In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. Breukers, een beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op een bezwaar tegen een handhavingsverzoek. Eiser had verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen een uitbouw op een perceel in Utrecht. Het primaire besluit van 11 juni 2021, waarin verweerder dit verzoek afwees, leidde tot bezwaar van eiser. Na het uitblijven van een beslissing op het bezwaar heeft eiser verweerder in gebreke gesteld. De rechtbank had eerder, op 28 oktober 2021, geoordeeld dat verweerder binnen twee weken na die uitspraak moest beslissen, met een dwangsom van € 100,- per dag als hij dit niet deed.
Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsom uit de eerdere uitspraak nog niet was volgelopen op het moment van indienen van het beroep, maar dat de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels was verstreken. De rechtbank oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, omdat de dwangsom inmiddels was volgelopen. De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder alsnog een besluit moet nemen op het bezwaar van eiser binnen twee weken na verzending van de uitspraak, en dat verweerder een dwangsom van € 200,- per dag moet betalen voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 30.000,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 379,50, en dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren en is openbaar uitgesproken op 3 mei 2022.