten. Zij licht dat hierna toe.
5. Eiser heeft verwezen naar uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) en de rechtbank Den Haag [1] , waaruit zou volgen dat het beroep wel ontvankelijk is. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
5.1
Eiser stelt terecht dat uit de uitspraak van de Afdeling niet volgt dat een beroep niet-ontvankelijk is wanneer de dwangsommen nog niet zijn volgelopen. De rechtbank stelt echter vast dat het tegendeel ook niet uit deze uitspraken volgt.
5.2
Verder zien in elk geval drie van de uitspraken van de rechtbank Den Haag op niet met deze beroepszaak vergelijkbare situaties. In de uitspraken van 9 oktober 2020 en 6 april 2021 was sprake van dwangsommen die - anders dan in deze beroepszaak - gedurende de beroepsprocedure waren volgelopen. In de uitspraak van 15 oktober 2019 was volgens de rechtbank sprake van nieuwe feiten en omstandigheden, omdat verweerder na de eerdere uitspraak had geweigerd een besluit te nemen. In eisers geval is weliswaar ook sprake van een bestuursorgaan dat zich ontwijkend opstelt ten aanzien van de termijn waarop een besluit zal worden genomen, maar dit is al langere tijd het geval. Hoewel dit op zichzelf genomen kwalijk is, is dit iets wat ook al bij de rechtbank bekend was toen zij op 28 oktober 2021 in de procedure UTR 21/3955 dwangsommen verbond aan de opdracht een besluit te nemen.
5.3
In de vierde uitspraak van de rechtbank Den Haag van 20 januari 2021 heeft die rechtbank het beroep ontvankelijk geacht, hoewel de dwangsommen ten tijde van de uitspraak kennelijk nog niet waren volgelopen. De rechtbank Den Haag overwoog daartoe dat geen sprake is van het beslissen op hetzelfde geschil als in de eerdere uitspraak. Deze uitspraak is voor deze rechtbank echter geen reden om het beroep van eiser ontvankelijk te achten. Anders dan de rechtbank Den Haag is de rechtbank namelijk van oordeel dat wél sprake is van hetzelfde geschil, zolang de dwangsommen nog niet zijn volgelopen en dat eiser, totdat de dwangsommen zijn volgelopen, door zijn beroep niet in een gunstigere positie kan komen te verkeren. Eiser heeft dus geen procesbelang.
6. Eiser heeft er ook nog op gewezen dat een nieuwe inhoudelijke rechterlijke beslissing met daaraan verbonden dwangsommen nodig is om te voorkomen dat na het vollopen van de dwangsommen de prikkel voor verweerder om alsnog te beslissen in zijn geheel wegvalt. Inderdaad zal er bij een opvolgend beroep niet tijdig beslissen altijd een periode zijn waarin geen dwangsommen worden verbeurd. Dit komt niet alleen doordat de rechtbank acht weken heeft om uitspraak te doen op dat beroep, maar ook omdat de rechtbank een nieuwe termijn zal geven waarbinnen het besluit zonder het verbeuren van dwangsommen alsnog kan worden genomen. Dit neemt echter niet weg dat eiser, zolang de dwangsommen nog niet zijn volgelopen, geen procesbelang bij een nieuw beroep heeft.
Overigens gaat eiser er ten onrechte van uit dat alleen van het verbeuren van dwangsommen een prikkel om een besluit te nemen kan uitgaan. Aangenomen mag worden dat ook van de wetenschap dat een geslaagd nieuw beroep niet tijdig beslissen op de loer ligt, een prikkel om snel te beslissen kan uitgaan.
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om het beroep pas na 12 april 2022, de datum waarop de dwangsommen zijn volgelopen, in behandeling te nemen en vervolgens zo spoedig mogelijk binnen de 8-wekentermijn uitspraak te doen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan dit verzoek tegemoet te komen. Uitgangspunt is dat de rechtbank beroepen niet tijdig beslissen binnen acht weken afdoet. Eiser heeft de rechtbank hierop terecht ook al vaker in andere beroepsprocedures gewezen. De enkele omstandigheid dat een voortvarende behandeling van het beroep leidt tot een niet-ontvankelijkverklaring daarvan is geen reden om het beroep nu niet af te doen. Het is eisers eigen keuze om zijn beroep al ruim voordat de dwangsommen zijn volgelopen in te dienen.
7. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk.
8. Van een vergoeding van de proceskosten is geen sprake.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 29 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:190