ECLI:NL:RBMNE:2022:2738

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2022
Publicatiedatum
12 juli 2022
Zaaknummer
UTR 22/1296
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door bestuursorgaan inzake handhaving bouwvergunning

In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, een beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op een bezwaar tegen een handhavingsverzoek. Eiser had verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen een uitbouw op een perceel in Utrecht. Het primaire besluit van 11 juni 2021, waarin verweerder dit verzoek afwees, leidde tot bezwaar van eiser. Na het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank had eerder, op 28 oktober 2021, geoordeeld dat verweerder binnen twee weken na die uitspraak moest beslissen, met een dwangsom van € 100,- per dag als hij dit niet deed.

Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsom uit de eerdere uitspraak nog niet was volgelopen op het moment van indienen van het beroep, maar dat de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels was verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, omdat de dwangsom inmiddels was volgelopen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder alsnog een besluit moet nemen op het bezwaar van eiser binnen twee weken na verzending van de uitspraak, en dat verweerder een dwangsom van € 200,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 30.000,-.

Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50, en dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1296

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen een uitbouw op het perceel [adres] in [woonplaats] . Met het besluit van 11 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder dit verzoek om handhaving afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit van
11 juni 2021 bezwaar gemaakt. Vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft eiser verweerder met de brief van 7 september 2021 in gebreke gesteld.
Vervolgens heeft eiser een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep, met zaaknummer UTR 21/3955, op 28 oktober 2021 gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog moet beslissen op het bezwaar van eiser. Als verweerder dit niet doet verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
Eiser stelt nu opnieuw beroep in tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Eisers beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van
28 oktober 2021 voor het laatst een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een dwangsom.
3. De rechtbank stelt vast dat de dwangsom uit de uitspraak van 28 oktober 2021 op het moment van het indienen van het beroep nog niet was volgelopen. De dwangsom liep tot en met 11 april 2022 en de rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 12 maart 2022.
4. De rechtbank overweegt, in lijn met vaste rechtspraak, dat een beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is zolang de dwangsom nog niet is volgelopen op het moment van het sluiten van het onderzoek wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser kan namelijk niet in een gunstigere positie komen te verkeren, omdat van de nog niet verbeurde dwangsommen nog steeds een prikkel uitgaat om een besluit te nemen. Als de rechtbank uitspraak doet zonder eerst een zitting te houden, wordt het onderzoek gesloten op de datum van de uitspraak. Omdat de dwangsom uit de uitspraak van 28 oktober 2021 al op
11 april 2022 is volgelopen, is dit opvolgende beroep ontvankelijk.
5. Omdat de termijn van twee weken voor het alsnog nemen van een besluit, die de rechtbank in de uitspraak van 28 oktober 2021 heeft bepaald, al enige tijd is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser, is het beroep ook gegrond.
6. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder alsnog een besluit moet nemen op eisers bezwaar. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 30.000,-. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eiser al een keer eerder beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een (nog) sterkere prikkel nodig is.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50,-.
9. Verweerder moet ook het griffiegeld aan eiser betalen

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 30.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten. Verweerder moet
dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
K.F.K. Hoogbruin, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.