ECLI:NL:RBMNE:2022:2555

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 juni 2022
Publicatiedatum
30 juni 2022
Zaaknummer
22/822-V
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake besluit college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 24 maart 2022, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had bezwaar gemaakt tegen het feit dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht geen beslissing had genomen op zijn bezwaarschrift. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de opposant op dat moment geen procesbelang had, omdat de dwangsom die was opgelegd nog niet was volgelopen. De opposant ging in verzet, omdat hij van mening was dat hij wel degelijk procesbelang had en dat de rechtbank ten onrechte had besloten zonder zitting.

De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de opposant terecht aanvoert dat de rechtbank de zaak niet zonder zitting had mogen afdoen. De beslistermijn die was opgelegd in een eerdere uitspraak was inmiddels verstreken, en de rechtbank concludeerde dat er wel degelijk procesbelang bestond, ook al was de dwangsom nog niet volledig verbeurd. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 24 maart 2022 vervalt. De zaak zal nu verder worden behandeld door de rechtbank, waarbij de opposant nog bericht zal ontvangen.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college van burgemeester en wethouders de proceskosten in de verzetzaak moet vergoeden, omdat de opposant een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld. De rechtbank heeft een bedrag van € 379,50 aan proceskosten toegewezen aan de opposant.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/822-V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 juni 2022 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat opposant heeft ingediend omdat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht (het college) geen beslissing heeft genomen op zijn bezwaarschrift.
In de uitspraak van 24 maart 2022 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
Opposant heeft niet gevraagd om op een zitting te worden gehoord. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien om opposant op een zitting te horen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft in de uitspraak van 24 maart 2022 het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiser op dat moment geen procesbelang had. De rechtbank heeft daaraan ten grondslag gelegd dat in een eerdere uitspraak van 27 oktober 2021 de rechtbank heeft bepaald dat het college binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog moet beslissen op het bezwaar van eiser en als zij dit niet doet, dat het dan een dwangsom verbeurd van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-. Omdat deze dwangsom nog niet was volgelopen op 24 maart 2022, het moment van het sluiten van het onderzoek in het (tweede) beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit en de rechtbank van oordeel was dat in dat geval sprake is van hetzelfde geschil, heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
2. Omdat de rechtbank geen twijfel had over de uitkomst van de zaak, heeft zij de uitspraak gedaan zonder eerst een zitting te houden. Dat mag op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3. In deze zaak moet de rechtbank beoordelen of de rechtbank toen terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er dus geen zitting nodig was.
De rechtbank kijkt (nog) niet of opposant gelijk heeft met zijn beroep. Dat gebeurt pas als de rechtbank van oordeel is dat de uitspraak van de rechtbank van 24 maart 2022 niet juist was.
4. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 24 maart 2022 niet juist omdat een onderzoek ter zitting niet achterwege gelaten had mogen worden. Opposant heeft in een aanvulling op zijn beroep van 14 maart 2022 uitdrukkelijk verzocht hem te horen op een zitting. De rechtbank is daar volledig aan voorbij gegaan. Bovendien is de niet-ontvankelijkheid een gevolg van een oordeel van de rechtbank, waarover discussie bestaat. Deze omstandigheden hadden voldoende moeten zijn om een onderzoek ter zitting noodzakelijk te achten. Opposant verwijst hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank van 30 december 2020 (ECLI:NL:RBMNE:2020:5822). Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij wel procesbelang heeft, heeft opposant in zijn aanvullende verzetschrift van 17 juni 2022 gewezen op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 15 juni 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1684)
5. De rechtbank is het eens met opposant dat de rechtbank de zaak niet zonder zitting had kunnen afdoen. Opposant heeft terecht aangevoerd dat hij wel procesbelang heeft. De beslistermijn die de rechtbank in de uitspraak van 27 oktober 2021 heeft opgelegd was verstreken ten tijde van de uitspraak van 24 maart 2022. Bij een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit blijft procesbelang in beginsel bestaan zolang er nog geen besluit is, ook als een eerder opgelegde dwangsom nog niet volledig is verbeurd. Omdat het college ten tijde van de uitspraak van de rechtbank van 24 maart 2022 nog geen besluit op bezwaar had bekendgemaakt, is ten onrechte geoordeeld dat opposant geen procesbelang had.
6. Dit betekent dat opposant hierover gelijk heeft. Het verzet is dus gegrond en de uitspraak van 24 maart 2022 vervalt (artikel 8:55, lid 9, Awb).
7. De zaak wordt nu verder behandeld door de rechtbank. Opposant krijgt hierover nog bericht. Voor de duidelijkheid merkt de rechtbank op dat dit nog niet direct betekent dat de rechtbank opposant gelijk zal geven met zijn beroep. Dat moet nog beoordeeld worden.
8. Omdat opposant gelijk krijgt met zijn verzet moet het bestuursorgaan zijn proceskosten in de verzetzaak betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag, omdat opposant een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een verzetschrift en een beroepschrift in te dienen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt 0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, met een waarde per punt van € 759,-. Toegekend wordt € 379,50.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt het college tot betaling van € 379,50 aan proceskosten in de verzetzaak. Het college moet dit bedrag betalen aan opposant.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Fijnheer, rechter, in aanwezigheid van mr. C. ten Klooster, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen de uitspraak over het verzet kunt u niet in hoger beroep. Tegen de uitspraak over het beroep kan binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. U kunt daar ook om een voorlopige voorziening vragen. De datum van verzending ziet u op de stempel die hierboven staat.