In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Utrecht, beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen een handhavingsverzoek. Eiser had in oktober 2020 verzocht om handhavend op te treden tegen zijn buurman, maar het college heeft dit verzoek in februari 2021 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft niet tijdig op dit bezwaar beslist. De rechtbank heeft eerder in februari 2022 geoordeeld dat het beroep van eiser gegrond was en het college heeft opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden.
Eiser heeft in juni 2022 opnieuw beroep ingesteld omdat het college wederom niet tijdig op zijn bezwaar had beslist. De rechtbank heeft deze zaak naar een meervoudige kamer verwezen, waarbij de wethouder verplicht aanwezig moest zijn. Tijdens de zitting op 15 juli 2022 heeft de wethouder erkend dat het college niet adequaat heeft gehandeld en dat er een plan van aanpak moest komen voor de afhandeling van de zaken van eiser. De rechtbank heeft besloten om de beslistermijn te verlengen tot 28 september 2022, maar heeft geen dwangsom opgelegd voor het geval het college deze termijn niet haalt.
De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het college tijdig moet beslissen en dat de situatie van eiser niet langer kan worden genegeerd. De rechtbank heeft ook aangegeven dat zij regie wil houden over het proces en dat er een nieuwe zitting zal worden gepland om de voortgang te bespreken. De uitspraak is gedaan op 22 juli 2022, waarbij het beroep van eiser gegrond is verklaard en het college is opgedragen om alsnog een besluit te nemen.