In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht om handhavend op te treden vanwege een constructief onveilige fundering onder de keldermuur van een pand. Het college heeft dit verzoek op 10 februari 2021 afgewezen, waarna eiser bezwaar heeft gemaakt. Door het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft eiser het college in gebreke gesteld en vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft eerder, op 27 oktober 2021, het beroep gegrond verklaard en het college opgedragen binnen twee weken te beslissen op het bezwaar, met een dwangsom van € 100,- per dag tot een maximum van € 15.000,- als het college niet tijdig zou beslissen.
Eiser heeft nu opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsom uit de eerdere uitspraak nog niet is volgelopen, aangezien deze loopt tot 10 april 2022. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken een beleidslijn gevolgd waarbij beroepen tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk werden verklaard zolang de dwangsom uit eerdere uitspraken nog niet was volgelopen. De rechtbank heeft echter in deze zaak besloten om de beleidslijn niet toe te passen en te beoordelen of de dwangsom volgelopen was op het moment dat het onderzoek werd gesloten.
Aangezien de dwangsom uit de uitspraak van 27 oktober 2021 op 10 april 2022 volloopt, is het opvolgende beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenvergoeding toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 24 maart 2022.