ECLI:NL:RBMNE:2022:3675

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 april 2022
Publicatiedatum
14 september 2022
Zaaknummer
22/1295
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiser, wonende in [woonplaats], het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht aangesproken op het ontbreken van een constructief veilige fundering onder een pand. Eiser heeft in eerste instantie verzocht om handhavend op te treden, maar dit verzoek werd afgewezen met een besluit van 10 februari 2021. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar omdat er geen tijdige beslissing op het bezwaar volgde, heeft hij verweerder in gebreke gesteld. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, wat resulteerde in een eerdere uitspraak van de rechtbank op 27 oktober 2021, waarin de rechtbank verweerder opdroeg binnen twee weken te beslissen op het bezwaar, met een dwangsom van € 100,- per dag als hij dit niet deed.

Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder wederom niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat het beroep ontvankelijk is, omdat de dwangsom uit de eerdere uitspraak nog niet was volgelopen op het moment van indienen van het beroep. De rechtbank heeft overwogen dat de termijn voor het nemen van een besluit inmiddels verstreken is en dat verweerder nog steeds geen beslissing heeft genomen. Daarom heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met een verhoogde dwangsom van € 200,- per dag, tot een maximum van € 30.000,-. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eiser, die zijn gemaakt voor juridische bijstand, en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1295

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. Breukers)
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft verweerder verzocht om handhavend op te treden in verband met het ontbreken van een constructief veilige fundering onder het pand aan de [adres 1] aan de zijde van de [adres 2] in [woonplaats] . Met het besluit van 10 februari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder dit verzoek om handhaving afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit van 10 februari 2021 bezwaar gemaakt. Vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar heeft eiser verweerder met de brief van 8 juni 2021 in gebreke gesteld.
Vervolgens heeft eiser een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit ingesteld. De rechtbank heeft dit beroep, met zaaknummer UTR 21/2753, op 27 oktober 2021 gegrond verklaard. In die uitspraak staat dat verweerder binnen twee weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog moet beslissen op het bezwaar van eiser. Als verweerder dit niet doet, verbeurt hij een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van €15.000,-.
Eiser stelt nu opnieuw beroep in tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Eisers beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. De rechtbank heeft in de uitspraak van
27 oktober 2021 voor het laatst een termijn gesteld met daaraan gekoppeld een dwangsom.
3. De rechtbank stelt vast dat de dwangsom uit de uitspraak van 27 oktober 2021 op het moment van het indienen van het beroep nog niet was volgelopen. De dwangsom liep tot en met 10 april 2022 en de rechtbank heeft het beroepschrift ontvangen op 13 maart 2022.
4. De rechtbank overweegt, in lijn met vaste rechtspraak, dat een beroep niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is zolang de dwangsom nog niet is volgelopen op het moment van het sluiten van het onderzoek wegens het ontbreken van procesbelang. Eiser kan namelijk niet in een gunstigere positie komen te verkeren, omdat van de nog niet verbeurde dwangsommen nog steeds een prikkel uitgaat om een besluit te nemen. Als de rechtbank uitspraak doet zonder eerst een zitting te houden, wordt het onderzoek gesloten op de datum van de uitspraak. Omdat de dwangsom uit de uitspraak van 27 oktober 2021 al op
10 april 2022 is volgelopen, is dit opvolgende beroep ontvankelijk.
5. Omdat de termijn van twee weken voor het alsnog nemen van een besluit, die de rechtbank in de uitspraak van 27 oktober 2021 heeft bepaald, al enige tijd is verstreken en verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser, is het beroep ook gegrond.
6. De rechtbank bepaalt daarom dat verweerder alsnog een besluit moet nemen op eisers bezwaar. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
7. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 30.000,-. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eiser al twee keer eerder beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een (nog) sterkere prikkel nodig is.
8. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser ook een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 379,50,-.
9. Verweerder moet ook het griffiegeld aan eiser betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 30.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- dat eiser heeft betaald moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 379,50,- aan proceskosten. Verweerder moet
dit bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van
M. Bos, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 29 april 2022 en wordt openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd
deze uitspraak te tekenenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.