ECLI:NL:RBMNE:2022:2943

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 juli 2022
Publicatiedatum
21 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/2459
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiser, een inwoner van Utrecht, beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht vanwege het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar tegen een handhavingsverzoek. Eiser had in oktober 2020 verzocht om handhavend op te treden tegen zijn buurman, maar het college heeft dit verzoek in februari 2021 afgewezen. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het college heeft niet tijdig op dit bezwaar beslist. De rechtbank heeft eerder in februari 2022 geoordeeld dat het beroep van eiser gegrond was en het college heeft opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat deze termijn werd overschreden.

Eiser heeft in juni 2022 opnieuw beroep ingesteld omdat het college wederom niet tijdig op zijn bezwaar had beslist. De rechtbank heeft deze zaak naar een meervoudige kamer verwezen, waarbij de wethouder verplicht aanwezig moest zijn. Tijdens de zitting op 15 juli 2022 heeft de wethouder erkend dat het college niet adequaat heeft gehandeld en dat er een plan van aanpak moest komen voor de afhandeling van de zaken van eiser. De rechtbank heeft besloten om de beslistermijn te verlengen tot 28 september 2022, maar heeft geen dwangsom opgelegd voor het geval het college deze termijn niet haalt.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het college tijdig moet beslissen en dat de situatie van eiser niet langer kan worden genegeerd. De rechtbank heeft ook aangegeven dat zij regie wil houden over het proces en dat er een nieuwe zitting zal worden gepland om de voortgang te bespreken. De uitspraak is gedaan op 22 juli 2022, waarbij het beroep van eiser gegrond is verklaard en het college is opgedragen om alsnog een besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2459

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Op 1 oktober 2020 heeft eiser het college verzocht om handhavend op te treden tegen zijn buurman, omdat de fundering onder het pand van de buurman aan de zijde van het pand van eiser constructief niet veilig zou zijn.
Op 10 februari 2021 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen.
Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Op 8 december 2021 heeft eiser beroep ingesteld omdat het college niet tijdig op zijn bezwaar heeft beslist. Met de uitspraak van 1 februari 2022 heeft de rechtbank dit beroep gegrond verklaard en het college opgedragen binnen twee weken alsnog een besluit bekend te maken, onder oplegging van een dwangsom aan het college van € 100,- voor iedere dag waarmee deze termijn wordt overschreden met een maximum van € 15.000,-. [1]
Op 2 juni 2022 heeft eiser een volgend beroep ingesteld, omdat het college nog steeds niet op zijn bezwaar heeft beslist.
De rechtbank heeft de zaak naar de meervoudige kamer verwezen, die heeft beslist dat een zitting nodig is en dat de zaak versneld wordt behandeld. De verantwoordelijk wethouder is opgeroepen voor de zitting. Op 30 juni 2022 heeft de rechtbank een zittingsagenda naar partijen gestuurd, waarbij het college is opgedragen om een plan van aanpak op te stellen.
In reactie op de zittingsagenda heeft het college een plan van aanpak overgelegd voor de afhandeling van deze en andere zaken van eiser.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 15 juli 2022. Eiser was samen met zijn gemachtigde aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn wethouder drs. L.G.J. Voortman en door mr. [A] , hoofd juridische zaken, en mr. [B] , behandeld jurist.

Achtergrond

1. Deze zaak staat niet op zichzelf, maar is onderdeel van een langdurig juridisch geschil tussen eiser, zijn buurman en het college. Kort samengevat gaat het geschil over de bouwkundige situatie van de panden van eiser en zijn buurman en van de daaronder gelegen werfkelders en fundering. Uit de haar bekende dossiers maakt de rechtbank op dat een en ander speelt sinds december 2017, toen inspecteurs van de gemeente hebben geconstateerd dat delen van de panden van eiser en zijn buurman en de werfkelders in een zeer slechte staat van onderhoud verkeren. Later heeft het college meerdere lasten onder dwangsom en lasten onder bestuursdwang opgelegd aan zowel eiser als aan zijn buurman, steeds vanwege overtredingen van bouwregelgeving. Eiser heeft bij het college meerdere aanvragen om een omgevingsvergunning gedaan en weer later ook diverse verzoeken om documenten openbaar te maken.
2. Eiser heeft tegen veel besluiten van het college bezwaar gemaakt en het college heeft op de meeste bezwaren nog geen beslissing genomen. Het gaat om zo’n 33 beslissingen op bezwaar die het college nog moet nemen.
3. Vanaf begin 2020 heeft eiser bij deze rechtbank beroepen ingesteld vanwege het uitblijven van beslissingen op bezwaar. Als de rechtbank daarop uitspraak deed en vervolgens een beslissing van het college nog steeds uitbleef, stelde eiser tweede, derde en vierde en volgende beroepen vanwege niet tijdig beslissen in dezelfde zaak in. De rechtbank heeft inmiddels in zo’n 120 beroepen uitspraak gedaan, waaronder ook uitspraken op verzetten die eiser instelde.
4. De beroepen vanwege niet tijdig beslissen zijn door de rechtbank vrijwel allemaal vereenvoudigd behandeld zonder zitting, overeenkomstig het uitgangspunt voor dit soort zaken in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [2] Medio 2021 vond de rechtbank in zeven zaken een behandeling op een zitting nodig. Deze zaken zijn behandeld op de zitting van 23 augustus 2021. Namens het college was op deze zitting niemand aanwezig. De rechtbank heeft daarna uitspraken gedaan in deze zaken. [3]
5. Op 19 januari 2022 heeft de rechtbank een zitting over drie inhoudelijke beroepen van eiser willen benutten om met eiser en het college in het kader van regievoering te praten over de afhandeling van de vele beroepen vanwege niet tijdig beslissen. Hoewel de rechtbank dit van tevoren had aangekondigd, kon de gemachtigde van het college op deze zitting niet inhoudelijk reageren op de stand van zaken in de nog te nemen beslissingen op bezwaar.
6. Door de uitspraken van de rechtbank en door het nog steeds uitblijven van beslissingen van het college zijn er inmiddels grote geldbedragen aan dwangsommen verbeurd, die het college aan eiser moet betalen. Op het moment dat deze uitspraak wordt gedaan, gaat het om ongeveer € 735.000,- aan verbeurde dwangsommen in de handhavings- en vergunningzaken, en om ongeveer € 195.000,- aan verbeurde dwangsommen in de zaken over het openbaar maken van documenten.
7. De rechtbank heeft in deze voorgeschiedenis aanleiding gezien om ook in deze zaak af te wijken van de reguliere wijze van het behandelen van een beroep over niet tijdig beslissen: de zaak is verwezen naar een meervoudige kamer, er is een zitting gehouden en de verantwoordelijk wethouder is opgeroepen om bij die zitting (verplicht) aanwezig te zijn. Verder heeft de rechtbank het college opgedragen om vóór de zitting een plan van aanpak op te stellen voor de afhandeling van de zaken van eiser.

De standpunten van partijen

Eiser wil dat de dwangsommen doorlopen
8. Eiser heeft op de zitting goed uitgelegd wat het geschil voor hem de afgelopen jaren heeft betekend en nog betekent. Hij voelt zich oneerlijk behandeld en niet serieus genomen door zowel de gemeente als de rechtbank in de eerdere procedures.
9. Eiser heeft op de zitting gezegd dat hij het belangrijk vindt om in alle zaken in de bezwaarfase gehoord te worden en om daarbij zelf aanwezig te zijn. Hij moet uiteraard over alle stukken kunnen beschikken en ook voldoende tijd krijgen om zich voor te bereiden. Bij het plannen van de hoorzitting(en) moet het college er rekening mee houden dat hij pas vanaf september beschikbaar is. Over de dwangsommen merkt eiser op dat hij niet uit is op geld, maar op beslissingen van het college. Het is echter wel zo dat het bedrag nu kennelijk hoog genoeg is opgelopen om het college in actie te krijgen, nadat de vele eerder opgelegde en verbeurde dwangsommen niet hebben gewerkt. Eiser wil daarom dat de dwangsommen in afwachting van de beslissingen gewoon blijven doorlopen, zodat het college de druk blijft voelen en er een prikkel blijft om te beslissen.
Het college wil dat de dwangsommen worden opgeschort
10. Op de zitting heeft de wethouder uitgelegd wat er is gebeurd in het dossier van eiser. Zij erkent dat het lange tijd niet goed is gegaan, dat er onvoldoende overzicht was over de verschillende (juridische) procedures en dat men op ambtelijk en bestuurlijk niveau te laat verantwoordelijkheid heeft genomen voor de afhandeling van eisers dossier. Op 12 juli 2022 heeft het college de gemeenteraad hierover geïnformeerd. In deze raadsbrief staat dat het college “onvoldoende alert is geweest op de ontstane complexiteit”, dat de zaken “niet adequaat” zijn behandeld en dat het college het dossier “niet goed heeft beheerd”.
11. Namens het college is op de zitting vervolgens het plan van aanpak toegelicht. Uitgangspunt is om eerst beslissingen op bezwaar te nemen in de zaken over handhaving en handhavingsverzoeken. Tot voor kort was er bij het college geen eenduidig beeld van de bouwkundige situatie van de panden van eiser en zijn buurman, ook al omdat de verschillende rapporten van deskundigen daarover uiteenlopende conclusies hadden. Inmiddels heeft het college echter voldoende informatie en acht hij zich in staat om inhoudelijke beslissingen te nemen. In veel van de zaken moet echter nog wel een hoorzitting gepland worden en dat is moeilijk gebleken, omdat eiser en/of zijn gemachtigde op de voorgestelde data steeds verhinderd zijn. Het college is bereid om zo goed mogelijk rekening te houden met de verhinderdata van eiser voor een hoorzitting en wil ook de op de zaken betrekking hebbende stukken daaraan voorafgaand (opnieuw) verstrekken. Maar dan vindt het college het wel reëel dat de termijn om te beslissen en daarmee het verbeuren van dwangsommen wordt opgeschort. Als dat niet gebeurt, dan overweegt het college om sneller beslissingen op bezwaar te nemen, dus zonder dat hoorzittingen hebben plaatsgevonden. Het college wil op die manier dan voorkomen dat nog meer dwangsommen worden verbeurd.

Overwegingen van de rechtbank

12. Wethouder Voortman heeft op de zitting toegelicht dat niet zij, maar twee andere wethouders binnen het college verantwoordelijk zijn voor de dossiers van eiser, die inmiddels in het hele college aan de orde zijn gesteld. Omdat beide wethouders verhinderd waren op de dag van de zitting heeft wethouder Voortman het college vertegenwoordigd. De rechtbank constateert dat het college hiermee niet heeft voldaan aan de verplichting om aan de oproeping te voldoen. Zij zal daaraan in dit geval geen gevolgen verbinden, omdat de wethouder goed was voorbereid en in staat was om aan de hand van het plan van aanpak te bespreken welke concrete stappen in de besluitvorming genomen moeten worden en wanneer die stappen genomen kunnen worden.
13. De rechtbank benadrukt dat zij voor haar beoordeling heeft gekeken naar het grotere geheel van het geschil, maar dat de beslissing die zij in deze uitspraak neemt alleen over de hier voorliggende zaak gaat. Op de zitting hebben zowel eiser als de wethouder gezegd de mogelijkheid van mediation te willen verkennen, maar daarover hebben zij toen nog geen afspraken gemaakt. Zoals op de zitting aangekondigd doet de rechtbank daarom vandaag op deze korte termijn uitspraak.
Beperkte opties na weer een gegrond beroep
14. De rechtbank stelt voorop dat het college in deze zaak niet tijdig heeft beslist op eisers bezwaar tegen het besluit van 10 februari 2021 en dat eiser het college op de juiste wijze in gebreke heeft gesteld. Daar zijn partijen het ook over eens. Het beroep is daarom gegrond.
15. De rechtbank staat vervolgens voor de vraag wat zij kan en moet doen om het college ertoe te bewegen om eindelijk een beslissing te nemen op eisers bezwaar tegen de afwijzing van het handhavingsverzoek. De rechtbank heeft hiervoor een beperkt aantal juridische instrumenten, waarbij het uitgangspunt is dat de rechtbank bepaalt dat binnen twee weken alsnog een besluit wordt genomen, waaraan een dwangsom wordt verbonden. In bijzondere gevallen of als de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de rechtbank een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen. [4]
16. Het uitgangspunt is dat een bestuursorgaan zoals het college uit zichzelf rechtmatig handelt en dus tijdig een besluit neemt als een burger daarom vraagt. In dit geval is dat duidelijk niet gebeurd. Vervolgens had het effect van de eerdere uitspraken van de rechtbank en de daaraan gekoppelde (hoog oplopende) dwangsommen moeten zijn dat het college inmiddels zou hebben beslist op de bezwaren. Tot nu toe heeft ook deze (financiële) prikkel echter niet gewerkt en komt een groot bedrag aan gemeenschapsgeld bij een enkele burger terecht. Zoals op de zitting is besproken, geeft dat de rechtbank een ongemakkelijk gevoel. Maar de rechtbank vraagt zich ook af wat dan wél helpt, als een overheidsorgaan zo lang onrechtmatig handelt door steeds maar geen beslissingen te nemen, en als zelfs grote geldbedragen niet helpen om dat onrechtmatige handelen te stoppen.
Verandering bij het college en tegenstrijdige wensen bij eiser
17. Toch vindt de rechtbank dat er sinds haar eerdere uitspraken wel iets lijkt te zijn veranderd aan de kant van het college. Uit de raadsbrief en de toelichting van de wethouder op de zitting blijkt dat het college nu erkent dat hij in dit dossier niet goed heeft gehandeld en dat verbetering nodig is. Door de uitleg van de wethouder op de zitting is voor de rechtbank ook duidelijk geworden dat het college inmiddels (eindelijk) is doordrongen van de ernst van de situatie en van de noodzaak om snel beslissingen te nemen. Het plan van aanpak en de op de zitting geschetste planning voor het houden van hoorzittingen en vervolgens afdoen van zaken geven daarvoor ook concrete aanknopingspunten. Eiser heeft ook bevestigd dat hij beweging aan de kant van het college ziet. De rechtbank heeft in deze zaak dan ook de overtuiging gekregen dat de houding van het college is gewijzigd en dat het college zijn uiterste best doet om tot een spoedige afhandeling van eisers zaken te komen.
18. Over eisers wensen overweegt de rechtbank dat die moeilijk met elkaar te verenigen zijn.
Eiser wil dat de tijd wordt genomen om hem te horen over zijn bezwaren maar dat kan door zijn verhinderdata pas in september. Tegelijkertijd wil hij niet dat het college een langere beslistermijn krijgt en moeten wat hem betreft de dwangsommen al die tijd blijven doorlopen. Dat vindt de rechtbank niet redelijk. De rechtbank benadrukt dat zij beseft dat de ontstane vertraging in de besluitvorming tot nu toe aan het college te wijten is, maar zoals de zaken er nu voor staan moet de conclusie zijn dat het niet mogelijk is om aan de ene kant een ruime tijd te geven voor het houden een hoorzitting, en aan de andere kant te bepalen dat het college op korte termijn moet beslissen om verdere dwangsommen te voorkomen.
Langere beslistermijn om te kunnen horen
19. Wat betekent dit voor deze zaak? Duidelijk is dat het college een beslissing moet nemen op eisers bezwaar en dat de rechtbank een termijn moet bepalen waarbinnen het college dat moet doen. Omdat gehoord worden het wettelijke uitgangspunt is van de bezwaarprocedure en eiser het belang dat hij daarbij ziet ook nadrukkelijk heeft genoemd, zal de rechtbank bij het bepalen van de beslistermijn uitgaan van een reële planning die het horen ook mogelijk maakt. De rechtbank zal daarvoor afwijken van de reguliere beslistermijn van twee weken, omdat dit nodig is om aan de wettelijke voorschriften voor het horen van eiser te voldoen. De rechtbank is er voldoende van overtuigd dat het college écht gaat proberen om die planning te halen voor de eerste serie van beslissingen op bezwaar, ook als er in de tussentijd geen dwangsommen meer worden verbeurd.
20. Op de zitting hebben partijen gekeken naar een datum voor een hoorzitting. Daar is uitgekomen dat voor een eerste serie bezwaren een hoorzitting kan worden gehouden op 7 september 2022. Namens het college is toegezegd dat (de gemachtigde van) eiser in dat geval uiterlijk op 10 augustus 2022 het volledige, papieren procesdossier ontvangt in alle op die hoorzitting te behandelen zaken, zodat een goede voorbereiding mogelijk is. Verder is toegezegd dat het college uiterlijk op 28 september 2022 beslissingen op bezwaar neemt in de zaken die op 7 september 2022 op de hoorzitting worden behandeld. De rechtbank vindt dat een realistische en redelijke termijn. De rechtbank zal de beslistermijn in deze zaak daarom bepalen op een periode die eindigt op 28 september 2022.
De rechtbank wil regie op het proces houden
21. De volgende vraag is of een dwangsom moet worden opgelegd voor het geval het college na 28 september 2022 toch geen beslissing heeft genomen. Als de hiervoor beschreven planning toch niet wordt gehaald en als dat te wijten is aan het handelen van het college dan is er aanleiding voor het verder verbeuren van dwangsommen. Het is echter op voorhand niet geheel uit te sluiten dat er in de periode tussen vandaag en 28 september 2022 iets wijzigt in de situatie, waardoor het halen van de beslistermijn toch niet mogelijk is zonder dat dit aan het college te wijten is. Bovendien heeft de rechtbank hoe dan ook de wens om de stand van zaken met partijen te bespreken als de beslistermijn onverhoopt niet wordt gehaald, ongeacht de reden daarvan. De vraag die dan immers (weer) voorligt is of het verder verbeuren van dwangsommen dan voldoende prikkel is om alsnog te beslissen, terwijl de vele al verbeurde dwangsommen dat niet zijn geweest. Dat kan reden zijn om op dat moment te beoordelen of (ook) een andere voorziening moet worden getroffen. De rechtbank wil voorkomen dat nog meer gemeenschapsgeld aan deze zaken wordt uitgegeven, als dat niet tot een oplossing leidt die eiser zelf ook wenst.
22. De rechtbank wil hier nu niet op vooruit lopen, omdat zij er zoals gezegd van uit gaat dat de beslistermijn wel wordt gehaald. Maar als zij nu al zou bepalen dat na 28 september 2022 dwangsommen worden verbeurd is er geen mogelijkheid meer om tegen die tijd een nadere beoordeling te maken. De rechtbank wil regie kunnen blijven voeren op het proces tussen het college en eiser, als dat nodig blijkt te zijn. Concreet houdt dat in dat de rechtbank kort voor 28 september 2022 een nieuwe zitting wil houden om dan de stand van zaken te bespreken en te bepalen of nadere dwangsommen moeten worden opgelegd.
23. De rechtbank onderkent echter ook dat het bepalen van een nieuwe zitting in deze zaak zou betekenen dat nog geen uitspraak wordt gedaan. Dat is onwenselijk, omdat het voorzienbaar is dat eiser het niet eens is met de beslissing van de rechtbank over de verlengde beslistermijn. De rechtbank is zich er zeer van bewust dat zij bij die beslissing afwijkt van de reguliere gang van zaken bij beroepen vanwege niet tijdig beslissen. Zij wil eiser daarom niet de mogelijkheid ontnemen om haar oordeel al voor 28 september 2022 in hoger beroep voor te kunnen leggen aan (de voorzieningenrechter van) de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Uitspraak in deze zaak, zitting in twee andere zaken
24. De rechtbank kiest daarom voor de volgende oplossing. Zij doet vandaag uitspraak in deze zaak, waarbij zij een langere beslistermijn geeft, maar waarbij geen dwangsom zal worden opgelegd als die beslistermijn wordt overschreden. Gelijktijdig zal de rechtbank bepalen dat twee zaken van de andere lopende beroepen die eiser vanwege niet tijdig heeft ingesteld door een meervoudige kamer worden behandeld op de zitting van woensdag 14 september 2022. Dit zijn zaken over handhavingsverzoeken, die het college ook op de hoorzitting van 7 september 2022 zal behandelen en waarvoor dus dezelfde aanpak geldt als voor deze zaak.
25. De zaken die de rechtbank op de zitting van 14 september 2022 zal behandelen, zijn de beroepen met zaaknummers UTR 22/820 en UTR 22/822. UTR 22/820 ziet op het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het college niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen het besluit van 14 juni 2021. Met dat besluit heeft het college eisers verzoek om handhavend op te treden tegen een uitbouw van zijn buurman afgewezen. Zaaknummer UTR 22/822 ziet op het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat het college niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar tegen het besluit van 10 februari 2022. Met dat besluit heeft het college eisers verzoek om handhavend op te treden in verband met het ontbreken van een constructief veilige fundering onder de keldermuur van het pand van de buurman afgewezen. In beide zaken heeft de rechtbank eerder uitspraken gedaan, maar in beide zaken is het door eiser daartegen ingestelde verzet gegrond verklaard. Deze beroepen vanwege niet tijdig beslissen moeten daarom verder door de rechtbank worden behandeld.
26. Voorafgaand aan de zitting van 14 september 2022 moet het college de rechtbank informeren hoe de zaken ervoor staan en of de beslistermijn van 28 september 2022 in deze zaak en in de andere zaken gehaald wordt. Afhankelijk daarvan zal de rechtbank de wethouder opnieuw oproepen voor deze zitting. Als blijkt dat de beslistermijn niet wordt gehaald dan kan de rechtbank snel na 14 september 2022 uitspraak doen en daarbij op dat moment een afweging maken over de (financiële) prikkel die dan nodig is om besluiten te nemen. De planning van de zitting in deze andere zaken en de regie die zo op het gehele proces gevoerd kan worden is voor de rechtbank een bijzondere omstandigheid die maakt dat in deze zaak nu de voorziening wordt getroffen die inhoudt dat van het opleggen van een dwangsom wordt afgezien. [5]
Proceskosten
27. Omdat het beroep gegrond is, moet het college aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden. Verder moet het college de proceskosten van eiser betalen. Deze vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 759,-), bij een wegingsfactor 1. Anders dan gebruikelijk bij beroepen vanwege niet tijdig beslissen vindt de rechtbank het gewicht van deze zaak gemiddeld en niet licht. Eiser heeft ook gevraagd om een vergoeding van verletkosten (reistijd per fiets in totaal 5 uur en 2 uur zittingstijd). Omdat eiser geen informatie heeft willen geven over zijn huidige verblijfplaats, stelt de rechtbank zijn reistijd schattenderwijs vast op 2 uur totaal. De zitting duurde 2,5 uur. Namens het college is tijdens de zitting verklaard dat het opgegeven uurtarief van € 96,- redelijk is. De rechtbank stelt de verletkosten daarom vast op € 432,-. De proceskosten die in totaal moeten worden vergoed bedragen € 1.950,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op om uiterlijk op 28 september 2022 alsnog een besluit op bezwaar in deze zaak bekend te maken;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.950,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. J.J. Catsburg en mr. R.C. Moed, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.L. Debets, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2022.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

2.Artikel 8:55b, eerste lid, in samenhang met artikel 8:54 van de Awb.
4.Deze instrumenten volgen uit artikel 8:55d van de Awb.
5.In de zin van Artikel 8:55d, derde lid, van de Awb.