ECLI:NL:RBMNE:2022:3722

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
19 september 2022
Zaaknummer
543899 / HA RK 22-181
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in bestuursrechtelijke zaken tegen het college van B&W van de gemeente Utrecht

Op 9 september 2022 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een verzoek tot wraking behandeld van een verzoeker tegen de rechters in de zaken 22/820 en 22/822. De verzoeker meende dat de rechters niet onpartijdig waren, omdat zij in een eerdere zaak op 22 juli 2022 een beslissing hadden genomen die volgens hem een voorkeur voor het college van B&W van de gemeente Utrecht inhield. De rechters hadden in hun eerdere uitspraak ruimte gegeven aan het college om een plan van aanpak uit te voeren, wat de verzoeker als partijdig beschouwde. De wrakingskamer oordeelde echter dat de rechters in hun beslissing de belangen van beide partijen hadden meegewogen en niet al een kant hadden gekozen. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees van de verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. Het verzoek tot wraking werd ongegrond verklaard, en de procedure in de zaken 22/820 en 22/822 moest worden hervat in de stand waarin deze zich bevond op het moment van het wrakingsverzoek. De mondelinge uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de wrakingskamer, en het proces-verbaal werd opgemaakt en verzonden op 19 september 2022.

Uitspraak

Proces-verbaal
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 543899 / HA RK 22-181
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ter zitting op 9 september 2022
inzake het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene Wet Bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker],
(verder te noemen verzoeker),
gemachtigde: mr. M.M. Breukers.

1.De procedure

1.1.
Verzoeker heeft een wrakingsverzoek ingediend tegen mrs. K. de Meulder,
R.C. Moed en J.J. Catsburg (hierna: de rechters). De rechters hebben op het wrakingsverzoek gereageerd. Verzoeker heeft weer op die reactie gereageerd.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 9 september 2022 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (verder: de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling zijn verzoeker en zijn gemachtigde verschenen. Namens de rechters is mr. K. de Meulder aanwezig. De gemachtigde van verzoeker heeft ter zitting een pleitnotitie voorgehouden.
1.3.
De behandeling van de zaak is gesloten en vervolgens is mondeling uitspraak gedaan. Daarvan is ingevolge artikel 8:67 eerste lid Awb dit proces-verbaal opgemaakt.

2.De beslissing

2.1.
De wrakingskamer heeft de volgende uitspraak gedaan:
- verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
- draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing te sturen aan verzoeker, de rechters waartegen het wrakingsverzoek is gericht, andere betrokken partijen, en aan de betrokken teamvoorzitter van het team Bestuursrecht, waarin de rechter werkzaam is, en de president van deze rechtbank;
- bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummers 22/820 en 22/822 moet worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.

3.De gronden van de beslissing

3.1.
Verzoeker heeft een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechters in de zaken 22/820 en 22/822. Hij meent dat het de rechters aan onpartijdigheid ontbreekt en dat zij feitelijk partij hebben gekozen voor verweerder, het college van B&W van de gemeente Utrecht (hierna: het college). In de kern verwijt verzoeker de rechters dat, gezien hun beslissing van 22 juli 2022 in een andere zaak van verzoeker tegen het college, in deze zaken geen andere uitkomst kan worden verwacht. Verzoeker wijst daarbij op r.o. 16 waarin de rechters uitspreken een ongemakkelijk gevoel te hebben bij de situatie dat een groot bedrag aan gemeenschapsgeld bij een enkele burger terecht komt. Ook r.o. 21 waarin staat dat de rechters willen voorkomen dat nog meer gemeenschapsgeld aan deze zaak wordt uitgegeven, doet bij hem vrees voor partijdigheid ontstaan. In de beleving van verzoeker treden de rechters op als boekhouder van het college. Verzoeker stelt dan ook dat de uitkomst in deze zaken 22/820 en 22/822 vaststaat: er zal geen dwangsom worden opgelegd, noch een andere voorziening zal worden getroffen door deze rechters.
3.2.
De wrakingskamer onderzoekt in een wrakingsprocedure of de onpartijdigheid van de rechter schade lijdt. Een rechter wordt geacht onpartijdig te zijn tot het tegendeel vaststaat. Van dat laatste kan sprake zijn indien uit zijn overtuiging of gedrag persoonlijke vooringenomenheid tegenover een procespartij blijkt. Daarnaast kan een procespartij de indruk krijgen dat de rechter vooringenomen is. Het gezichtspunt van de procespartij is hier van belang, maar speelt geen doorslaggevende rol. Beslissend is of de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Komt vooringenomenheid of een gerechtvaardigd vermoeden daarvan vast te staan, dan lijdt de rechterlijke onpartijdigheid schade. De wrakingskamer zal het wrakingsverzoek aan de hand van de hiervoor genoemde maatstaven beoordelen.
3.3.
De wrakingskamer beoordeelt het verzoek als ongegrond. Bij de rechtbank Midden-Nederland, afdeling Bestuursrecht, liepen en lopen veel zaken tussen verzoeker en het college. Het betreft beroepen die zijn ingesteld omdat het college niet tijdig zou hebben beslist op bezwaren die verzoeker heeft ingesteld. De rechters hebben besloten om in één van die zaken een regiezitting te houden op 15 juli 2022 en hebben op 22 juli 2022 een beslissing gegeven (ECLI:NL:RBMNE:2022:2943), waartegen verzoeker in hoger beroep is gegaan. De rechters hebben (o.a.) beslist dat het college uiterlijk op 28 september 2022 een besluit op het bezwaar bekend moet maken. Ook hebben zij beslist dat er op 14 september 2022 een zitting zal plaatsvinden in de zaken 22/820 en 22/822.
Deze beslissingen zijn genomen op basis van wat partijen op 15 juli 2022 met elkaar hebben besproken: een plan van aanpak van het college voor het nemen van beslissingen over bezwaren van verzoeker over de handhavingskwesties, waaronder die in de zaken 22/820 en 22/822. De rechters hebben in de beslissing uitgelegd dat zij (mede gelet op de belangen van verzoeker) ruimte willen geven aan het uitvoeren van het plan van aanpak en dat zij overtuigd zijn dat het college zich nu zal inspannen om de zaken van verzoeker spoedig af te handelen. Dat heeft geleid tot de beslissing om een langere beslistermijn aan het college te geven en geen dwangsom op te leggen als die beslistermijn niet wordt gehaald. De bijzondere context van de zaak is daarbij nadrukkelijk meegewogen.
3.4.
De wrakingskamer oordeelt dat de rechters daarmee niet al een kant hebben gekozen of op een andere manier partijdigheid hebben laten zien in de zaken 22/820 en 22/822 waarover nog beslist moet worden. De wrakingskamer constateert dat de rechters in hun beslissing naar de belangen van beide partijen hebben gekeken en zich kritisch hebben opgesteld richting het college. In r.o. 16 kwalificeren de rechters het handelen van het college meerdere malen als onrechtmatig. Ook staat in r.o. 21: “Als de hiervoor beschreven planning toch niet wordt gehaald en als dat te wijten is aan het handelen van het college, dan is er aanleiding voor het verder verbeuren van dwangsommen.” Ook wijzen de rechters er in dezelfde r.o. op dat indien een dwangsom niet voldoende prikkel vormt, er reden voor de rechtbank kan zijn om een andere voorziening te treffen. De ter zitting aanwezige rechter heeft bevestigd dat de ontwikkelingen bij de uitvoering van het plan van aanpak reden kunnen zijn om alsnog aan het college een prikkel te geven, in welke vorm dan ook, om tot besluiten te komen. Het enkele feit dat de rechters hebben besloten om in de zaak 22/2459 geen dwangsom op te leggen, een uitkomst waar verzoeker het niet mee eens is, maakt niet dat de rechters partijdig zijn. Uit de beslissing volgt juist dat de rechters op zoek zijn gegaan naar een finale oplossing in de kwesties tussen verzoeker en het college, hetgeen ook in het belang van verzoeker is. De vrees van verzoeker dat de uitkomst in deze zaken al vastligt, acht de wrakingskamer dan ook niet objectief gerechtvaardigd.
3.5.
Het wrakingsverzoek is ongegrond en de procedure moet worden hervat in de stand waarin het zich bevond toen het verzoek werd ingediend.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, en mr. D.J. van Maanen en mr. A.M. Crouwel als leden van de wrakingskamer, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier op 9 september 2022, waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat is verzonden op 19 september 2022.
de griffier de voorzitter
de griffier is buiten staat dit
proces-verbaal te ondertekenen
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.