In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 juni 2022 uitspraak gedaan op het verzet van de opposant tegen een eerdere uitspraak van 24 maart 2022, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De opposant had bezwaar gemaakt tegen het feit dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht geen beslissing had genomen op zijn bezwaarschrift. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat de opposant op dat moment geen procesbelang had, omdat de dwangsom die was opgelegd nog niet was volgelopen. De opposant ging in verzet, omdat hij van mening was dat hij wel degelijk procesbelang had en dat de rechtbank ten onrechte had besloten zonder zitting.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de opposant terecht aanvoert dat de rechtbank de zaak niet zonder zitting had mogen afdoen. De beslistermijn die was opgelegd in een eerdere uitspraak was inmiddels verstreken, en de rechtbank concludeerde dat er wel degelijk procesbelang bestond, ook al was de dwangsom nog niet volledig verbeurd. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, wat betekent dat de eerdere uitspraak van 24 maart 2022 vervalt. De zaak zal nu verder worden behandeld door de rechtbank, waarbij de opposant nog bericht zal ontvangen.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat het college van burgemeester en wethouders de proceskosten in de verzetzaak moet vergoeden, omdat de opposant een professionele juridische hulpverlener had ingeschakeld. De rechtbank heeft een bedrag van € 379,50 aan proceskosten toegewezen aan de opposant.