ECLI:NL:RBLIM:2019:2219

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 maart 2019
Publicatiedatum
12 maart 2019
Zaaknummer
03/700471-17, 03/700033-17 en 03/866048-18
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot 24 jaar gevangenisstraf en tbs met verpleging van overheidswege voor zware mishandeling, twee mishandelingen, doodslag, moord, poging doodslag en poging gekwalificeerde doodslag.

Op 12 maart 2019 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een complexe strafzaak tegen de verdachte, die verantwoordelijk werd gehouden voor meerdere ernstige geweldsdelicten, waaronder moord en doodslag. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op 20 januari 2017 [benadeelde partij 1] met een mes in zijn been heeft gestoken, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel. Op 12 december 2017 mishandelde hij [benadeelde partij 2] door hem met kracht op het hoofd te slaan. De meest ernstige feiten vonden plaats op 14 december 2017, toen de verdachte [slachtoffer 1] doodstak en [slachtoffer 2] vermoordde, terwijl hij ook [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 15] verwondde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn psychische problemen, verantwoordelijk was voor zijn daden en legde een gevangenisstraf van 24 jaar op, naast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn geestelijke gezondheid.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700471-17, 03/700033-17 en 03/866048-18 (ter terechtzitting gevoegd)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 maart 2019
in de strafzaak tegen
[naam verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Vught.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.W. Heemskerk, advocaat, kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van de inhoudelijke behandeling van de zaak op de zittingen van 11, 12 en 13 februari 2019. Het onderzoek is door de rechtbank gesloten op de zitting van 26 februari 2019.
De verdachte en zijn raadsman zijn bij de inhoudelijke behandeling verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van hetgeen naar voren is gebracht namens de slachtoffers en benadeelde partijen, te weten:
  • [benadeelde partij 1] , bijgestaan door mr. F. Oehlen, advocaat te Beek;
  • [benadeelde partij 2] , bijgestaan door mr. A. Sarkis, advocaat te Maastricht;
  • [benadeelde partij 3] , bijgestaan door mr. S. Ikiz, advocaat te Vaals;
  • De nabestaanden van [slachtoffer 1] - zijn vrouw [benadeelde partij 4] en zonen [benadeelde partij 5] en [benadeelde partij 6] . [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5] werden daarbij bijgestaan door mr. Oehlen, voornoemd. [benadeelde partij 6] werd bijgestaan door mr. P. Boonen, advocaat te Sittard;
  • [benadeelde partij 7] , tevens nabestaande van [slachtoffer 2] , bijgestaan door mr. Ikiz, voornoemd;
  • De overige nabestaanden van [slachtoffer 2] - haar man [benadeelde partij 8] , zonen [benadeelde partij 9] en [benadeelde partij 10] , dochters [benadeelde partij 11] en [benadeelde partij 12] en schoonzoon [benadeelde partij 13] - allen bijgestaan door mr. Sarkis, voornoemd en schoonzoon [benadeelde partij 14] , bijgestaan door mr. L. Bien, advocaat te Maastricht;
  • [benadeelde partij 15] en [benadeelde partij 16] , bijgestaan door mr. Sarkis, voornoemd;
  • [benadeelde partij 17] , bijgestaan door mr. Bien, voornoemd;
  • [benadeelde partij 18] en [benadeelde partij 19] , bijgestaan door mr. Sarkis, voornoemd.
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen in het kader van het spreekrecht naar voren is gebracht door of namens [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 11] , [benadeelde partij 15] , [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 18] , [benadeelde partij 19] en [benadeelde partij 20] .

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is op de regiezitting van 16 november 2018 en de zitting van 11 februari 2019 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er - na wijziging -, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Parketnummer 03/700033-17
primair, subsidiair, meer subsidiair, uiterst subsidiair:
op 20 januari 2017 in Maastricht geprobeerd heeft [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [benadeelde partij 1] , dan wel geprobeerd heeft zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [benadeelde partij 1] , dan wel [benadeelde partij 1] heeft mishandeld;
Parketnummer 03/866048-18
op 12 december 2017 in Maastricht [benadeelde partij 2] heeft mishandeld;
Parketnummer 03/700471-17
telkens op 14 december 2017 in Maastricht:
feit 1:
[slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd al dan niet met voorbedachte raad;
feit 2:
[slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd al dan niet met voorbedachte raad;
feit 3
primair:
na de moord/doodslag op [slachtoffer 2] heeft geprobeerd E. [benadeelde partij 7] van het leven te beroven, om de uitvoering van dat eerdere feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad zijn straffeloosheid te verzekeren;
subsidiair:
zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan E. [benadeelde partij 7] ;
feit 4
primair:
na de moord/doodslag op [slachtoffer 2] heeft geprobeerd [benadeelde partij 15] van het leven te beroven, om de uitvoering van dat eerdere feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad zijn straffeloosheid te verzekeren;
subsidiair:
geprobeerd heeft zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [benadeelde partij 15] ;
feit 5:
[benadeelde partij 3] heeft mishandeld.
3
De beoordeling van het bewijs [1]
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 03/700033-17
De officier van justitie acht te bewijzen dat de verdachte [benadeelde partij 1] in zijn been heeft gestoken. Hij heeft daarbij verwezen naar hetgeen de getuige [getuige 1] heeft verklaard over de fysieke confrontatie tussen de verdachte en [benadeelde partij 1] en de verklaring van de verdachte dat hij gedurende de verwurging [benadeelde partij 1] heeft gestoken met een mes.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte vrijgesproken moet worden van de primair tenlastegelegde poging om [benadeelde partij 1] te doden, omdat het bewijs daarvoor ontbreekt. Wel acht hij te bewijzen dat de verdachte [benadeelde partij 1] zwaar heeft mishandeld, gelet op het letsel van [benadeelde partij 1] .
Parketnummer 03/866048-18
De officier van justitie acht te bewijzen dat de verdachte [benadeelde partij 2] heeft geslagen op grond van de camerabeelden die zijn toegevoegd aan het dossier, de aangifte van [benadeelde partij 2] en de getuigenverklaring van [getuige 2] .
Parketnummer 03/700471-17
feit 1
De officier van justitie acht te bewijzen dat de verdachte [slachtoffer 1] heeft gedood door hem de keel door te snijden en meermalen in het hoofd en het lichaam te steken. Hij heeft daarbij verwezen naar de 112-melding, de getuigenverklaring van [getuige 3] , het sporenonderzoek in de woning van [slachtoffer 1] en de bevindingen van het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1] . Een aantal van de letsels die daarbij zijn vastgesteld past niet bij letsels die ontstaan bij zelfverdediging. De officier van justitie acht niet te bewijzen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, omdat het bewijs daarvoor ontbreekt.
feit 2, feit 3 en feit 4
De officier van justitie acht het onder feit 2 tenlastegelegde te bewijzen. De verdachte is nadat hij [slachtoffer 1] heeft gedood met een mes naar - specifiek - de woning van de familie [familie slachtoffer 2] gegaan. Toen de deur werd geopend door [slachtoffer 2] heeft de verdachte gevraagd: “Waar is hij?” en is de verdachte meteen met veel kracht op haar ingaan steken. Zij is daardoor komen te overlijden. De verdachte heeft daarbij gehandeld met voorbedachte raad. De officier van justitie acht ook het onder feit 3 primair en feit 4 primair tenlastegelegde te bewijzen. De verdachte heeft [benadeelde partij 7] in haar gezicht en lichaam gestoken toen zij tussen de verdachte en haar moeder [slachtoffer 2] ging staan. Vervolgens, toen buurman [benadeelde partij 15] te hulp schoot en deze de verdachte met een moersleutel op zijn hoofd sloeg, heeft de verdachte ook [benadeelde partij 15] met het mes in zijn hoofd gestoken. Daarna is de verdachte gevlucht. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 15] heeft gestoken en heeft geprobeerd van het leven te beroven om zijn straffeloosheid te verzekeren.
De officier van justitie heeft voor het bewijs van de feiten verwezen naar de getuigenverklaringen van [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 15] en de echtgenote van [benadeelde partij 15] , [benadeelde partij 16] , de beschrijving van het letsel van [benadeelde partij 7] en naar de bevindingen van het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 2] en dan met name naar de diepte, locatie en richting van de steekletsels. Verder volgt uit het sporenonderzoek dat er bloed van [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 7] is aangetroffen op een schoen van de verdachte en op het mes dat de verdachte bij zich droeg toen hij aankwam bij het Turks Cultureel Centrum. [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 15] hebben de verdachte herkend als de persoon die [slachtoffer 2] heeft doodgestoken en henzelf heeft gestoken.
Feit 5
De officier van justitie acht te bewijzen dat de verdachte [benadeelde partij 3] heeft mishandeld door hem tegen zijn hoofd te slaan. Hij heeft verwezen naar de camerabeelden die zich in het dossier bevinden en de aangifte van [benadeelde partij 3] . De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen bewijs is dat de verdachte op dat moment een blikje frisdrank in zijn hand had.
3.2
Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 03/700033-17
De raadsman heeft primair vrijspraak bepleit van alle tenlastegelegde varianten. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is vast komen te staan dat het mes van de verdachte was en dat niet is komen vast te staan dat de verdachte [benadeelde partij 1] opzettelijk heeft gestoken en/of opzettelijk met het mes stekende bewegingen naar het lichaam van [benadeelde partij 1] heeft gemaakt. Voor de laatste beschuldiging vindt de aangifte in zijn geheel geen steun in andere bewijsmiddelen. Verder is onvoldoende duidelijk geworden hoe de verwondingen van [benadeelde partij 1] zijn ontstaan.
Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat de verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging nu hij heeft gehandeld uit noodweer. [benadeelde partij 1] heeft de verdachte immers onverhoeds aangevallen met een stok en vervolgens in een verwurging genomen. Vervolgens zag de verdachte dat [benadeelde partij 1] een mes in zijn handen had en dat dit mes gericht was op de verdachte. De verdachte heeft de hand van [benadeelde partij 1] zo kunnen draaien dat het mes op [benadeelde partij 1] gericht werd. In de worsteling zou [benadeelde partij 1] vervolgens gewond zijn geraakt door het mes. In een dergelijke situatie is het steken van een mes in een been niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Verder heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces. Door de angst die de verdachte reeds voor het tenlastegelegde feit voor [benadeelde partij 1] had en de daaropvolgende aanval van [benadeelde partij 1] is het aannemelijk dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging.
Meer subsidiair heeft de raadsman bepleit dat er geen sprake is van een poging tot doodslag. [benadeelde partij 1] is in zijn been gestoken en het been bevat geen vitale organen. Dit betekent dat de aannemelijke kans op dodelijk letsel niet zonder meer is gegeven. De verdachte heeft de kans op dodelijk letsel ook niet bewust aanvaard.
Parketnummer 03/866048-18
De raadsman is van mening dat de verdachte ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, omdat deze heeft gehandeld uit noodweer dan wel putatief noodweer. Op het moment dat de verdachte [benadeelde partij 2] met versnelde pas op hem zag afkomen, voelde de verdachte zich aangevallen, nu er net daarvoor een confrontatie tussen hem en [benadeelde partij 2] had plaatsgevonden. Door een vuistslag uit te delen heeft de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdediging gerespecteerd.
Parketnummer 03/700471-17
feit 1
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de verdachte voor het doodsteken van [slachtoffer 1] ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer. Volgens de verdachte heeft [slachtoffer 1] hem als eerste aangevallen met een mes en een schaar. De verdachte heeft hier ook letsel bij opgelopen. Subsidiair, heeft de raadsman gesteld dat het procesdossier geen bewijs bevat dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad zodat hij daarvoor partieel dient te worden vrijgesproken.
feit 2
De raadsman heeft erop gewezen dat de verdachte zich niets kan herinneren van het doodsteken van [slachtoffer 2] . Het procesdossier bevat ook geen bewijs voor het bestaan hebben van een vooropgezet plan bij de verdachte. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van dat deel van de tenlastelegging dat inhoudt dat hij bij het doodsteken van [slachtoffer 2] met voorbedachte raad heeft gehandeld.
feit 3
De raadsman heeft partiële vrijspraak bepleit voor de strafverzwarende omstandigheid dat de verdachte [benadeelde partij 7] heeft verwond om de moord/doodslag op [slachtoffer 2] voor te bereiden en/of gemakkelijker te maken, dan wel om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren. Uit het omschreven gedrag van de verdachte valt dit niet op te maken.
feit 4
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de primair tenlastegelegde poging doodslag op [benadeelde partij 15] . Uit het zwaaien of het maken van een stekende beweging in de richting van [benadeelde partij 15] , kan onvoldoende blijken dat de verdachte welbewust het risico op de koop toe heeft genomen dat [benadeelde partij 15] door het handdelen van de verdachte zou kunnen komen te overlijden. Daarnaast heeft [benadeelde partij 15] relatief gezien een lichte wond opgelopen waaruit geconcludeerd kan worden dat de intensiteit van de zwaai-/steekbeweging gering is geweest. Subsidiair heeft de raadsman partiele vrijspraak bepleit van het strafverzwarende element. De geweldshandeling van de verdachte lijkt niet te zijn ingegeven door zijn wens om een straf te ontlopen, maar vormde de verdediging tegen de slagen van [benadeelde partij 15] met de moersleutel.
feit 5
De raadsman heeft zich voor wat betreft de bewijsbaarheid van de mishandeling van [benadeelde partij 3] gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [2]
Inleiding
De rechtbank zal bij de beoordeling van de feiten de chronologische volgorde waarin deze feiten zich hebben afgespeeld aanhouden. Zij zal dus beginnen met de bespreking van hetgeen op 20 januari 2017 gebeurd is om vervolgens stil te staan bij het feit van 12 december 2017. De rechtbank zal afsluiten met de bespreking van de feiten die op 14 december 2017 zijn gebeurd en zal daarbij, nu dit feit op die dag als eerste plaatsvond, dan eerst de mishandeling van [benadeelde partij 3] (feit 5) bespreken.
20 januari 2017 (parketnummer 03/700033-17)
Wat is er gebeurd?
Op vrijdag 20 januari 2017 krijgen de verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] , omstreeks 13.30 uur, de melding om naar de [adres 1] te Maastricht te gaan. Daar zou iemand zijn neergestoken.
Ter plaatste zien de verbalisanten iemand op de grond liggen met een bloedende wond aan zijn been. Dit blijkt [benadeelde partij 1] te zijn. Een omstander, [getuige 1] , vertelt aan de verbalisanten dat hij getuige is geweest van een ruzie tussen het slachtoffer en ene [naam verdachte] . Deze zou wonen aan de Tongerseweg. Het slachtoffer was bij de ruzie neergestoken door [naam verdachte] .
Als de verbalisanten [getuige 1] meenemen naar het politiebureau om zijn getuigenverklaring te kunnen opnemen, rijden zij via de door [getuige 1] geduide vluchtrichting van de verdachte. Op de [adres 2] ziet [getuige 1] dan de verdachte van de steekpartij lopen. Als de verbalisanten de auto uit stappen, rent de verdachte weg. Uiteindelijk blijft hij op de [adres 3] staan en kijkt hij de verbalisanten met een verwilderde blik aan. Op herhaalde aanwijzingen van de verbalisanten, die op dat moment hun handen op hun dienstwapens hebben, haalt de verdachte zijn hand uit zijn jaszak. Het mes dat hij in zijn hand blijkt te hebben, laat hij op de grond vallen. Daarop wordt de verdachte, genaamd [naam verdachte] , aangehouden. [3]
[benadeelde partij 1] doet diezelfde dag aangifte tegen de verdachte. Hij verklaart dat hij op
20 januari 2017 de verdachte in de moskee was tegengekomen. Op enig moment zijn zij samen naar buiten gelopen. Daar pakte de verdachte plotseling een mes van ongeveer 25 centimeter lang uit zijn broeksband. De verdachte probeerde hem met dat mes links in zijn nek te steken. [benadeelde partij 1] probeerde daarop de rechterarm van de verdachte vast te pakken. Er ontstond een worsteling waarbij zij samen op de grond terechtkwamen. Op enig moment lukte het [benadeelde partij 1] om de verdachte in een verwurging te pakken. De verdachte zei toen: “I kill you.” De verdachte bewoog een paar maal met zijn rechterarm in de richting van [benadeelde partij 1] . Op een gegeven moment zag [benadeelde partij 1] bloed en bemerkte hij dat hij gestoken was door de verdachte. Hij zag toen [getuige 1] staan en riep hem om hulp. [getuige 1] heeft vervolgens [naam verdachte] vastgepakt. [benadeelde partij 1] kon op dat moment wegrennen. Even verderop is hij duizelig geworden en op de grond gevallen. Dat was op de plaats waar de ambulance hem heeft meegenomen. [4]
[benadeelde partij 1] is behandeld in het Academisch Ziekenhuis Maastricht. Hij bleek twee steekverwondingen in zijn linkerbeen te hebben: aan de achterzijde van zijn linker bovenbeen en in de knieholte. Daarbij ontstond vaat- en zenuwletsel. Op de operatiekamer werden de wonden onderzocht en bleek er een bloeding in het diepe veneuze systeem te zijn. Hij is twee keer geopereerd aan zijn verwondingen. Na vijf dagen in het ziekenhuis te hebben verbleven is hij ontslagen. Nog altijd heeft [benadeelde partij 1] pijnklachten, mede door een posttraumatisch neuroom, een verminderd gevoel in zijn voet en knieklachten als gevolg van een veranderd looppatroon. [5]
De getuige [getuige 1] verklaart op 20 januari 2017 dat ze net de moskee hadden verlaten en dat hij die twee personen
[de rechtbank begrijpt het slachtoffer en de verdachte]samen zag lopen. Ze liepen door en hij, [getuige 1] , liep achter hen. Ze liepen in de richting van een parkje en ze begonnen te vechten. Daarna riep het slachtoffer naar [getuige 1] : “Kom snel, kom snel, hij heeft een mes en probeert mij te steken.” Toen hij bij hen aankwam, lagen [benadeelde partij 1] en de verdachte op de grond en waren ze aan het vechten. Hij zag dat [benadeelde partij 1] was gestoken. Verder zag hij dat de verdachte een mes in zijn hand had. [getuige 1] pakte de arm vast waarmee de verdachte het mes vasthield en zei meermalen dat hij het mes moest loslaten. [getuige 1] gaf ook een klap op de hand van de verdachte. Op een gegeven moment liet de verdachte het mes los. Daarna stond de verdachte op, pakte het mes en liep weg. [6]
De verklaring van de verdachte beoordeeld
De verdachte heeft ontkend dat hij die dag een mes bij zich had. Hij heeft ter terechtzitting wel verklaard dat hij in een gevecht is geraakt met [benadeelde partij 1] op 20 januari 2017. [7] Ter terechtzitting heeft hij ook verklaard dat op het moment dat hij in een verwurging lag, hij in de weerspiegeling van de ogen van [getuige 1] zag dat [benadeelde partij 1] een mes in zijn hand had. Vervolgens heeft hij de hand van [benadeelde partij 1] met het mes vastgepakt en omgedraaid. Op die manier is [benadeelde partij 1] mogelijk gewond geraakt.
Aan deze verklaring hecht de rechtbank geen geloof.
Naast het feit dat het al moeilijk te geloven is dat de verdachte, tijdens een gevecht, de gelegenheid en mogelijkheid had om in de weerspiegeling van de ogen van [getuige 1] te zien dat [benadeelde partij 1] een mes trok, was [getuige 1] , naar eigen zeggen, op dat moment ook nog niet ter plaatse. [getuige 1] komt immers pas bij [benadeelde partij 1] en de verdachte aan als [benadeelde partij 1] al is gestoken en de rechtbank heeft geen enkele aanleiding te vermoeden dat [getuige 1] hierover niet de waarheid zou spreken.
Daarnaast heeft de rechtbank ook nog redenen te vermoeden dat het mes waarmee gestoken is, en anders dan hij verklaard heeft, wel degelijk van verdachte was en dat hij dat dus in het gevecht met [benadeelde partij 1] getrokken zal hebben.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat, nadat hij, [getuige 1] , had ingegrepen en de verdachte het mes had losgelaten, de verdachte opstond, het mes pakte en wegliep. Dit, tezamen met de uitroep van [benadeelde partij 1] , “Kom snel, kom snel, hij heeft een mes (…)” vormt voor de rechtbank een eerste aanwijzing dat verdachte het mes bij zich had en na het incident weer mee heeft genomen.
Dat verdachte het mes bij zich had wordt daarbij ook verklaard door [benadeelde partij 1] , een tweede aanwijzing.
De derde, en laatste, aanwijzing dat het mes van de verdachte was, vindt de rechtbank in de omstandigheid dat de verdachte bij zijn aanhouding, kort na het steekincident, ook een mes bij zich droeg. De rechtbank constateert aan de hand van de foto’s dat het hier een keramisch mes betrof met een groen handvat. Op het lemmet, wit van kleur, staat het opschrift “Paring”. [8] Tijdens een doorzoeking verricht in de woning van de verdachte twee dagen later, is in de keuken een ander keramisch mes aangetroffen. Dit mes was voorzien van een grijs handvat en had een wit lemmet met het opschrift “Utility”. De verbalisant [naam verbalisant 3] trok daarop de conclusie dat het mes dat bij de verdachte thuis is aangetroffen wat betreft uiterlijk en vormgeving veel gelijkenis vertoont met het mes dat is achtergebleven op de plaats delict
[de rechtbank begrijpt de plaats waar de verdachte bij zijn aanhouding het mes heeft laten vallen]. [9]
De rechtbank begrijpt dan, mede gelet op de opschriften, dat er sprake kan zijn van een set messen waarbij op het mes is aangeduid waarvoor het mes bedoeld is. De verdachte heeft voorts ook verklaard dat hij dit soort keramische messen heeft en dat hij deze heeft gekocht bij de Action. [10] De constatering dat het bij de verdachte thuis aangetroffen mes veel gelijkenis vertoont met het mes dat verdachte bij zich droeg vormt dus, mede in het licht van hetgeen hierboven verder is opgemerkt, de derde aanwijzing dat het mes waarmee het delict is gepleegd van de verdachte was en dat hij dat getrokken zal hebben.
Noodweer?
De verdediging acht op grond van de verklaring van de verdachte sprake te zijn geweest van een noodweersituatie; de verdachte zou door [benadeelde partij 1] met een mes zijn aangevallen, hij, de verdachte, zou de hand van [benadeelde partij 1] hebben weten om te draaien en wellicht was [benadeelde partij 1] daarna en op die manier gewond geraakt.
Nu de rechtbank, zoals hiervoor overwogen, geen geloof hecht aan de verklaring van de verdachte, acht zij ook de feitelijke situatie waarop het noodweerverweer gestoeld is, niet aannemelijk geworden. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Tussenconclusie
De rechtbank acht gelet op het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 20 januari 2017 [benadeelde partij 1] opzettelijk met een mes heeft gestoken in diens bovenbeen.
De vraag die dan in het licht van hetgeen aan de verdachte ten laste is gelegd moet worden beantwoord, is of dit een poging doodslag oplevert.
Doodslag?
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte met zijn handelen het (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [benadeelde partij 1] . Om van voorwaardelijk opzet te kunnen spreken moet vast komen te staan dat er bij de bewezenverklaarde handelingen van de verdachte een aanmerkelijke kans bestond dat [benadeelde partij 1] daarbij de dood zou vinden. Een dergelijke kans kan niet worden aangenomen bij het steken van iemand in diens bovenbeen, zoals hier bewezen is verklaard. In het bovenbeen bevinden zich namelijk geen vitale organen, waardoor niet gezegd kan worden dat een steek in dat lichaamsdeel, ook niet naar algemene ervaringsregelen, een aanmerkelijke kans op de dood in zich bergt. De rechtbank zal de verdachte daarom vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging doodslag.
Zwaar lichamelijk letsel?
De vraag die vervolgens, in het kader van het subsidiair tenlastegelegde, dient te worden beantwoord is of de verdachte aan [benadeelde partij 1] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. Als algemene gezichtspunten voor de beantwoording van de vraag of van zwaar lichamelijk letsel sprake is, kunnen in elk geval worden aangemerkt de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze gezichtspunten worden gebaseerd. [11]
Het letsel dat door de verdachte aan [benadeelde partij 1] is toegebracht, was van dien aard dat medisch ingrijpen, waaronder twee operaties, noodzakelijk was. Ook nu nog is er geen uitzicht is op (volledig) herstel. Op grond van de aard van het letsel en gelet op voornoemd toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat dit letsel zwaar lichamelijk letsel oplevert. Zij komt daarmee tot een bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde: de zware mishandeling van [benadeelde partij 1] .
12 december 2017 (parketnummer 03/866048-18)
Wat is er gebeurd?
Op 12 december 2017 doet [benadeelde partij 2] aangifte van mishandeling. Hij bevond zich omstreeks 22.00 uur die dag in sportschool [naam sportschool] te Maastricht. Hij zag daar dat een man langdurig naar hem staarde. Hij had deze man, die [naam verdachte] heet, wel eens eerder gezien en wist dat deze ook uit Syrië kwam. Hij vroeg de man wat er aan de hand was en waarom hij naar hem staarde. Hierop ontstond een woordenwisseling waarbij de man met een agressieve houding op [benadeelde partij 2] toeliep. De woordenwisseling mondde uit in een opstootje tussen [benadeelde partij 2] en de man. Vervolgens zag en voelde [benadeelde partij 2] dat de man hem eenmaal op zijn hoofd sloeg met een tot vuist gebalde rechterhand. Hij voelde direct pijn op de plaats waar de man hem had geraakt. [12]
Door verbalisant [naam verbalisant 4] zijn de camerabeelden van de sportschool [naam sportschool] van 12 december 2017 bekeken en beschreven. [naam verbalisant 4] ziet op de beelden dat er omstreeks 21.46 uur op een podium een schermutseling met duwen ontstaat tussen de - door hem zo genoemde - dader en de aangever. Een bezoeker haalt hen dan uit elkaar. De aangever loopt via de trap naar het lagere gedeelte en de dader staat nog op het podium. Omstreeks 21.47 uur komt de aangever met versnelde looppas in richting van de dader gelopen. De dader reageert daarop door vanaf het podium een trap met zijn linkerbeen te geven in de richting van de aangever. Een bezoeker trekt aan aangever met zijn beide handen. De dader wordt door een bezoeker naar achter geduwd. Vervolgens maakt de dader een vuist met zijn rechterhand en maakt een beweging naar achteren met zijn arm om vervolgens een voorwaartse slaande beweging te maken in de richting van de aangever. [13]
De rechtbank heeft in raadkamer geconstateerd dat de beschrijving van de beelden door verbalisant [naam verbalisant 4] overeenstemt met de camerabeelden. De rechtbank twijfelt dus niet aan de juistheid van voormelde beschrijving van de beelden.
De clubmanager van de sportschool, [naam clubmanager] , verklaart op 12 december 2017 dat hij zowel [benadeelde partij 2] als de verdachte kent als leden van de sportschool. Tussen de fitnessapparaten zag hij de verdachte en [benadeelde partij 2] staan. De verdachte kwam opgefokt op hem over. Hij hoorde [naam verdachte] iets zeggen over Syrië, oorlog en vermoorden. [naam clubmanager] probeerde de situatie te sussen, maar dit was lastig. Op een gegeven moment zag hij dat de verdachte een schoppende beweging maakte in de richting van [benadeelde partij 2] en dat hij vervolgens die [benadeelde partij 2] een vuistslag op het hoofd gaf. De verdachte deed dit met kracht en met zijn tot vuist gebalde rechterhand. Direct daarna rende de verdachte weg. [14]
Een omstander, [getuige 4] , verklaarde onder meer dat hij op 12 december 2017 een man met wie [benadeelde partij 2] zojuist een woordenwisseling had, in een onbekende taal hoorde schreeuwen in de richting van [benadeelde partij 2] . [benadeelde partij 2] draaide zich hierop om en rende in de richting van die man. Twee omstanders probeerden [benadeelde partij 2] tegen te houden, wat ook lukte. Toen [benadeelde partij 2] en de man vervolgens dicht bij elkaar stonden, maakte de man een trappende beweging naar [benadeelde partij 2] . Vervolgens sloeg de man [benadeelde partij 2] hard tegen zijn hoofd. [15]
Noodweer?
De raadsman heeft betoogd dat er sprake is geweest van een situatie waarbij de verdachte zich tegen een werkelijke of door hem zo opgevatte ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding heeft mogen verdedigen.
De rechtbank volgt de raadsman niet in dit betoog. Gelet op de camerabeelden en de hiervoor vermelde getuigenverklaringen is het feitelijk bestaan hebben van zo’n situatie niet aannemelijk geworden.
ConclusieDe rechtbank acht bewezen dat de verdachte [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door hem met kracht op het hoofd te stompen.
14 december 2017 (parketnummer 03/700471-17)
Wat is er gebeurd?
Op 14 december 2017 zou verdachte op drie verschillende plaatsen in Maastricht geweld hebben gepleegd tegen vijf verschillende personen. In chronologische volgorde waren deze personen:
  • [benadeelde partij 3] , waarbij het geweld werd gepleegd in het Turks Cultureel Centrum,
  • [slachtoffer 1] , waarbij het geweld werd gepleegd in de [adres 4] ,
  • [slachtoffer 2] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 15] , waarbij het geweld werd gepleegd in de [adres 5] .
Daarna, rond 21.10 uur, komt de verdachte bebloed en met een mes weer het Turks Cultureel Centrum te Maastricht binnengelopen, alwaar hij door de politie wordt aangehouden.
Mishandeling van [benadeelde partij 3] (feit 5)
Ten aanzien van de mishandeling van [benadeelde partij 3] zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte deze mishandeling ten overstaan van de rechtbank duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
De hierna uit te spreken bewezenverklaring berust op de volgende bewijsmiddelen:
- de aangifte van [benadeelde partij 3] [16] ;
- de camerabeelden van het Turks Cultureel Centrum [17] ;
- de bekennende verklaring van de verdachte. [18]
De rechtbank zal de verdachte partieel vrijspreken van het gedeelte van de tenlastelegging waarin de verdachte verweten wordt de aangever te hebben geslagen met een blikje in zijn hand. In het dossier zitten meerdere verklaringen van getuigen die zouden hebben gezien dat de verdachte de aangever met een blikje in zijn hand heeft geslagen. Dit blikje zou van [benadeelde partij 3] zijn geweest en in eerste instantie voor [benadeelde partij 3] op de tafel hebben gestaan. Na acht te hebben geslagen op de camerabeelden, komt de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte meteen de aangever in zijn gezicht heeft geslagen, zónder eerst het blikje van tafel te hebben gepakt. De rechtbank acht dus niet bewezen dat de verdachte met een blikje heeft geslagen. Wel acht zij bewezen dat de verdachte met een hard voorwerp in zijn hand heeft geslagen, omdat de verdachte ter terechtzitting verklaarde dat hij tijdens het slaan zijn telefoon in zijn hand had.
Geweld jegens [slachtoffer 1] (feit 1)
Om 20.58 uur komt een melding binnen bij de meldkamer van de ambulancedienst dat er politie nodig is op het adres [adres 4] 32 te Maastricht. De melder vertelt aan de centralist dat zijn buurman is neergestoken en buiten achter een struik voor zijn woning ligt. De dader zou zijn weggevlucht. Vervolgens neemt [getuige 3] , de zoon van de melder, de telefoon over en vertelt wat hij heeft waargenomen. Hij zat thuis op de bank televisie te kijken toen hij zijn buurman [slachtoffer 1] hoorde schreeuwen. Het klonk alsof [slachtoffer 1] pijn had. Verder hoorde hij lawaai, alsof er met meubels werd geschoven. Daarop heeft hij de voordeur geopend en is hij naar de voortuin gelopen. Hij zag toen dat [slachtoffer 1] door een man zijn woning uit werd gesleept. De man hield [slachtoffer 1] bij de voeten vast en sleepte [slachtoffer 1] op zijn rug met zijn benen in de lucht achter zich aan. De dader hield het mes en het been tegelijkertijd vast. [getuige 3] zag dat [slachtoffer 1] al dood was, omdat hij niet meer bewoog. De man maakte toen een draai op het pad, pakte [slachtoffer 1] bij zijn voeten en duwde hem achter de struik in de voortuin. [slachtoffer 1] lag toen met zijn knieën omhoog. De man bleef op [slachtoffer 1] insteken. Toen [getuige 3] aan de man vroeg wat er aan de hand was, draaide de man zich om en schreeuwde iets in het Arabisch. Vervolgens kwam de man met een groot mes, een keukenmes of vleesmes, in zijn hand achter [getuige 3] aan. [getuige 3] is toen zijn eigen woning in gevlucht. [19]
De verbalisanten [naam verbalisant 5] en [naam verbalisant 6] komen om 21.07 uur ter plaatste. Verbalisant [naam verbalisant 6] wordt door buurtbewoners gewezen op het lichaam van het slachtoffer dat in de voortuin van zijn eigen woning aan de [adres 4] 32 te Maastricht zou liggen. Hij loopt naar het slachtoffer toe en ziet dat deze geen tekenen van leven meer geeft. Het slachtoffer heeft een grote gapende en bloedende wond in zijn hals. [20] Naast het lichaam ligt een schaar. [21] Het ambulancepersoneel constateert dat het slachtoffer geen hartslag meer heeft en dus is overleden. [22]
Het slachtoffer blijkt te zijn [slachtoffer 1] en zijn lichaam is voor onderzoek in beslag genomen. [23]
Ook de telefoon van het slachtoffer is inbeslaggenomen en uitgelezen. Uit de telefoongegevens blijkt dat het slachtoffer op 14 december 2017 tussen 19.53 en 20.07 uur nog aan iemand heeft laten weten dat [naam verdachte] bij hem is, dat er verder geen probleem is, maar dat hij daarom niet gebeld wil worden. [24]
Zoals hierboven al opgemerkt, is de verdachte omstreeks 21.10 uur, het Turks Cultureel Centrum aan de [adres 6] te Maastricht binnengelopen met een mes in zijn hand. De verbalisanten die vervolgens ter plaatse komen, zien de verdachte, onder het bloed, op een stoel zitten in de ontvangstruimte. [25] Door één van de aanwezigen is op dat moment een foto van de verdachte gemaakt. Die foto is door de publieke regionale radio- en televisiezender L1 op internet geplaatst. De getuige [getuige 3] heeft deze foto gezien en verklaarde ten overstaan van de politie dat hij de man op de foto herkende als degene die zijn buurman [slachtoffer 1] heeft gestoken. [26]
Het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 1]
Het lichaam van [slachtoffer 1] is postmortaal radiologisch onderzocht en er heeft een sectie op plaatsgevonden. Er is gerapporteerd dat het slachtoffer meerdere letsels in het hoofdhalsgebied had, te weten twee snijletsels aan de hals en kin en zes steekletsels aan het hoofd en de hals. Het diepste letsel daarbij verlopend over de rechts-links-as in de hals met een breedte van ruim zeven centimeter welk door de huid, onderhuidse weefsels en strottenhoofd gaat tot op de vierde halswervel en diep huiddefect ter hoogte van het linkersleutelbeen. Ook links ter plaatse van de onderkaak is diep letsel waarbij de tandenrij is aangedaan. Verder heeft het slachtoffer laag op de buik vijf steekletsels die alle de buikholte bereikten. Al deze steekkanalen verliepen hoofdwaarts, dus in opwaartse richting. Het diepste letsel zat rechtsboven de lies, waarbij de darmen uitpuilden door het defect van ongeveer drie centimeter. Aan de ledematen had het slachtoffer verder circa 16 snijletsels en twee steekletsels. De snijletsels aan de handen passen bij afweerletsels. Verder had [slachtoffer 1] verspreid over het lichaam krasvormige oppervlakkige huidbeschadigingen en bloeduitstortingen.
Geconcludeerd wordt dat het letsel bij leven is ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch scherprandig snijdend en perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door een of meerdere messen. Het intreden van de dood wordt verklaard door verbloeding als gevolg van één snijletsel en één steekletsel aan de hals, die perforaties aan de linkerhalsader en de linkerhalsslagader en aan een aftakking van de linkersleutelbeenader hebben veroorzaakt. De overige steek- en snijletsels hebben tezamen door middel van bloedverlies bijgedragen aan het overlijden. [27]
De bevindingen van het forensisch onderzoek aan de [adres 4]
De verbalisanten treffen in de woning van het slachtoffer een situatie aan die past bij een gevecht. In de gang zagen zij diverse bloeddruppels en bloedspatjes. Ook zagen zij bloedvegen op het dekslot van de voordeur. In de woonkamer lagen bloeddruppels, bloedplassen en bloedvegen op de vloer en zaten er bloedvegen op de muur bij de deuropening. In de keuken stonden twee keukenlades open. Op de bovenzijde van de ladefronten zaten bloedvegen. Gelet op de verschijningsvorm en de plaats van het aantreffen is het waarschijnlijk dat dit bloed op en in de lades is terechtgekomen doordat iemand met bebloede handen contact met deze lades had. [28] Uit het NFI rapport volgt dat de matchkans dat het bloed op de lades van iemand anders is dan van [slachtoffer 1] kleiner is dan één op één miljard. [29]
De schaar die naast [slachtoffer 1] lag, is onderzocht op de aanwezigheid van bloed. Verspreid over de gehele schaar en het handvat zijn bloedsporen aangetroffen. Het NFI heeft van vijf bemonsteringen vastgesteld dat de matchkans kleiner dan één op één miljard is dat het bloed van iemand anders is dan van [slachtoffer 1] . Op de schaar is geen bloed aangetroffen van iemand anders. [30]
De verklaring van de verdachte
De verdachte heeft verklaard dat hij die avond bij [slachtoffer 1] in huis is geweest met de bedoeling om daar te overnachten. Op enig moment kregen hij en [slachtoffer 1] ruzie en zijn zij in een gevecht geraakt. De verdachte is toen, zoals hij zelf zegt, “hysterisch” geworden. Hij heeft daarbij het slachtoffer meerdere keren gestoken met een mes. Het gevecht is buiten verder gegaan. Toen het slachtoffer in de struiken lag, is het gevecht beëindigd. [31]
Tussenconclusie
Op basis van vorenstaande bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat het slachtoffer [slachtoffer 1] op 14 december 2017 met een mes is gestoken en gesneden door de verdachte en dat [slachtoffer 1] daardoor het leven heeft gelaten.
Beroep op noodweer
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. De raadsman heeft gesteld dat de verdachte zich geconfronteerd zag met een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte en [slachtoffer 1] ruzie kregen en dat [slachtoffer 1] de verdachte toen heeft aangevallen met een mes en een schaar. De verdachte heeft zich daarop met zijn handen moeten verweren en heeft daar letsel van. Hij is vervolgens de keuken in gelopen en heeft de lades opengetrokken om te kijken of daar iets in lag om zich mee te kunnen verdedigen. In de lades lagen echter alleen maar lepels. Hij zag daarna dat [slachtoffer 1] het mes nog steeds vast had en heeft dat mes omgekeerd in de hand van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 1] daarmee in de buik verwond. [slachtoffer 1] ging naar de voordeur en liet het mes uit zijn hand vallen toen hij de voordeur opende. Wel had hij de schaar nog in zijn handen. De verdachte heeft het mes gepakt. [slachtoffer 1] stond toen buiten en de verdachte ging ook naar buiten. Daar hebben ze bij de voordeur verder gevochten. [slachtoffer 1] viel daarna in de struiken.
De rechtbank acht de omstandigheden die de verdediging aan het verweer ten grondslag heeft gelegd, niet aannemelijk geworden. De door de verdediging gegeven lezing van de gebeurtenissen vindt namelijk zijn weerlegging in de volgende, aan wettige bewijsmiddelen ontleende, feiten en omstandigheden.
De verdachte heeft verklaard te zijn aangevallen door [slachtoffer 1] met een mes en een schaar. Als de verdachte echter daadwerkelijk zou zijn aangevallen en gewond zou zijn geraakt, dan had het in de lijn der verwachting gelegen dat de onderzoekers van het NFI ook bloed van de verdachte op de schaar hadden aangetroffen. Op de schaar die is aangetroffen buiten de woning van [slachtoffer 1] , is echter alleen bloed van [slachtoffer 1] aangetroffen.
Ook heeft de verdachte verklaard dat hij na de initiële aanval van [slachtoffer 1] naar de keuken is gegaan en de keukenlades heeft opengetrokken op zoek naar iets om zich mee te verdedigen. Het had dan in de lijn der verwachting gelegen dat de onderzoekers van het NFI ook bloed van de verdachte op de keukenlades hadden aangetroffen. Ook dit komt echter niet overeen met de onderzoeksresultaten van het NFI. Op en in de keukenlades is namelijk alleen (veel) bloed van [slachtoffer 1] aangetroffen. Dat er verder geen bloed van de verdachte is aangetroffen op de lades, weerlegt verder de omstandigheid dat de verdachte zich eerst met zijn handen heeft verweerd tegen een aanval van [slachtoffer 1] met een schaar en een mes. De verklaring van de verdachte dat het gevecht tussen hem en [slachtoffer 1] zich van binnen naar buiten heeft verplaatst, strookt evenmin met andere bewijsmiddelen. [getuige 3] heeft immers verklaard dat de verdachte het levenloze lichaam van [slachtoffer 1] achter zich aan naar buiten sleurde. De rechtbank acht de verklaring van [getuige 3] geloofwaardig, omdat zij geen reden ziet om aan deze verklaring te twijfelen.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de het bestaan hebben van de feitelijke situatie waarop de verdachte zijn noodweerverweer stoelt, niet aannemelijk is geworden. Dat hij (oppervlakkige) letsels had aan zijn handen, kan niet afdoen aan het forensisch bewijs en het ooggetuigenverslag dat [getuige 3] tijdens de 112-melding deed en is in het licht van dit bewijs onvoldoende om een noodweersituatie aannemelijk te achten.
Het verweer wordt verworpen.
Moord of doodslag?
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij na kalm beraad en rustig overleg [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd. Moord dus. Moord is doodslag die met voorbedachte raad is begaan. Indien de voorbedachte raad niet komt vast te staan, dan is er sprake van doodslag.
Voor een bewezenverklaring van de voorbedachte raad, hier tenlastegelegd als “na kalm beraad en rustig overleg”, moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte heeft dan de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter. De rechter moet daarbij het gewicht bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. [32]
De rechtbank stelt op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het procesdossier vast dat de verdachte, blijkens de telefoongegevens van het slachtoffer, al circa een uur bij de verdachte in de woning verbleef en dat er tot dan toe kennelijk geen problemen waren.
De verdachte heeft daarbij verklaard naar de woning van het slachtoffer te zijn gegaan om daar te overnachten; hij was te angstig om in zijn eigen huis te slapen. De rechtbank heeft onvoldoende reden om aan die verklaring te twijfelen.
Zo bezien heeft de rechtbank ook geen aanleiding te denken dat de verdachte met het plan om [slachtoffer 1] te vermoorden naar [slachtoffer 1] is gegaan of te denken dat het plan is ontstaan op een moment dat er nog geen problemen tussen hem en [slachtoffer 1] waren.
Op enig moment is er echter een ruzie, een gevecht ontstaan, waarna de verdachte is gaan steken. Onduidelijk is en blijft wat daaraan vooraf is gegaan en wat nu precies de oorzaak was van de ruzie en het gevecht. En onduidelijk blijft ook of en zo ja, wanneer verdachte het plan kreeg om [slachtoffer 1] te vermoorden.
Gelet hierop is onvoldoende bewijs aanwezig om te kunnen komen tot de conclusie dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld bij de levensberoving op [slachtoffer 1] .
De rechtbank zal de verdachte dus vrijspreken van de tenlastegelegde moord, maar hem veroordelen voor de doodslag op [slachtoffer 1] .
Geweld jegens [slachtoffer 2] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 15] (feiten 2, 3 en 4)
Kort na de melding van het steekincident op de [adres 4] 32 te Maastricht komen er meerdere meldingen binnen bij de meldkamer ambulancedienst van een ander steekincident. De melder die om 21.11 uur belt, geeft aan dat er op de [adres 5] 10 te Maastricht drie mensen zijn neergestoken. De melder geeft desgevraagd aan dat de moeder al is overleden, dat het meisje haar hele gezicht heeft opengescheurd en dat de overbuurman zijn hoofd heeft opengescheurd. [33]
Buurtbewoners verlenen eerste hulp aan de drie slachtoffers. Zij zagen dat de vrouw die lag in de gang van de woning aan de [adres 5] 10 te Maastricht, was overleden. Zij haalde geen adem en had geen hartslag meer. Het meisje dat liggend buiten de woning wordt aangetroffen, had een flinke snee van ongeveer 15 tot 20 centimeter in haar gezicht en bloedde hevig. Zij schreeuwde het uit van de pijn en schreeuwde dat ze moesten kijken of ze haar moeder nog konden redden. Verder stond er een man op straat met letsel aan zijn voorhoofd.
Kort daarop verschijnt de politie die de situatie overneemt. Door toestromende familieleden en omstanders ontstaat er vervolgens een onrustige en dreigende situatie. Nadat de situatie onder controle is, zijn de ambulances ter plaatse gekomen en zijn de nog levende slachtoffers, [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 15] , overgebracht naar het ziekenhuis in Maastricht.
In de woning aan de [adres 5] 10 te Maastricht treffen de verbalisanten in de gang het lichaam aan van het overleden slachtoffer, [slachtoffer 2] , dat voor onderzoek in beslag wordt genomen. [34]
In het ziekenhuis en later bij haar aangifte verklaart het slachtoffer [benadeelde partij 7] dat zij in de avond van 14 december 2017 bij haar ouders was die wonen aan de [adres 5] 10 te Maastricht. Zij zat met haar moeder in de woonkamer toen de deurbel twee keer ging. Haar moeder opende de deur, omdat zij dacht dat haar man, de vader van [benadeelde partij 7] , of broer thuis zou komen. Nadat haar moeder de voordeur had geopend, stormde een voor haar onbekende man de gang in. Deze man duwde de voordeur achter zich dicht. Zij hoorde haar moeder gillen en “ [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 7] ” roepen. Zij zag dat de man voor haar moeder stond met een groot wit mes en haar daarmee in haar buik en in haar schouder stak. Zij zag dat hij drie of vier keer een slaande beweging maakte in de richting van haar moeder. Hij zei: “Ik wil jullie doodmaken.” Ook vroeg hij naar haar vader: “Waar is hij, waar is hij?” Toen [benadeelde partij 7] tussen de man en haar moeder ging staan, stak de man haar ook met het mes en zei hij: “Jij gaat als eerste dood.” De voordeur was op dat moment dicht. [benadeelde partij 7] schreeuwde heel hard om hulp en probeerde de deur open te maken. Dat lukte, maar de man maakte de deur weer dicht. Hij stak haar vervolgens in haar schouder. Ook stak de man nogmaals haar moeder. [benadeelde partij 7] heeft op enig moment de man geduwd zodat ze de deur kon openmaken. Haar overbuurman [benadeelde partij 15] schoot haar toen te hulp door de man te slaan. Daarop heeft de man met het mes gestoken in het hoofd van [benadeelde partij 15] . De man vluchtte daarna de woning uit. Als [benadeelde partij 15] haar niet was komen helpen, was zij nu dood geweest. [35]
[benadeelde partij 7] heeft de verdachte later herkend als de man die heeft gestoken. [36]
Het slachtoffer [benadeelde partij 15]
[roepnaam: [benadeelde partij 15] , rechtbank][benadeelde partij 15] verklaart dat hij die avond van 14 december 2017 op de bank zat in zijn woning aan de [adres 5] 9 te Maastricht. Vanaf die plaats keek hij recht tegen de voordeur aan van de woning aan de [adres 5] 10. Kort na 21.00 uur zag hij de man des huizes, [benadeelde partij 8] , en de zonen vertrekken. Even later zag hij een man aanbellen bij de woning. Toen de voordeur werd geopend door zijn overbuurvrouw [slachtoffer 2] zag hij dat de man die had aangebeld, de voordeur verder openduwde. De man pakte een mes en begon te steken. [slachtoffer 2] probeerde de deur dicht te duwen. [benadeelde partij 15] ging naar buiten en zag dat de voordeur van nummer 10 vervolgens gesloten was. Hij heeft toen vanuit de gang van zijn woning een moersleutel gepakt. Toen hij weer bij de voordeur van nummer 10 aankwam, ging deze open. Hij zag dat [slachtoffer 2] in de gang bij de voordeur op de grond lag en dat de man nog steeds op haar aan het insteken was. Verder zag hij dat de man met de dochter van [slachtoffer 2] , genaamd [benadeelde partij 7] , aan het vechten was. De man maakte stekende bewegingen in de richting van het lichaam van [benadeelde partij 7] die gehurkt op de grond zat. [benadeelde partij 7] trachtte een en ander af te weren met haar armen. [benadeelde partij 15] sloeg de man met de moersleutel op zijn voorhoofd. Hij zag dat de man achterover viel in de richting van [slachtoffer 2] . Hij dacht dat de man door de slag wel even weg was, maar de man stond op en kwam met een zwaaiende en stekende bewegingen zijn kant op. Hij voelde dat hij geraakt werd door het mes. Hij voelde meteen bloeddruppels over zijn gezicht lopen. De man kon niet weg, omdat [benadeelde partij 15] zijn vluchtweg blokkeerde. De man kwam vervolgens weer op hem af. [benadeelde partij 15] sloeg hem nogmaals met de moersleutel. Toen [benadeelde partij 15] harder begon te bloeden, is hij naar zijn woning gegaan. Daardoor kon de man vluchten. [37]
[benadeelde partij 15] heeft de verdachte herkend als de man die [slachtoffer 2] , [benadeelde partij 7] en hem heeft gestoken. [38]
Het onderzoek aan het lichaam van [slachtoffer 2]
Het lichaam van [slachtoffer 2] is postmortaal radiologisch onderzocht en er heeft een sectie plaatsgevonden. Uit deze onderzoeken volgt dat zij vijf snijletsels en 19 steekletsels had aan haar romp, haar rechterarm en haar hoofd, toegebracht aan de achterzijde van het lichaam. Drie of vier van de letsel reikten tot in de linker- of rechterborstholte, met onder andere perforatie van de linker- en rechterlong en van een grote aftakking van de rechterlongslagader. Perforatie van beide borstholten en beide longen leidt tot ernstige longfunctiestoornissen met zuurstofgebrek van belangrijke organen tot gevolg. De perforatie van een grote aftakking van de rechterlongslagader gaat doorgaans gepaard met ernstig bloedverlies, met algehele weefselschade en functieverlies van belangrijke organen tot gevolg. De longfunctiestoornissen en het bloedverlies verklaren het overlijden zonder meer. De overige snij- en steekletsels kunnen op zich het overlijden niet verklaren, maar hebben mogelijk een bijdrage geleverd aan het overlijden door middel van bloedverlies. De letsels die daar met name uitspringen zijn de beschadiging van het schedelbot, de breuk van de linkerschouderkop en de doorsteek van de rechterbovenarm, van circa 10,5 centimeter, waarbij eveneens letsel aan de romp ontstond.
Geconcludeerd wordt dat al het letsel bij leven is ontstaan door de inwerking van uitwendig mechanisch scherprandig snijdend en/of perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door steken/snijden met één of meerdere messen. Het intreden van de dood wordt verklaard door algehele weefselschade door longfunctiestoornissen en bloedverlies, veroorzaakt door drie of vier steekverwondingen aan de borstkas. De overige snij- en steekletsels hebben mogelijk een bijdrage geleverd aan het overlijden door bloedverlies. [39]
Het letsel van [benadeelde partij 7]
In het ziekenhuis blijkt dat [benadeelde partij 7] een bloedende wond in het aangezicht had die van net boven het linkeroog tot en met de bovenlip en tot in de spierlaag liep. In de hals, aan de bovenarm en bij de pols werden verder oppervlakkige steekwonden aangetroffen. Het slachtoffer is opgenomen in het ziekenhuis om een operatief herstel van het aangezichtsletsel te ondergaan. De forensisch geneeskundige heeft op 26 april 2018 op basis van de littekens geconstateerd dat al het letsel is veroorzaakt door een voorwerp met een scherpe rand. Het meermalen steken met een mes ter hoogte van het gelaat, de hals en de bovenarm had fataal letsel kunnen veroorzaken, omdat er in de hals diverse grote bloedvaten aanwezig zijn. Bij doorsnijden van deze bloedvaten is het risico op bloedverlies met de dood tot gevolg aanzienlijk. Er is sprake van een blijvend litteken in het gelaat van circa 10 centimeter lang, dat aangemerkt kan worden als ernstig letsel. Ten gevolge van het littekenweefsel kan het linkeroog niet volledig gesloten worden. Er zal een tweede operatie noodzakelijk zijn om herstel te bewerkstelligen. [40]
Het letsel van [benadeelde partij 15]
In het ziekenhuis bleek dat [benadeelde partij 15] een circa drie centimeter lange en 0,5 centimeter diepe wond in het gelaat, midden op het voorhoofd had. Nadat de wond was gehecht, mocht hij naar huis. De forensisch geneeskundige heeft op 9 april 2018 op basis van het achtergebleven litteken geconstateerd dat dit is veroorzaakt door een voorwerp met een scherpe rand. [41]
Het onderzoek aan het mes en de moersleutel
Zoals hierboven al opgemerkt draagt verdachte een mes bij zich als hij bebloed het Turks Cultureel Centrum aan de [adres 6] te Maastricht binnenloopt. Dit centrum ligt op een steenworp afstand van de [adres 5] . Het mes is na de aanhouding van de verdachte inbeslaggenomen en onderzocht. Het betrof een vleesmes met een totale lengte van ongeveer 32 centimeter. Het heft en het lemmet waren deels bebloed. Het NFI heeft in het bloed op het mes een DNA-mengprofiel aangetroffen waarbij het DNA afkomstig kan zijn van de verdachte en de slachtoffers [benadeelde partij 7] en [slachtoffer 2] . [42]
De moersleutel waarmee [benadeelde partij 15] de belager van [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 7] heeft geslagen is inbeslaggenomen en onderzocht door het NFI. Op de moersleutel zijn DNA-mengprofielen aangetroffen waarbij het DNA afkomstig kan zijn van de verdachte en [benadeelde partij 15] zelf. [43]
Tussenconclusie
De rechtbank acht op grond van bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het slachtoffer [slachtoffer 2] door middel van messteken van het leven heeft beroofd en dat hij [benadeelde partij 7] door messteken ernstig heeft verwond en ook [benadeelde partij 15] met een vleesmes heeft gestoken
Moord of doodslag op [slachtoffer 2] ? (feit 2)
De vraag die nu, in het licht van de tenlastelegging, beantwoord moet worden is of deze levensberoving gepleegd is met voorbedachte raad. Of er dus sprake was van moord.
Zoals al overwogen in het onderdeel van dit vonnis dat gaat over de moord/doodslag op [slachtoffer 1] , moet er om te kunnen spreken van moord vast komen staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte moet dus de gelegenheid hebben gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De verklaring van de verdachte beoordeeld
De verdachte heeft in zijn eerste verhoor bij de politie verklaard dat hij op woensdagavond en meermalen op donderdag bij [benadeelde partij 8] aan de [adres 5] 10 te Maastricht is geweest. Hij verklaarde dat het ratten, verraders waren en dat zij in een complot zaten van hetgeen er in Syrië is gebeurd. Ze zouden hem achtervolgen. Een van de zonen lijkt ook op een rat, net als zijn vader. Zij zijn degenen die de kinderen van verdachtes broer hebben vermoord. Zij zijn gestuurd om hem en zijn familie te vermoorden. Verder verklaarde hij dat [benadeelde partij 8] de leider achter de samenzwering is en dat mevrouw [slachtoffer 2] naar de hel kan gaan. [44]
Hoewel, zoals hierna nog aan de orde zal komen, aangenomen moet worden dat verdachte tijdens het doen van deze uitspraken psychotisch was, betekent dit niet dat deze verklaring niet bruikbaar is voor het bewijs van de voorbedachte raad. Uit deze verklaring spreekt namelijk dat verdachte op dat moment beheerst werd door een bepaalde beleving van de realiteit. Een beleving waarin leden van de familie [familie slachtoffer 2] de veroorzakers waren van leed dat de verdachte en diens familie overkomen is. Leed waarvoor de verdachte zich kennelijk wilde wreken, hetgeen ook in lijn ligt met de door [benadeelde partij 7] gehoorde uitroepen “Ik wil jullie doodmaken” en “Waar is hij, waar is hij?”
Deze uitspraken vormen voor de rechtbank de eerste, belangrijke aanwijzing dat de verdachte gehandeld heeft met voorbedachte raad.
Een verdere aanwijzing daarvoor vindt de rechtbank in de tijd die verstreken is tussen de geweldpleging aan de [adres 7] en de geweldplegingen aan de [adres 5] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte om ongeveer 20.58 uur is weggelopen bij het huis van [slachtoffer 1] . Nadat hij deze met grof geweld om het leven heeft gebracht. De rechtbank kan niet bewijzen dat die levensberoving met voorbedachte raad is gebeurd. Als dan al moet worden aangenomen dat de verdachte [slachtoffer 1] in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of hevige gemoedsbeweging van het leven heeft beroofd, dan betekent dat echter nog niet dat die gemoedsopwelling of gemoedsbeweging de rest van de avond is blijven bestaan. Op zijn tocht van de [adres 4] naar de ongeveer één kilometer verderop gelegen [adres 5] [45] heeft de verdachte voldoende gelegenheid gehad om te kalmeren, zodat het redelijk is om aan te nemen dat hij gebruik heeft gemaakt van deze gelegenheid om zich rekenschap te geven van de betekenis en gevolgen van zijn handelen, indien het eerder gepleegde geweld op dezelfde wijze zou worden voortgezet.
Als dit dan in samenhang wordt bezien met de uitspraken van de verdachte en de uitroepen die door [benadeelde partij 7] zijn gehoord, dan maakt de rechtbank uit een en ander op dat de verdachte na het doden van [slachtoffer 1] het plan heeft opgevat om [benadeelde partij 8] en/of zijn familie te vermoorden. Het maakte hem daarbij niet uit wie de deur van de woning zou openmaken. Immers waren de familieleden van [benadeelde partij 8] allemaal ratten, verraders, “kan mevrouw [slachtoffer 2] naar de hel gaan” en zegt hij tegen [benadeelde partij 7] : “Jij gaat als eerste dood.”
Uit het voorgaande volgt dat zich hier niet de situatie heeft voorgedaan waarbij verdachte pas kort voor of tijdens de uitvoering van de laatste door de verdachte gepleegde gewelddadigheden tot het besef kan zijn gekomen dat zijn handelen de dood van het slachtoffer tot gevolg zou kunnen hebben. Integendeel, dat besef moet er bij verdachte al in een eerder stadium, in ieder geval na het doden van [slachtoffer 1] , zijn geweest. Ondanks de gelegenheid die hij had om zich rustig over zijn handelen te beraden, heeft hij er kennelijk welbewust voor gekozen om zijn voorgenomen besluit om [benadeelde partij 8] en/of een of meer van zijn gezinsleden om het leven te brengen, ten uitvoer te leggen. Als mevrouw [slachtoffer 2] de voordeur opent, steekt de verdachte dan ook onmiddellijk op haar in. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat er bij verdachte sprake was van voorbedachte raad. De verdachte heeft het slachtoffer [slachtoffer 2] dus vermoord.
Poging doodslag op [benadeelde partij 7] ? (feit 3)
De omstandigheid dat de verdachte tegen [benadeelde partij 7] zegt: “Jij gaat als eerste dood” in samenhang bezien met het mes waarmee de verdachte heeft gestoken, de hoeveelheid steken die verdachte bij [benadeelde partij 7] heeft toegebracht, de plek waar de steken terecht zijn gekomen, te weten in (de nabijheid van) vitale delen van het lichaam, en de ongecontroleerdheid waarmee de verdachte heeft gestoken, is de rechtbank van oordeel dat de verdachte het opzet en het vooropgezet plan had om ook [benadeelde partij 7] te doden. Kennelijk wilde hij alle leden van de familie [familie slachtoffer 2] doden. Omdat de voorbedachte raad niet in de omschrijving van dit feit staat en dus niet aan de verdachte is tenlastegelegd, komt de rechtbank niet toe aan een bewezenverklaring van een poging tot moord. De tenlastegelegde poging tot doodslag is wel bewezen.
Verband met moord op [slachtoffer 2] ?
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat hij deze poging tot doodslag heeft gepleegd om de moord op [slachtoffer 2] voor te bereiden, gemakkelijk te maken of om te kunnen vluchten.
De rechtbank ziet hiervoor geen aanwijzingen in het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting. De verdachte wilde kennelijk alle leden van de familie [familie slachtoffer 2] doden. Koste wat kost. De ene (poging tot) levensberoving staat daarom niet in een functioneel verband tot de andere levensberoving; ze moesten allemaal dood, sowieso.
Poging doodslag op [benadeelde partij 15] ?(feit 4)
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte met kracht [benadeelde partij 15] met een mes in zijn hoofd heeft gestoken. Als gevolg daarvan had [benadeelde partij 15] een snee van drie centimeter lang op zijn voorhoofd die gehecht moest worden.
De rechtbank kan uit de bewijsmiddelen niet afleiden dat de verdachte uit was op de dood van [benadeelde partij 15] . Maar wanneer dan gelet wordt op het mes waarmee verdachte heeft gestoken, het steekletsel dat de verdachte bij [benadeelde partij 15] heeft toegebracht, de plek waar het mes terecht is gekomen, te weten een kwetsbaar onderdeel van het lichaam (het hoofd), en de ongecontroleerdheid waarmee verdachte heeft gezwaaid met het mes en gestoken, dan is de rechtbank van oordeel dat verdachte door zo te handelen willens en wetens de aanmerkelijke kans in het leven heeft geroepen dat [benadeelde partij 15] hierdoor zou komen te overlijden en is de rechtbank ook van oordeel dat de verdachte die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust heeft aanvaard.
Verband met het eerdere geweld?
Heeft de verdachte geprobeerd [benadeelde partij 15] te doden om na de moord op [slachtoffer 2] en de poging doodslag op [benadeelde partij 7] te kunnen ontkomen of om deze voor te bereiden of gemakkelijk te maken? De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend.
[benadeelde partij 15] heeft de verdachte met een moersleutel geslagen op het moment dat deze op [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 7] aan het insteken was. De verdachte viel, stond weer op en stak [benadeelde partij 15] met het mes in zijn hoofd. Omdat [benadeelde partij 15] zijn vluchtweg blokkeerde, kwam de verdachte weer met het mes op [benadeelde partij 15] af. Daarop sloeg [benadeelde partij 15] hem nogmaals met de moersleutel. Toen de wond van [benadeelde partij 15] harder begon te bloeden, is [benadeelde partij 15] naar zijn woning gegaan. De verdachte is toen niet achter [benadeelde partij 15] aan gegaan om hem (verder) neer te steken, maar is gevlucht.
Voornoemde handelingen van de verdachte, het steken van en naar [benadeelde partij 15] omdat hij niet weg kon en het vluchten zodra door het weggaan van [benadeelde partij 15] daartoe de mogelijkheid ontstond, maken dat de rechtbank in dit geval van oordeel is dat de verdachte het feit heeft gepleegd om bij betrapping op heterdaad zijn straffeloosheid te verzekeren. Dat de verdachte kort daarna naar het Turks Cultureel Centrum is gegaan waar hij de komst van de politie heeft afgewacht, doet niet af aan het feit dat het steken van [benadeelde partij 15] op dat moment geschiedde om weg te kunnen komen.
De rechtbank acht de gekwalificeerde poging tot doodslag bewezen.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Parketnummer 03/700033-17
Subsidiair
hij op of omstreeks 20 januari 2017 in de gemeente Maastricht aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten langdurig letsel in een been, heeft toegebracht door die [benadeelde partij 1] met een mes in diens been te steken;
Parketnummer 866048-18
hij, op 12 december 2017 in de gemeente Maastricht, [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door hem met kracht op het hoofd te stompen;
Parketnummer 03/700471-17
1.
hij op 14 december 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 1] opzettelijk de keel heeft doorgesneden en meermalen in het hoofd en in het lichaam heeft gestoken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op 14 december 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, heeft doodgestoken;
3.
Primair
hij op 14 december 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om E. [benadeelde partij 7] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes in het gezicht van die [benadeelde partij 7] heeft gestoken en/of gesneden en meermalen in de hals heeft gestoken en/of gesneden en/of (nog) meermalen met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van die [benadeelde partij 7] heeft gestoken en/of geslagen en/of met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) slaande en/of hakkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het hoofd en/of het lichaam van) die [benadeelde partij 7] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
Primair
hij op 14 december 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 15] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in het hoofd van deze [benadeelde partij 15] heeft gestoken en/of gesneden en/of (nog) meermalen met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van die [benadeelde partij 15] heeft gestoken en/of geslagen en/of met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) slaande en/of
hakkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het hoofd en/of het
lichaam van) die [benadeelde partij 15] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot doodslag werd voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de moord op [slachtoffer 2] en/of de poging tot doodslag op E. [benadeelde partij 7] , en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
5.
hij op 14 december 2017 in de gemeente Maastricht [benadeelde partij 3] heeft mishandeld door deze [benadeelde partij 3] eenmaal, met kracht met een vuist met daarin een hard voorwerp, in het gezicht te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Parketnummer 03/700033-17
Subsidiair
Zware mishandeling
Parketnummer 866048-18
Mishandeling
Parketnummer 03/700471-17
1.
Doodslag
2.
Moord
3.
Primair
Poging tot doodslag
4.
Primair
Poging tot doodslag, gevolgd van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren
5.
Mishandeling

5.De strafbaarheid van de verdachte

Inleiding
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de rechtbank stilgestaan bij de levensloop van de verdachte, zijn (geestelijke) gezondheid, de feiten die aan de verdachte zijn tenlastegelegd en de andere, in het dossier beschreven incidenten.
De indruk die daarbij bij de rechtbank beklijft, is dat verdachte in het jaar 2017 in een toenemende staat van verwardheid is komen te verkeren.
Onderzoek van het Pieter Baan Centrum
Dat komt ook terug in het rapport van 22 augustus 2018 dat over de verdachte is uitgebracht naar aanleiding van zijn verblijf in het Pieter Baan Centrum en het onderzoek dat daar naar hem werd uitgevoerd door [naam psychiater 1] , psychiater, en [naam GZ psycholoog 1] , GZ-psycholoog, een forensisch milieuonderzoeker en een groepsleider.
De onderzoekers hebben op grond van de hun ter beschikking staande gegevens vastgesteld dat er ten tijde van de ten laste gelegde feiten van december 2017, bij de verdachte sprake is geweest van een ernstig psychotisch toestandsbeeld. Zij achten het zeer waarschijnlijk dat de psychose bij de verdachte is geluxeerd door zijn kwetsbare aanleg, de grote hoeveelheid stressfactoren en trauma’s in combinatie met een toenemend gebruik van cannabis.
Aangezien de verdachte in de dagen voorafgaand aan de tenlastegelegde feiten van december 2017, ten tijde van die tenlastegelegde feiten en in de dagen daarna een sterk verwarde indruk maakte, moeten deze feiten gedragskundig worden gezien als een opeenvolging van gebeurtenissen, waarbij de verdachte telkens verder wegzakt in zijn psychose en psychotische angst.
De deskundigen zijn dan ook van mening dat verdachtes gedragingen in deze periode volledig werden bepaald door zijn ernstig psychotische binnenwereld en bijpassende doodsangsten en dat hij niet in staat was tot het maken van gezonde afwegingen.
Ten aanzien van de mishandeling van [benadeelde partij 3] en de moord van [slachtoffer 2] wordt geen enkele reële aanleiding voor het geweld gezien. Ook al noemt de verdachte zelf dat er ten aanzien van de doodslag van [slachtoffer 1] en de mishandeling van [benadeelde partij 2] sprake was van een reële aanleiding, waarvan de realiteit niet goed kan worden beoordeeld, toch geldt dat de verdachte dermate ernstig psychotisch was dat ook hiervoor wordt geconcludeerd dat deze feiten hem niet kunnen worden toegerekend. De verdachte was immers niet meer in staat tot het maken van gezonde afwegingen of het overwegen van gedragsalternatieven ten gevolge van zijn zeer ernstige stoornis. De deskundigen adviseren dan ook om de tenlastegelegde feiten van december hem in het niet toe te rekenen aan de verdachte.
Van de zware mishandeling van [benadeelde partij 1] in januari 2017, hebben de deskundigen aangegeven dat het moeilijker te bepalen is of er bij de verdachte sprake was van een psychose, waardoor hij zich mogelijk (ernstiger) bedreigd voelde. In de tegenstelling tot de tenlastegelegde feiten van december 2017, wordt er in deze periode door de omgeving van de verdachte geen melding gemaakt van onrustig of verward gedrag. Pas in de loop van het jaar ontstaan deze signalen en nemen deze toe. Hoewel de deskundigen niet kunnen uitsluiten dat de verdachte op 20 januari 2017 psychotisch was, kan wel worden gesteld dat als hij psychotisch zou zijn geweest, de ernst ervan minder groot was dan ten tijde van het tenlastegelegde van december 2017. Doordat niet met zekerheid gezegd kan worden dat er sprake was van een psychose ten tijde van het tenlastegelegde van 20 januari 2017, kunnen de deskundigen geen uitspraak doen over de toerekenbaarheid van het feit.
Naar aanleiding van deze rapportage zijn door de rechtbank, de officier van justitie en de verdediging schriftelijk vragen gesteld aan psychiater [naam psychiater 1] en psycholoog [naam GZ psycholoog 1] . Beiden zijn ook ter terechtzitting van 11 februari 2019 gehoord.
Illusietabletten
De rechtbank zag tot het stellen van vragen aanleiding, omdat de verdachte heeft verklaard dat hij in de weken voorafgaand aan de feiten van december 2017, naast het blijven gebruiken van cannabis, ook pillen is gaan slikken. Het gebruik van deze pillen lijkt door de deskundigen niet meegenomen te worden in de overwegingen om te komen tot het advies om de verdachte ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
De pillen die verdachte gebruikte, kreeg hij niet van een arts, maar kreeg of kocht hij illegaal. De verdachte wist niet wat voor pillen het waren, maar hij benoemde ze tegenover de onderzoekers van het Pieter Baan Centrum als “illusietabletten” en “hallucinogene pillen”. Naar eigen zeggen heeft hij er in drie weken tijd 10 van gebruikt. De laatste heeft hij geslikt op 12 december. Het gebruik van de pillen maakte hem ontspannen en rustig, maar deed ook dingen in zijn hoofd. De verdachte gaf aan beelden te hebben gezien. Ter terechtzitting verklaarde de verdachte daarbij nog dat hij nooit heeft gevraagd wat voor pillen het waren, want: “Soms vraagt een mens niet waarom.”
Daarnaar gevraagd hebben de deskundigen opgemerkt terughoudendheid te betrachten in eventuele conclusies over de aard, uitwerking en frequentie van inname van de pillen. Niet alleen, omdat omtrent de pillen verder niets bekend is dan dat wat de verdachte erover zegt, maar ook omdat de verdachte rond de inname van de pillen al met zoveel stress te maken had, dat zijn woorden op dit gebied mogelijk minder betrouwbaar zijn. Dit raakt direct aan het feit dat er rondom de inname van de pillen al veel omstandigheden waren waardoor het niet goed ging met de verdachte. Er waren spanningen door de relatie met [benadeelde partij 1] , het overlijden van familieleden in Syrië, het zich niet gehoord voelen door instanties, gevoelens van onveiligheid, eenzaamheid, acculturatieproblematiek en beperkingen in de mogelijkheden om stress te reguleren. Er speelde derhalve een veelheid aan factoren mee waardoor de verdachte langzaam de grip op de realiteit begon te verliezen. De genoemde tabletten waren mogelijk één van de factoren, maar dat kan niet met zekerheid worden gesteld.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum en het procesdossier rijst het beeld op van een man die zich tot 2017 in een fragiel psychisch evenwicht staande weet te houden. Gedurende het jaar 2017 neemt de druk en de stress die de verdachte ervaart toe en wordt het fragiel psychische evenwicht aan het wankelen gebracht. Hij wordt betiteld als verward en angstig en gaat meerdere keren naar zijn huisarts. In augustus hoort de verdachte dat meerdere familieleden van hem in Syrië zijn overleden. De verdachte was hierdoor erg ontdaan, zo ontdaan dat hij naar eigen zeggen psychisch aan het omvallen was. In die periode daarna kreeg hij steeds meer het gevoel dat er “saher” bij hem werd gedaan. Hij begint in de loop van het jaar steeds meer cannabis te gebruiken. Ook gaat hij, vanaf november, de bewuste pillen gebruiken. Hoewel de verdachte niet zegt te weten wat voor pillen het waren en onbekend is wat de (mogelijke) precieze effecten van de pillen waren, wordt uit de beschrijving die de verdachte geeft van (de werking van) de pillen, wel duidelijk dat de verdachte bewust was van het feit dat de pillen invloed hadden op zijn realiteitsbesef. De verdachte blijft ze desalniettemin slikken en neemt er nog een op 12 december, daags voordat zijn psychose volledige overhand krijgt.
Voor de vraag of de verdachte door het gebruik van cannabis en pillen mede schuld aan had aan het optreden van de psychose, verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 12 februari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC3797.
De rechtbank stelt, in het licht van dit arrest, vast dat de verdachte niet alleen een regelmatige gebruiker van cannabis was, maar ook al enige tijd de bewuste pillen gebruikte. Zowel van cannabis als van deze pillen wist de verdachte dat het gebruik effect had op zijn psychische toestand. De verdachte kon dus ook weten dat het gebruik van de cannabis en van de pillen niet geheel ontbloot was van risico’s en dat deze middelen zijn functioneren zodanig konden beïnvloeden dat daaruit riskant gedrag zou kunnen ontstaan. Het is daarbij een feit van algemene bekendheid dat het psychisch functioneren na het gebruik van dergelijke middelen van persoon tot persoon verschilt.
De rechtbank is onder deze omstandigheden van oordeel dat de verdachte strafrechtelijk verantwoordelijk moet worden gehouden voor zijn daden en de gevolgen daarvan, omdat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, hij zijn psychotische toestand in december 2017 mede aan zichzelf te wijten heeft.
De verdachte is daarmee strafbaar, omdat geen andere feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid geheel uitsluiten.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren en de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Daarnaast heeft hij de rechtbank gevorderd af te zien van een advies omtrent het tijdstip waarop de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege dient aan te vangen, een advies als bedoeld in artikel 37b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging nu hij volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden verklaard. Wat betreft het feit van 20 januari 2017 heeft de verdediging aangevoerd dat hoewel het volgens de deskundigen lastig is om op het moment van het opmaken van het rapport uitspraken te doen over de geestvermogens van de verdachte op 20 januari 2017, er overeenkomsten zijn tussen hetgeen de verdachte op en rond die datum ondervond en hetgeen hij in de meest recente zaken heeft ondervonden. De deskundigen sluiten niet uit dat de verdachte op 20 januari 2017 psychotisch is geweest, al geven ze aan dat - indien dit het geval is geweest - dit waarschijnlijk in een mildere vorm is geweest. De verdediging heeft bepleit dat de verdachte, wat het feit van 20 januari 2017 betreft, als verminderd toerekeningsvatbaar wordt aangemerkt.
Vervolgens heeft de raadsman verzocht om, anders dan de deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben geadviseerd, de maatregel van ter beschikkingstelling met voorwaarden op te leggen. Hierdoor kan de verdachte klinisch behandeld worden en kan voorts met strenge voorwaarden, onder intensief contact met de reclassering, en de verplichting tot inname van medicatie voldoende aandacht worden gegeven aan het gevaar voor herhaling. Subsidiair, heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleidende opmerkingen
De rechtbank ziet zich op dit punt in het vonnis voor de vraag gesteld hoe in deze zaak recht gedaan kan worden en die vraag vindt zij uitermate moeilijk te beantwoorden.
Welke straf kan het leed verzachten van [benadeelde partij 1] , de pijn stillen van [benadeelde partij 2] , de kwetsuur wegnemen bij [benadeelde partij 3] ? Welke straf geeft [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 2] hun vader terug? Welke straf laat [slachtoffer 2] terugkeren in het midden van haar gezin? Welke straf laat [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 15] de pijn vergeten en hun trauma’s verbleken?
Welke straf maakt alles weer zoals het ooit was? Het antwoord moge duidelijk zijn. Geen enkele. Het strafrecht heeft geen terugspoelknop en er is geen enkele straf die tegen dit leed en grote verdriet bij de slachtoffers en nabestaanden kan opwegen. Toch moet er een straf volgen. Er moet recht worden gedaan.
Recht kan alleen gedaan worden als binnen de grenzen van de wet gelet wordt op alle aspecten en rekening wordt gehouden met ieders belang. En dat betekent niet alleen rekening houden met de belangen van de slachtoffers en de nabestaanden, maar ook met de belangen van de maatschappij en met de belangen van de verdachte.
De roep om vergelding in deze zaak is groot. Het sterkst blijkt dat wel uit de woorden van [benadeelde partij 9] als hij tot besluit van zijn verklaring als nabestaande zegt: “ [naam verdachte] moet dood, [naam verdachte] moet dood, [naam verdachte] moet dood.”
Maar “dood” kan niet. “Dood” mag niet. De Grondwet verbiedt de oplegging van de doodstraf in artikel 114. Een straf zwaarder dan levenslange gevangenisstraf kan de Nederlandse rechter niet uitspreken.
Maar moet dan een levenslange gevangenisstraf volgen? Nee. Door een deel van de nabestaanden is dit wel gevraagd, maar deze straf zou onvoldoende recht doen aan alle aspecten van de zaak en aan alle belangen waarmee de rechtbank rekening moet houden: de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en de persoon van de verdachte.
De ernst van de feiten
Het jaar 2017 zal bij velen in het geheugen gegrift staan als een vreselijk jaar. Een rampjaar. Voor [benadeelde partij 1] was het het jaar waarin hij zwaar lichamelijk letsel opliep. En dat liep hij op toen hij door de verdachte met een mes in zijn been gestoken werd tijdens een vechtpartij. Van dit letsel is hij tot op heden niet volledig hersteld. Hij zegt: “Nu ben ik fysiek en mentaal beperkt in mijn vrijheid. Ik loop langzaam. Als ik mijn knie buig, doet het pijn. Ik voel schokken in mijn been door het letsel aan mijn zenuwen.” En: “Ik ben niet meer dezelfde [benadeelde partij 1] vol energie en levenslust.”
Voor [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] was 2017 het jaar waarin zij door de verdachte mishandeld werden. Plots, zonder noemenswaardige aanleiding en onverhoeds.
Voor de toen 11-jarige [benadeelde partij 2] en de 10-jarige [benadeelde partij 6] was 2017 het jaar waarin zij hun vader verloren, omdat verdachte hem doodstak. Hun moeder verloor de vader van haar kinderen met wie zij zo’n goede band hadden, die zij bijna dagelijks bezochten. Zij staan er nu alleen voor. Hun leven zal nooit meer hetzelfde zijn. [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 6] zullen verder moeten leven zonder vader en zij, met hun moeder, zullen verder moeten leven met onbeantwoorde vragen. Waarom sneed verdachte hun vader, haar echtgenoot de keel door en stak hij hem 13 keer? Waarom zulk buitensporig geweld? [benadeelde partij 4] zegt: “Vertel ons; waarom heb je het gedaan?” Het waarom is echter nooit duidelijk geworden. In ieder geval niet voor de rechtbank.
En dat geldt ook voor de moord op [slachtoffer 2] . Waarom moest deze huisvrouw, deze echtgenote, deze moeder, de spil van het gezin dood? Wat maakte dat de verdachte op haar bleef insteken met een groot mes, en haar uiteindelijk 19 keer stak ? En waarom probeerde de verdachte ook haar dochter [benadeelde partij 7] te doden? Dat is hem gelukkig niet gelukt, maar [benadeelde partij 7] moet wel verder leven met veel verdriet, pijn en een groot litteken in haar gezicht. Bij iedere keer dat zij het litteken ziet zal zij ongewild teruggeworpen worden in de tijd, naar die verschrikkelijke avond van 14 december 2017. Haar leven zal sinds die noodlottige dag nooit meer hetzelfde zijn. Die blijvende pijn is ook te horen in haar woorden: “Lieve mama wat mis ik jou!”
Ook de levens van haar vader, haar broers, haar zussen en verdere familie zijn sinds die dag voorgoed veranderd. Of zoals [benadeelde partij 8] het zo treffend weet te verwoorden: “Graag wil ik het tegenover u benadrukken dat deze misdaad niet alleen om het lichamelijk doden van een man ( [slachtoffer 1] ) en een vrouw gaat, maar ook om het doden van twee complete families, psychisch en moreel. De ziel en de zin van het leven, levensgeluk, hoop en het toekomst perspectief zijn totaal vernietigd. Hun leven lijkt nu op dat van de doden (…) nu zij hun dierbaarste mensen hebben verloren.”
Ook voor [benadeelde partij 15] geldt dat zijn leven nooit meer hetzelfde zal zijn. Dat het de verdachte niet gelukt is om [benadeelde partij 7] dood te steken is zijn verdienste. Zijn heldendaad maakte het dat de verdachte niet nog een slachtoffer kon maken. Het had weinig gescheeld of [benadeelde partij 15] had zijn daad ook met de dood moeten bekopen. De verdachte heeft met zijn mes immers ook op hem ingestoken om weg te kunnen komen. Het zichtbare letsel dat de heer [benadeelde partij 15] daarvan overhield is vrij klein. Het onzichtbare letsel is dat echter niet. Hij, zijn vrouw, zijn gezin zullen nog vaak, met angst, verdriet, onbegrip en pijn terugdenken aan de gebeurtenissen van 14 december 2017. “Ik heb [benadeelde partij 7] nog kunnen redden van deze dader, maar voor haar moeder was ik helaas te laat! Als ik niets had gedaan, daar ben ik zeker van, was [benadeelde partij 7] ook gedood. Ook ik ben door het oog van de naald gekropen. Wij zijn allemaal hier, afwachtend wat de uitspraak van deze rechtbank zal zijn. Maar ondertussen zitten wij met levenslang …”, aldus [benadeelde partij 15] .
Ook vele anderen zullen terugdenken aan deze gebeurtenissen. De buurjongen van [slachtoffer 1] die zag hoe zijn buurman naar buiten werd gesleept aan zijn voeten en werd gestoken, en ook zelf werd bedreigd met het mes. Buurtbewoners, zoals de heer [benadeelde partij 18] , die probeerden eerste hulp te verlenen aan [benadeelde partij 7] en zagen hoe de emoties bij de familie en omstanders zo hoog opliepen, dat de politie charges moest uitvoeren.
De gebeurtenissen van 14 december 2017, de buitengewoon ernstige misdrijven die toen werden gepleegd, brachten ook een grote schok in de Maastrichtse, Limburgse en Nederlandse samenleving teweeg. Twee mensen die door grof geweld om het leven kwamen, afgeslacht werden, een jonge vrouw die voor het leven verminkt werd, een man die met gevaar voor eigen leven vocht voor het leven van anderen.
Velen vroegen zich af wat de verdachte bezielde. Wilde geruchten en gedachten deden de ronde. Het zou gaan om IS, om een daad van een terrorist, om een Syrisch conflict dat op Nederlandse bodem werd uitgevochten. Maar is dat ook zo? De rechtbank heeft voor die geruchten en gedachten in ieder geval geen steekhoudende aanwijzingen aangetroffen.
Wat daar echter ook van zij, aan een verdachte die zulke ernstige en gruwelijke delicten heeft gepleegd kan de maximum straf worden opgelegd Echter de rechtbank kan zich bij de strafoplegging niet beperken tot deze constatering, maar moet in haar vonnis volgens het Wetboek van Strafrecht ook met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte rekening houden.
De persoon van de verdachte
Uit het zeer uitgebreide rapport dat over de verdachte is opgemaakt door het Pieter Baan Centrum komt het beeld naar voren van een verdachte voor wie, hoe gek dat ook moge klinken, 2017 ook een rampjaar is geweest. Een jaar waarin de verdachte door diverse omstandigheden de grip op zijn eigen leven verliest, steeds verder wegzakt in een psychose en uiteindelijk in psychotische toestand komt tot de vreselijke daden op 14 december 2017.
Uit dit rapport rijst het beeld op van een man die zich tot 2017 in een fragiel psychisch evenwicht staande weet te houden. Dat verandert echter als hij vanaf de eerste dagen in januari 2017 in conflict raakt met [benadeelde partij 1] . Onduidelijk blijft wie nu de aanstichter van dat conflict is geweest en waar dat conflict eigenlijk om draaide. Maar duidelijk is wel dat dit conflict, de druk en de stress die dit conflict met zich brengt, het fragiel psychische evenwicht aan het wankelen brengt. Het psychische evenwicht komt dan nog verder onder druk te staan als hij, omdat zijn telefoons in het kader van het op 20 januari 2017 gepleegde feit in beslag zijn genomen, geen contact meer kan opnemen met zijn familie in Raqqa. Naar eigen zeggen probeerde hij die dan juist uit het oorlogsgebied te loodsen. Als hij zijn telefoons in maart terugkrijgt, blijkt het te laat. Raqqa is omsingeld en zijn familie lijkt niet meer te redden. Groot is dan de ontreddering als de verdachte weer enkele maanden later, in augustus, hoort van het overlijden van zes van zijn tien familieleden. Verdachte zegt daar zelf over dat hij zo ontdaan was dat hij psychisch aan het omvallen was. Verdachte begint steeds meer cannabis te gebruiken. Ook gaat hij, vanaf november, voor hem onbekende pillen gebruiken. Wat voor pillen dit zijn, blijft onduidelijk, maar verdachte beschrijft ze als “hallucinogene pillen” en “illusietabletten”. De verdachte zegt zelf dat hij er rustig van zou worden, dat hij erdoor zou kunnen slapen. Wat daar ook van zij, door de benaming die hij er zelf aan geeft en door op te merken dat de pillen dingen in zijn hoofd deden en dat hij beelden zag, is het voor de rechtbank duidelijk dat hij wist dat de pillen meer deden dan alleen rust brengen. En dat terwijl hij ook al wist dat hij psychisch aan het omvallen was. Zoals hierboven uiteengezet, vormt dit voor de rechtbank reden om de feiten wel aan de verdachte toe te rekenen en om dus niet mee te gaan in het advies van het Pieter Baan Centrum om de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te verklaren.
De psychische toestand van de verdachte zal de rechtbank echter wel in ogen moeten nemen bij de strafmaat.
De straf
Is de straf die de officier van justitie heeft geëist namelijk naast de oplegging van de tbs-maatregel, een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, een passende straf?
De feiten die verdachte gepleegd heeft, en dan in het bijzonder de feiten van 14 december 2017, behoren tot de meest ernstige feiten die een mens kan plegen. Een enkele moord kan al bestraft worden met een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 30 jaar of een levenslange gevangenisstraf. In de praktijk wordt doorgaans niet de maximumstraf maar een gevangenisstraf opgelegd van 16 tot 18 jaren voor één moord. Deze straf valt hoger uit als er strafverzwarende omstandigheden zijn. Maar deze verdachte heeft meer gedaan dan het plegen van een enkele moord. De verdachte verdient straf voor het door hem gepleegd hebben van een zware mishandeling, twee mishandelingen, een doodslag, een moord, een poging doodslag en een poging tot een gekwalificeerde doodslag.
Feiten waarvoor de verdachte de verantwoordelijkheid nog altijd buiten zichzelf lijkt te leggen. Als hem ter zitting gevraagd wordt naar het waarom van de moord op mevrouw [slachtoffer 2] , is zijn wedervraag waarom de politie hem zo heeft laten lijden. Verdachte lijkt helemaal niet stil te staan bij het leed dat hij over zovelen heeft uitgestort. En dat neemt de rechtbank hem zeer kwalijk. Schokkend is daarbij ook dat de verdachte de intentie had om Achmed [familie slachtoffer 2] en al zijn familieleden te vermoorden, ook de personen waar hij nooit eerder contact mee had gehad.
Verdachte verkeerde in december 2017 in een psychose. En hoewel hij daaraan, vanwege zijn cannabis- en pillengebruik, in ieder geval deels zelf schuld is, past ondanks de ernst van zijn daden, dan niet de oplegging van de maximumstraf.
Gelet op het aantal ernstige strafbare feiten en het schokkende, gruwelijke karakter van zijn daden, het leed dat de verdachte daarmee heeft aangericht, zijn persoonlijke omstandigheden en zijn proceshouding, acht de rechtbank hier een gevangenisstraf op zijn plaats voor de duur van 24 jaren. Dat is een hogere straf dan geëist en de rechtbank komt tot die straf omdat zij de ernst van de feiten zwaarder laat wegen dan de officier van justitie dat doet en zij die straf meer passend vindt in vergelijking tot straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
De maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat aan de verdachte ook de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd. De rechtbank zal de officier van justitie in die eis volgen.
Uit het rapport van het Pieter Baan Centrum volgt dat de onderzoekers een hoog risico op herhaling van een geweldsdelict aanwezig achten. Hierbij is het al dan niet aanwezig zijn van een psychose bepalend en het risico op psychotische decompensatie gekoppeld aan de mate van ervaren en opgelegde stress, adequate zorg en middelengebruik. De behandeling dient dan ook primair gericht te zijn op het voorkomen van een nieuwe psychose en daarbij moet worden gewerkt aan therapietrouw en de negatieve invloed van drugs. Er zal ook verder onderzoek moeten worden verricht en eventuele behandeling moeten worden ingezet naar andere psychopathologie dan de reeds vastgestelde, zoals een eventuele somatisatiestoornis en/of depressie. Alleen een tbs met dwangverpleging kan naar de mening van het Pieter Baan Centrum voldoende en langdurige bescherming bieden tegen het ontwikkelen van een nieuwe psychose en kan daarmee zorgen voor afdoende verlaging van het recidiverisico. Gelet op dit advies is de rechtbank van oordeel dat verdachte ter beschikking moet worden gesteld, met daarbij een bevel tot verpleging van overheidswege. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen vanwege het ernstig gevaar van recidive, eist de oplegging van deze maatregel, waarvoor aan alle eisen die de artikelen 37a en 37b van het Wetboek van Strafrecht stellen is voldaan. Omdat de verdachte misdrijven heeft begaan gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van zijn slachtoffers is de termijn van de terbeschikkingstelling niet gemaximeerd tot vier jaren op grond van artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding de Minister van Justitie en Veiligheid te adviseren de terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege eerder aan te laten vangen dan na ommekomst van de gevangenisstraf.
Conclusie
De rechtbank zal aan de verdachte, naast een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren, de maatregel van tbs met verpleging van overheidswege opleggen.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
In deze strafzaak hebben zich 19 personen als benadeelde partij gevoegd. Het betreft hier:
Als slachtoffers van de mishandelingen:
​ [benadeelde partij 1] ;
[benadeelde partij 2] ;
[benadeelde partij 3] .
Als nabestaanden van [slachtoffer 1] :
4. [benadeelde partij 4] , weduwe;
5. [benadeelde partij 5] , minderjarige zoon;
6. [benadeelde partij 6] , minderjarige zoon.
Als slachtoffer poging doodslag en nabestaande van [slachtoffer 2] :
7. [benadeelde partij 7] , dochter.
Als nabestaanden van [slachtoffer 2] :
8. [benadeelde partij 8] , weduwnaar;
9. [benadeelde partij 10] , zoon;
10. [benadeelde partij 9] , zoon;
11. [benadeelde partij 12] , dochter;
12. [benadeelde partij 11] , dochter;
13. [benadeelde partij 13] , schoonzoon;
14. [benadeelde partij 14] , schoonzoon.
Als slachtoffer poging doodslag en overbuurman van het slachtoffer [slachtoffer 2] :
15. [benadeelde partij 15] .
Als buurtbewoners van het slachtoffer [slachtoffer 2] en omstanders:
16. [benadeelde partij 16] , echtgenote van [benadeelde partij 15] en overbuurvrouw;
16. [benadeelde partij 20] , omstander;
16. [benadeelde partij 18] , buurman;
16. [benadeelde partij 19] , buurman.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de vorderingen van de benadeelde partijen op hoofdlijnen besproken. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de vaststelling van de schade de strafzaak niet op een onevenredige wijze mag belasten. Veel vorderingen zijn moeilijk te beoordelen en behoren daarom eigenlijk aan de civiele rechter te worden voorgelegd. De claims betreffende de affectieschade dienen in ieder geval afgewezen te worden, omdat de tenlastegelegde feiten zich voor 1 januari 2019 hebben afgespeeld en volgens de wetgeving en de rechtspraak een vergoeding van dergelijke schade dan niet mogelijk is. Daarnaast dient de vordering betreffende de studievertraging van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] te worden afgewezen evenals de vordering van [benadeelde partij 14] . De vorderingen van [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 3] dienen te worden toegewezen. Gedeeltelijke niet-ontvankelijkheid dient te volgen ten aanzien van de vorderingen van de zonen en dochters van [slachtoffer 2] . Ten slotte heeft de officier van justitie betoogd dat de vorderingen tot vergoeding van de huishoudelijke hulp dienen te worden toegewezen, nu deze voldoende gemotiveerd lijken te zijn. Voor het overige heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat de ingediende vorderingen te complex van aard zijn en als zodanig een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Voor het geval de rechtbank wel aan de beoordeling van de ingediende vorderingen zou toekomen, heeft de verdediging met betrekking tot een aantal vorderingen en onderdelen van vorderingen een standpunt ingenomen.
Zo dienen de vorderingen die de affectieschade betreffen te worden afgewezen, nu de nieuwe regeling voor vergoeding van de affectieschade per 1 januari 2019 geldt en geen terugwerkende kracht kent. Hetzelfde lot dient de vorderingen te treffen die te maken hebben met de vergoeding van de huishoudelijke hulp en gederfd levensonderhoud, nu deze niet voldoende zijn onderbouwd. De vorderingen voor vergoeding van het eigen risico zorgverzekering waar geen bewijsstuk van de betreffende verzekeraar is overgelegd, dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Vorderingen die zien op vergoeding van de verhuiskosten en huurderving dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard, nu deze een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
De vorderingen van de familieleden van de slachtoffers wat betreft de shockschade dienen te worden gesteld op maximaal € 10.000,-, waarbij die vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. De vorderingen van de omstanders dienen maximaal € 5.000,- te bedragen, voor het overige dienen deze niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vordering van [benadeelde partij 1] dient te worden afgewezen, nu er sprake is van eigen schuld aan de zijde van [benadeelde partij 1] .
De vordering van [benadeelde partij 2] dient te worden afgewezen, nu het bij [benadeelde partij 2] geconstateerde letsel geen verband houdt met de mishandeling van 12 december 2017.
Wat betreft de door [benadeelde partij 6] en [benadeelde partij 5] gevorderde vergoeding van gederfd levensonderhoud heeft de verdediging opgemerkt dat niet aangetoond is dat [slachtoffer 1] reeds begonnen was met het betalen van de bijdragen in het kader van het levensonderhoud van zijn kinderen. Om die reden dienen deze vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De vorderingen van [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 15] en [benadeelde partij 3] dienen te worden gematigd nu de jurisprudentie waarnaar voor de hoogte van het bedrag wordt verwezen op wezenlijke punten verschilt van de in casu voorliggende gevallen.
De vordering van [benadeelde partij 14] dient niet-ontvankelijk te worden verklaard nu het discutabel is wat [benadeelde partij 14] op 14 december 2017 wel of niet gezien heeft.
De verdediging heeft verder bepleit dat in geval van toekenning van schadevergoeding niet over dient te worden gegaan tot toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van de benadeelde partijen, dit gelet op de geconstateerde psychische stoornis bij de verdachte. Subsidiair heeft de verdediging geopperd om de vervangende hechtenis bij elk toegekend verzoek tot schadevergoeding te beperken tot één dag.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank zal eerst algemene beoordelingskaders schetsen die bij de beoordeling van (onderdelen van) de vorderingen toegepast zullen worden. Daarna zal de rechtbank de vorderingen betreffende de immateriële schade bespreken, waarbij een onderverdeling wordt gemaakt naar letselschade, affectieschade en shockschade. Vervolgens zal de rechtbank de vorderingen betreffende de materiële schade bespreken.
Algemene beoordelingskaders
De vordering die een benadeelde partij in een strafproces in kan dienen is een vordering die gebaseerd is op het civiele recht. De vordering zal inhoudelijk ook naar dat recht beoordeeld moeten worden. Voordat echter tot een inhoudelijke beoordeling kan worden overgegaan, zal beoordeeld moeten worden of een vordering ontvankelijk is. Dat wordt in de leden 2 en 3 van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering geregeld. Het gaat dan om het vereiste van rechtstreekse schade en om het vereiste dat de beoordeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Rechtstreekse schade
Ingevolge het tweede lid van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering kan een benadeelde partij in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade; dat is het vereiste van de rechtstreekse schade. Bij de beoordeling van de vorderingen zal de rechtbank aan het wel of niet voldaan zijn aan het vereiste van rechtstreekse schade, alleen aandacht besteden bij die gevallen waar daaraan getwijfeld kan worden. Indien door de rechtbank wordt vastgesteld dat er geen sprake is van rechtstreekse schade, dan zal die vaststelling niet-ontvankelijkheid tot gevolg hebben. Een vordering die niet-ontvankelijk wordt verklaard in het strafgeding, kan daarna nog wel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter in een civiele procedure.
Onevenredige belasting
In het derde lid van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering is als belemmering voor de ontvankelijkheid opgenomen het criterium dat de behandeling van de vordering van de benadeelde geen onevenredige belasting van het strafgeding mag opleveren. In dat geval is de rechtbank bevoegd, hetzij op verzoek van de verdachte, hetzij op vordering van de officier van justitie, hetzij ambtshalve, te bepalen dat de vordering geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan haar vordering of het niet-ontvankelijk verklaarde gedeelte ervan vervolgens aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De verdediging heeft hier de niet-ontvankelijkheid van alle vorderingen bepleit omdat deze, gelet op het grote aantal ervan, een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De beoordeling van het grote aantal vorderingen vormt inderdaad een grote belasting van dit strafproces, maar dat is op zichzelf onvoldoende om deze vorderingen reeds om die reden niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank zal daarom alle vorderingen op hun merites beoordelen. Wanneer aanvullend onderzoek nodig blijkt om schade vast te stellen, kan de rechtbank daarin aanleiding zien om de desbetreffende vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Inhoudelijke eisen aan de vordering
Naast vereisten die zien op de ontvankelijkheid van de vordering, zijn er ook inhoudelijke eisen waaraan een vordering moet voldoen. Het gaat dan met name om de stelplicht en bewijslast.
Concreet komt dat erop neer dat de benadeelde partij voldoende feiten zal moeten stellen en deze feiten met de nodige bewijsstukken zal moeten onderbouwen. Pas als daaraan is voldaan, dus pas als er sprake is van een voldoende onderbouwde vordering, zal worden gekeken of de verdediging de vordering voldoende gemotiveerd heeft betwist. Indien een vordering voldoende is onderbouwd en deze niet dan wel onvoldoende wordt betwist, komt die vordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking. De omvang van de schade zal dan worden bepaald met inachtneming van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank kan de schade schatten als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld.
Immateriële schade
Beoordelingskader letselschade
Een schadeloosstelling voor toegebracht letsel kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek onder meer worden toegekend wanneer lichamelijk letsel is toegebracht. De omvang van de schadevergoeding moet naar billijkheid worden vastgesteld. Bij die vaststelling moeten volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
[benadeelde partij 1]
heeft € 15.000,- gevorderd, omdat hij door de verdachte op 20 januari 2017 twee keer met een mes in zijn bovenbeen is gestoken, waardoor hij tweemaal moest worden geopereerd en langdurig pijnklachten en bewegingsbeperkingen heeft ondervonden. In augustus 2018 meldde hij nog toegenomen pijnklachten bij de afdeling Neurochirurgie. Daarnaast kreeg [benadeelde partij 1] te maken met psychische klachten die in februari 2018 door [naam GZ psycholoog 2] , GZ-psycholoog, werden gediagnosticeerd als PTSS. Hiervoor werd hij behandeld van 21 juni 2018 tot en met 20 augustus 2018. Voor de hoogte van de schadevergoeding wordt verwezen naar de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Letsellijst), de ernst van het feit en de ernstige gevolgen daarvan.
De verdediging betwist de vordering, omdat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van
[benadeelde partij 1] , nu hij de verdachte heeft aangevallen en als agressor dient te worden gezien.
Bij beantwoording van de vraag of en in hoeverre, eigen schuld van het slachtoffer in de zin van artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek leidt tot vermindering van de schadevergoedingsplicht, is het van belang voor ogen te houden dat eerst een causaliteitsafweging plaats dient te vinden. Er moet worden beoordeeld in welke mate de gedragingen van het slachtoffer en die van de dader aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Bij die afweging speelt de mate van verwijtbaarheid geen rol. In het geval er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde is het uitgangspunt dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke persoon wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen.
De rechtbank heeft het beroep van de verdediging op noodweer hiervoor reeds verworpen. Weliswaar waren de verdachte en [benadeelde partij 1] met elkaar in gevecht, maar het blijft voor de rechtbank onduidelijk wie dat gevecht begon en waarin de aanleiding tot dat gevecht lag. Zolang daar geen duidelijkheid over bestaat, komt het de rechtbank voor dat [benadeelde partij 1] bij het gevecht geen rekening hoefde te houden met het feit dat de verdachte een mes bij zich had en hem hiermee zou steken, en met het daaruit voortvloeiende ernstig steekletsel. De rechtbank is, met inachtneming van het voorgaande, van oordeel dat de schade uitsluitend is ontstaan door de gedraging - het steken met een mes - van de verdachte.
Voor de hoogte van de gevorderde schade heeft [benadeelde partij 1] verwezen naar de Letsellijst. Zowel de fysieke schade als de psychische schade van het slachtoffer kan worden ingedeeld in letselcategorie 3 (€ 5.000,-) van de Letsellijst. [benadeelde partij 1] acht vanwege de ernst van het letsel en de gevolgen echter € 15.000,- billijk.
De rechtbank stelt vast dat in zaken met ernstig steekletsel waarna ook sprake was van PTSS, doorgaans om en nabij € 10.000,- wordt toegekend. De situatie die zich voordeed in de zaak waarin de rechtbank Noord Holland € 15.000,- toekende, ziet op ernstiger steekletsel (ECLI:NL:RBNHO:2015:696).
De rechtbank acht daarom de hoogte van het gevorderde bedrag aan letselschade onvoldoende onderbouwd en schat de geleden schade naar billijkheid op € 10.000,-. De vordering van [benadeelde partij 1] zal voor het overige worden afgewezen.
[benadeelde partij 2]
heeft € 1.250,- gevorderd, omdat hij door de verdachte op 12 december 2017 hard op zijn hoofd is geslagen. Hierna is hij vanaf 11 april 2018 tot en met 8 november 2018 voor PTSS met depressieve klachten in behandeling geweest bij psychiater [naam psychiater 2] . Deze beschrijft niet alleen de mishandeling, maar ook de omstandigheid dat de verdachte een paar dagen later een vrouw heeft vermoord waarover [benadeelde partij 2] al het nieuws heeft gevolgd. [benadeelde partij 2] kampte onder meer met gevoelens van angst, afschuw, boosheid en schaamte. Ook had hij het erg moeilijk toen hij hoorde dat de familie van de verdachte zijn familie in Syrië had bedreigd. Voor de hoogte van het gevorderde bedrag is verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 mei 2011 (Smartengeldgidsnummer 1933) in een zaak met vergelijkbaar letsel na een mishandeling waarin - geïndexeerd - € 2.221,- is toegekend.
De verdediging betwist de hoogte van de vordering, omdat de psychische schade door latere gebeurtenissen - het vernemen door [benadeelde partij 2] van de daden van verdachte van 14 december 2017 - is veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij 2] letsel heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling door de verdachte. Daardoor heeft hij recht op schadevergoeding. Hierbij sluit de rechtbank echter niet uit dat dat de omvang van de schade mede is beïnvloed door de gebeurtenissen van 14 december 2017. Gelet op de hoogte van het gevorderde bedrag en wat in de aangehaalde, vergelijkbare zaak is toegekend, is deze mogelijke invloed van die latere gebeurtenissen, naar het oordeel van de rechtbank, reeds verdisconteerd in het gevorderde bedrag. De rechtbank acht de vordering dan ook voldoende onderbouwd en acht een schatting van de schade op een bedrag van € 1.250,- als gevolg van de mishandeling op 12 december 2017 billijk. De vordering zal worden toegewezen.
[benadeelde partij 3]
heeft € 650,- gevorderd, omdat hij door de verdachte zonder enige aanleiding onverhoeds in zijn gezicht is geslagen. Daardoor ondervond hij pijn. Naderhand had hij last van aanhoudende nek- en hoofdpijn waarvoor hij op 22 december 2017 naar de fysiotherapeut werd verwezen. Voor de hoogte van het gevorderde bedrag is verwezen naar een uitspraak in een zaak waarin na mishandeling een lichte hersenschudding en wonden op het hoofd ontstonden. In die zaak wees het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch op 13 oktober 1998 (Smartengeldgidsnummer nummer 741) een bedrag van - geïndexeerd - € 990,- toe. De vordering is daarmee voldoende onderbouwd. De verdediging heeft de vordering niet inhoudelijk betwist, maar heeft wel matiging van het toe te wijzen bedrag bepleit. Nu de vordering niet is betwist en deze, gelet op vergelijkbare gevallen, billijk voorkomt, zal de rechtbank deze toewijzen.
Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 7]
heeft € 20.000,- gevorderd, omdat zij op 14 december 2017 door de verdachte met een mes in haar gezicht is gesneden. Daarbij liep zij een grote, diepe snijwond in haar gezicht op. De verwonding liep van haar voorhoofd naar het ooglid, tot aan haar bovenlip. Zij werd geopereerd door een plastisch chirurg. Het letsel is waarschijnlijk blijvend, zowel functioneel als cosmetisch. [benadeelde partij 7] heeft veel pijn ondervonden en heeft een groot litteken in haar gezicht. Daarnaast is zij gestoken in haar armen, rug en hals. Wat de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding betreft, wordt verwezen naar uitspraken over vergelijkbaar letsel van de rechtbank Limburg d.d. 24 februari 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:1503 en de rechtbank Overijssel d.d. 7 februari 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:4545. In de eerstgenoemde zaak betrof het een snijwond in het gezicht waardoor ook psychische schade ontstond en waarbij € 10.000,- voor de reeds geleden schade werd toegekend. In de laatstgenoemde zaak betrof het een steekverwonding in de wang en het oog, waardoor blindheid is ontstaan en waarbij - geïndexeerd - € 35.667,- werd toegekend. De verdediging heeft de vordering niet inhoudelijk betwist, maar heeft wel matiging van het toe te wijzen bedrag bepleit. De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd en het gevorderde bedrag, vergeleken met in vergelijkbare gevallen toegekende bedragen, billijk is. Dit zo zijnde zal de rechtbank het gevorderde bedrag toewijzen.
Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 15]
heeft € 5.000,- gevorderd omdat hij op 14 december 2017 door de verdachte in zijn voorhoofd is gestoken en/of gesneden, waardoor hij een litteken midden op zijn voorhoofd heeft opgelopen. De gevolgen van deze verwonding kunnen niet los worden gezien van de context waarbinnen dit is gebeurd: zijn poging om de aanvaller van zijn overbuurvrouw en haar dochter te verjagen. Dit alles heeft diepe indruk op hem gemaakt en heeft geleid tot psychische klachten die op 23 januari 2018 door psycholoog [naam psycholoog 1] zijn gediagnosticeerd als PTSS. Deze vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de vordering, gelet op het letsel dat [benadeelde partij 15] die avond heeft opgelopen en de gevaren waaraan hij daarbij bloot heeft gestaan, billijk is. Het gevorderde bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
Beoordelingskader affectieschade
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. Aanspraak op vergoeding van immateriële schade bestaat evenwel slechts indien en voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Daarbij geldt als uitgangspunt dat alleen het slachtoffer zelf aanspraak heeft op vergoeding van zijn schade. Andere personen hebben alleen in een limitatief aantal in de wet bepaalde gevallen recht op schadevergoeding. Vergoeding van affectieschade viel buiten deze regeling. Om vergoeding van affectieschade mogelijk te maken, ook in het strafproces, moest er dan ook een wettelijke grondslag komen. Daarvoor is per 1 januari 2019 de wet gewijzigd. De mogelijkheid om affectieschade te vorderen is nieuw in het Burgerlijk Wetboek en ontstaat pas na inwerkingtreding van de wetswijziging. Dat betekent dat vergoeding van affectieschade slechts gevorderd kan worden in strafzaken met betrekking tot strafbare feiten die zijn gepleegd op of na 1 januari 2019. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is aan de Minister van Justitie en Veiligheid de vraag voorgelegd of voor lopende zaken met betrekking tot feiten die voor 1 januari 2019 zijn voorgevallen affectieschade moet kunnen worden gevorderd. De Minister heeft in zijn Nota naar aanleiding van het verslag Wetsvoorstel verruiming schadevergoeding affectieschade en verplaatste schade gewezen op artikel 69d Overgangsrecht nieuw Burgerlijk Wetboek. Dat artikel bepaalt dat wanneer een nieuwe wet van toepassing wordt, dit niet tot gevolg heeft dat er een vorderingsrecht ontstaat, indien alle feiten die de wet daarvoor vereist reeds voordien waren voltooid. Deze zogenoemde eerbiedigende werking is in het belang van de rechtszekerheid: na het voltooien van een voorval kunnen geen nieuwe rechtsvorderingen opkomen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er, gelet op het hiervoor overwogene, geen wettelijke basis is voor de vorderingen tot vergoeding van affectieschade van de benadeelde partijen [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 11] , [benadeelde partij 13] , [benadeelde partij 15] en [benadeelde partij 16] .
Beoordelingskader shockschade
Ten aanzien van de gevorderde shockschade overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel boven iedere twijfel verheven is dat de gebeurtenissen van 14 december 2017 voor alle betrokkenen uitermate tragisch en aangrijpend moeten zijn geweest en nog altijd zijn, kan een vordering tot vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden worden toegewezen
.Eerst zal de rechtbank het beoordelingskader bespreken, om daarna toe te komen aan de bespreking van alle ingediende vorderingen.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade, sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad. [46] Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond.
Of gesproken kan worden van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf dient per individueel geval te worden beoordeeld. Dit is een lastige beoordeling, waarbij de rechtbank in het oog moet houden dat vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaatsvindt. Hiermee strook niet het vereiste van waarneming van het strafbare feit of directe confrontatie met zijn ernstige gevolgen af te zwakken vanwege de ernst van het strafbare feit.
Zo is van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf zeker geen sprake bij personen die op de gebeurtenis zijn afgekomen en als omstander de plaats delict hebben aanschouwd.
De rechtbank acht bij de beoordeling in ieder geval van belang of een benadeelde partij onverhoeds met de aanblik van de slachtoffers geconfronteerd is en onder welke omstandigheden dat is gebeurd.
Voor vergoeding van de schade is ook vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Wat de hoogte van de shockschade betreft, zij het navolgende opgemerkt. Deze moet vastgesteld worden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Verder dient bij de begroting van die schade, indien mogelijk, te worden gelet op vergelijkbare gevallen. [47]
[benadeelde partij 7]
heeft € 50.000,- aan shockschade gevorderd. Zij heeft op die avond van 14 december 2017 gezien hoe haar moeder door middel van meerdere messteken om het leven werd gebracht. Zij heeft de gruwelijke moord op haar moeder in volle omvang en zeer nabij meegemaakt. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat deze waarneming bij [benadeelde partij 7] een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht. De vordering van [benadeelde partij 7] onderscheidt zich door hetgeen zij die avond heeft meegemaakt van de vorderingen van andere benadeelde partijen. Dit verschil zal ook zichtbaar zijn in de hoogte van de toegekende schadevergoeding.
Uit de brief van psychiater [naam psychiater 3] van 9 januari 2018 blijkt dat bij [benadeelde partij 7] PTSS is vastgesteld als gevolg van de gebeurtenissen van 14 december 2017. Verder werd [benadeelde partij 7] van 1 tot en met 5 maart 2018 gedwongen opgenomen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Dit vanwege een psychische toestand die direct verband hield met de (gevolgen van) de gebeurtenissen op 14 december 2017.
Gelet op het bovenstaande voldoet de vordering van [benadeelde partij 7] aan alle criteria om voor vergoeding van de shockschade in aanmerking te komen.
De raadsman van [benadeelde partij 7] heeft, wat de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding betreft, verwezen naar uitspraken over vergelijkbaar letsel van de rechtbank Gelderland van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:520) en de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2015 (ECLI:NL:RBNNE:2015:507). In de eerstgenoemde zaak werd de moeder van het slachtoffer vermoord en overleed zij in de armen van het slachtoffer. Toegekend werd een bedrag van € 50.000,-. In de laatstgenoemde zaak werd een vader geconfronteerd met het verminkte, verkrachte en gedode lichaam van zijn dochter. Toegekend werd een bedrag van € 40.000,-.
De rechtbank acht de vordering hiermee voldoende onderbouwd en inhoudelijk is deze niet betwist. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 50.000,- toewijzen.
Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 9]
[benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 9] hebben elk € 30.000,- aan shockschade gevorderd. Zij zijn kort nadat hun moeder, [slachtoffer 2] , door de verdachte was vermoord, samen met hun vader [benadeelde partij 8] in de ouderlijke woning gearriveerd. [benadeelde partij 8] werd kort daarvoor telefonisch gealarmeerd door zijn dochter, [benadeelde partij 12] , dat [benadeelde partij 7] en moeder in de ouderlijke woning waren aangevallen. Daar aangekomen hebben zij het lichaam van hun moeder zien liggen. Op en om het lichaam van hun moeder lag heel veel bloed. Daarnaast hebben zij hun zus, [benadeelde partij 7] , aangetroffen, hevig bloedend en met een opengesneden gezicht. Zij konden niets meer voor hen doen. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 9] direct zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens hun moeder en zus gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij hen een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Uit de brief van psychiater [naam psychiater 4] van Mondriaan van 11 januari 2019 blijkt dat bij [benadeelde partij 10] , als gevolg van het steekincident betreffende zijn moeder, PTSS is vastgesteld. Ook blijkt dat het instellen van een behandeling lastig is, aangezien [benadeelde partij 10] vindt dat hij geen psychiatrisch patiënt is. Vanwege het taalprobleem is de behandeling die de voorkeur heeft niet mogelijk. De behandeling wordt verder gecompliceerd door het juridische proces rondom de verdachte waardoor er geen afsluiting kan plaatsvinden en er geen ruimte is voor verwerking. Zolang dat proces niet is afgerond, aldus de psychiater, is een inhoudelijk behandeling rondom trauma niet mogelijk.
Uit de brief van [naam dokter] van St. Marien Klinik für Psychiatrie van 23 februari 2018 blijkt dat [benadeelde partij 9] als gevolg van de moord op zijn moeder met een depressieve stoornis te maken had die het meest past bij een PTSS. Hij werd in dat kader tussen 17 en 23 januari 2018 opgenomen in de betreffende kliniek. Bij ontslag werd aangegeven dat, wat de vooruitzichten betreft, intensieve ambulante psychotherapie gewenst is.
Gelet op het bovenstaande voldoen [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 9] aan alle criteria om voor vergoeding van de shockschade in aanmerking te komen.
Dan de hoogte van de toe te kennen bedragen. Zowel [benadeelde partij 10] als [benadeelde partij 9] heeft een bedrag van € 30.000,- gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat, wat zowel [benadeelde partij 10] als [benadeelde partij 9] betreft, onvoldoende duidelijk is hoe het verdere verloop van hun gezondheidstoestand is. Uit de bovengenoemde brieven blijkt wel het bestaan van psychisch letsel, maar een eindtoestand is nog niet bereikt, zodat de omvang van de schade nog niet kan worden vastgesteld. Om deze reden zal de rechtbank de schade tot heden schatten en slechts een deel van de gevorderde bedragen toewijzen. De rechtbank schat de schade naar billijkheid op € 15.000,-. Dit betekent dat aan zowel [benadeelde partij 10] als [benadeelde partij 9] een bedrag van € 15.000,- zal worden toegewezen. Voor het meerdere is een nader onderzoek nodig naar de resultaten van de vervolgbehandelingen, hetgeen een onevenredige belasting van dit strafgeding oplevert. Daarom zullen de vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank merkt op dat, hoewel een lager bedrag is toegekend, hier geen sprake is van matiging in de zin van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek. Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 8]
heeft € 30.000,- aan shockschade gevorderd. Hij is kort nadat zijn echtgenote, [slachtoffer 2] , door de verdachte was vermoord, in zijn woning gearriveerd. Hij werd kort daarvoor telefonisch gealarmeerd door zijn dochter, [benadeelde partij 12] , dat [benadeelde partij 7] en moeder waren aangevallen. Bij zijn woning heeft hij zijn vermoorde echtgenote zien liggen, met op en om haar lichaam heel veel bloed. Daarnaast heeft hij zijn dochter aangetroffen, hevig bloedend en met een opengesneden gezicht. Hij kon niets meer voor hen doen. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat [benadeelde partij 8] direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens zijn echtgenote en dochter gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij hem een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Uit de brief van psychiater [naam psychiater 5] van 9 april 2018 blijkt dat bij [benadeelde partij 8] klachten zijn geconstateerd die passen bij rouw en een acute stressreactie. De duur van de klachten was nog te kort om te kunnen spreken van een PTSS. Psychiater [naam psychiater 5] trekt een soortgelijke conclusie in zijn brief van 25 januari 2019 en vermeldt dat gezien het feit dat er geen psychiatrisch beeld in engere zin kan worden vastgesteld, [benadeelde partij 8] is terugverwezen naar zijn huisarts voor begeleiding middels ondersteunende gesprekken en monitoring klachten door Arabisch sprekende maatschappelijk werker. Daarbij wordt nog opgemerkt: “cave ontwikkeling PTSS”.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de bevindingen van psychiater [naam psychiater 5] , bij [benadeelde partij 8] geen in de psychiatrie erkend ziektebeeld is vastgesteld. Er zijn wel aanwijzingen dat zich mogelijk PTSS ontwikkelt. Daarop ziet ook de aangehaalde opmerking, waarbij “cave” Latijn is voor “pas op”. Dat er aanwijzingen zijn voor de eventuele ontwikkeling van PTSS, is echter onvoldoende om nu al te kunnen spreken van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Er lijkt, kortom, nog geen sprake te zijn van een eindtoestand. Daarvoor zal verder onderzoek nodig zijn. Het afwachten van dat verdere onderzoek zou evenwel een onevenredige belasting van dit strafgeding met zich brengen, hetgeen reden vormt de vordering van [benadeelde partij 8] niet-ontvankelijk te verklaren.
[benadeelde partij 12] en [benadeelde partij 11]
Zij hebben ieder € 30.000,- aan shockschade gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval vaststaat dat [benadeelde partij 12] en [benadeelde partij 11] de moord op hun moeder, [slachtoffer 2] en de poging tot doodslag op hun zus, [benadeelde partij 7] , niet hebben waargenomen. De vraag of bij [benadeelde partij 12] en [benadeelde partij 11] een hevige emotionele schok werd teweeggebracht door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van de moord op hun moeder en poging tot doodslag op hun zus, kan door de rechtbank niet worden beantwoord. Noch uit de vordering, noch uit het procesdossier valt namelijk af te leiden of dit zo was en op welk moment en op welke manier dit zou hebben plaatsgevonden. Niet duidelijk is wat zij hebben gezien en wanneer. En deze gegevens zijn essentieel om in aanmerking te kunnen komen voor vergoeding van shockschade. Gelet hierop zullen de vorderingen van [benadeelde partij 12] en [benadeelde partij 11] , als zijnde onvoldoende onderbouwd, worden afgewezen.
[benadeelde partij 4]
[benadeelde partij 2] heeft € 15.000,- voor shockschade gevorderd. Zij heeft de doodslag op haar echtgenoot, [slachtoffer 1] , niet waargenomen. Ze is ook niet op de plaats van de misdaad aanwezig geweest. De vraag of bij [benadeelde partij 2] een hevige emotionele schok werd teweeggebracht door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van die doodslag kan ook niet worden beantwoord. Noch uit de vordering, noch uit het procesdossier valt namelijk af te leiden of er sprake was van een directe confrontatie met haar toegetakelde echtgenoot en zo ja, op welk moment en op welke manier dit heeft plaatsgevonden. Niet duidelijk is wat zij heeft gezien en wanneer. En deze gegevens zijn essentieel om in aanmerking te kunnen komen voor vergoeding van shockschade. Dit zo zijnde zal de vordering van [benadeelde partij 2] worden afgewezen.
[benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14]
De schoonzonen van [slachtoffer 2] , [benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14] , hebben eveneens shockschade gevorderd, respectievelijk €30.000,- en € 35.000,-. [benadeelde partij 8] heeft verklaard dat hij met zijn zonen Basal en Belal en [benadeelde partij 14] na het telefoontje van [benadeelde partij 12] dat [benadeelde partij 7] en moeder waren aangevallen, naar het huis aan de [adres 5] is gegaan. [benadeelde partij 13] , ook gealarmeerd, is ook gekomen. Daar hebben ze het levenloze lichaam van [slachtoffer 2] aangetroffen alsook de zwaargewonde [benadeelde partij 7] . De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat beide schoonzonen direct zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens hun schoonmoeder en schoonzus gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij hen een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
In de vordering van [benadeelde partij 14] is echter niet duidelijk onderbouwd in hoeverre er een causaal verband bestaat tussen het geweldsdelict en de daardoor ontstane emotionele shock en het ontstaan van PTSS, die bij hem op 20 december 2018 is vastgesteld. De door [benadeelde partij 14] overgelegde brief van de psycholoog [naam psycholoog 2] en psychiater [naam psychiater 6] van 30 januari 2019 verschaft hierover onvoldoende duidelijkheid. Er wordt melding gemaakt van depressieve en angstklachten, later ook PTSS klachten. Maar hiervoor is de behandeling niet op gang gekomen.
In de vordering van [benadeelde partij 13] is onvoldoende onderbouwd of hij PTSS heeft en zo ja, waardoor dat is ontstaan. Er is slechts een brief van de huisarts van 25 januari 2019 waarin is PTSS is vermeld in januari 2018. Niet duidelijk is of PTSS daadwerkelijk is vastgesteld als psychiatrisch ziektebeeld.
Gelet op het voorgaande zijn de vorderingen van [benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14] ontoereikend onderbouwd om in aanmerking te kunnen komen voor vergoeding van shockschade en zullen hun vorderingen om die reden worden afgewezen.
[benadeelde partij 15]
heeft € 30.000,- aan shockschade gevorderd. Hij is de overbuurman van [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 7] . Hij heeft die avond gezien dat [slachtoffer 2] werd aangevallen, heeft zich vervolgens gehaast naar haar woning en is daar de verdachte te lijf gegaan. Door zijn interventie heeft [benadeelde partij 7] de aanval van de verdachte kunnen overleven. [benadeelde partij 15] heeft derhalve de moord op [slachtoffer 2] en de poging tot doodslag op [benadeelde partij 7] waargenomen en van nabij meegemaakt. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat dit bij hem een hevige emotionele shock teweeg heeft gebracht, te meer nu hij en zijn echtgenote veel contact onderhielden met hun overburen.
Door dit voorval heeft [benadeelde partij 15] PTSS ontwikkeld. Dit blijkt uit de door [benadeelde partij 15] overgelegde brief van de psycholoog [naam psycholoog 1] van 23 januari 2018.
Gelet op het bovenstaande voldoet [benadeelde partij 15] aan alle criteria om voor vergoeding van de shockschade in aanmerking te komen.
[benadeelde partij 15] heeft een bedrag aan shockschade gevorderd van € 30.000,- en verwijst daarbij naar uitspraken over vergelijkbaar letsel van het gerechtshof Arnhem d.d. 26 mei 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ0871 en de rechtbank Rotterdam d.d. 18 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10725. Noch op grond van de vordering, noch op grond van de overige beschikbare informatie is de omvang van deze schade vast te stellen. Gelet echter op wat in vergelijkbare gevallen wordt toegekend, schat de rechtbank de schade naar billijkheid op een bedrag van € 15.000,-. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank merkt op dat, hoewel een lager bedrag is toegekend dan gevorderd, hier geen sprake is van matiging in de zin van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek. Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 18]
heeft € 15.000,- aan shockschade gevorderd. Hij werd kort na de steekincidenten gealarmeerd door [benadeelde partij 16] , de echtgenote van [benadeelde partij 15] , met de mededeling dat [benadeelde partij 15] was neergestoken. [benadeelde partij 18] , die in het bezit was van een BHV-certificaat, heeft zich op dat moment gehaast naar de woning van [slachtoffer 2] en heeft zich over [benadeelde partij 7] ontfermd totdat de ambulancebroeders arriveerden. Daarbij heeft [benadeelde partij 18] onverhoeds, naast het letsel van [benadeelde partij 7] , ook het levenloze lichaam van [slachtoffer 2] gezien. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat [benadeelde partij 18] door ter plaatse hulp te verlenen direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 7] gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij hem een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Uit de door [benadeelde partij 18] overgelegde brief van de gezondheidszorgpsycholoog Tap van 7 september 2018 blijkt dat [benadeelde partij 18] door dit voorval PTSS heeft ontwikkeld.
Gelet op het bovenstaande voldoet [benadeelde partij 18] aan alle criteria om voor vergoeding van de shockschade in aanmerking te komen.
Noch op grond van de vordering, noch op grond van de overige beschikbare informatie is de omvang van deze schade vast te stellen.
Gelet echter op wat in min of meer vergelijkbare gevallen wordt toegekend, zie bijvoorbeeld de uitspraak ECLI:NL:GHLEE:2011:BT1983 en ECLI:NL:RBROT:2017:10844, en de ernst van de klachten schat de rechtbank de schade naar billijkheid op een bedrag van € 3.500,-. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank merkt op dat, hoewel een lager bedrag is toegekend, hier geen sprake is van matiging in de zin van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek. Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 16]
heeft € 25.000,- aan shockschade gevorderd. Zij is getuige geweest van de aanval van de verdachte op haar echtgenoot, [benadeelde partij 15] . Zij is, omdat haar echtgenoot zich daar bevond, meteen naar de woning van [slachtoffer 2] gegaan en is daar aangesproken door [benadeelde partij 7] . [benadeelde partij 16] werd derhalve onverhoeds geconfronteerd met de aanblik van de slachtoffers, [slachtoffer 2] , [benadeelde partij 7] en haar gewonde man. Daarop is zij hulp gaan halen. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat [benadeelde partij 16] direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens [slachtoffer 2] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 15] gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij haar een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Uit de brief van de psycholoog Quaedvlieg van 31 januari 2018 blijkt dat [benadeelde partij 16] als gevolg van de gebeurtenissen van 14 december 2017 PTSS heeft ontwikkeld.
Gelet op het bovenstaande voldoet [benadeelde partij 16] aan alle criteria om voor vergoeding van de shockschade in aanmerking te komen.
Noch op grond van de vordering, noch op grond van de overige beschikbare informatie is de omvang van deze schade exact vast te stellen.
Het gevorderde bedrag staat echter niet in verhouding met de omvang van de schade en hetgeen doorgaans voor shockschade wordt toegekend. Gelet echter op de succesvolle behandeling van de PTSS en de bedragen die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend, schat de rechtbank de schade naar billijkheid op € 2.500,-. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank merkt op dat, hoewel een lager bedrag is toegekend, hier geen sprake is van matiging in de zin van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek. Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 20] en [benadeelde partij 19]
[benadeelde partij 20] heeft € 25.000,- aan shockschade gevorderd. Hij was op 14 december 2017 werkzaam als bezorger bij Post.nl en bevond zich met zijn busje in de buurt van de woning van [slachtoffer 2] , ter hoogte van [adres 8] . Op enig moment hoorde hij geschreeuw. Hij liep om het huis heen om te kijken wat er aan de hand was. En hij zag op dat moment dat de overbuurman met een wielsleutel vanuit de woning van [slachtoffer 2] terug rende naar de overkant van de straat. [benadeelde partij 20] heeft niet gezien wat zich daarvoor had afgespeeld. Hij is toen naar de woning van [slachtoffer 2] gelopen en heeft 112 gebeld. Daarbij heeft hij ook het levenloze lichaam van [slachtoffer 2] gezien alsook de zwaargewonde [benadeelde partij 7] . De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij 20] bij het horen van geschreeuw onraad moet hebben gevoeld en toen, kennelijk uit nieuwsgierigheid naar de woning van [slachtoffer 2] is gelopen. Hij kende de slachtoffers niet en is daar niet gebleven als hulpverlener. Op grond daarvan kan niet worden aangenomen dat bij [benadeelde partij 20] sprake is van een emotionele schok door de directe confrontatie met de directe gevolgen van het strafbare feit dat door de verdachte werd begaan. Gelet daarop zal zijn vordering worden afgewezen.
Hetzelfde geldt voor de vordering van [benadeelde partij 19] . Zijn vader, [benadeelde partij 18] werd om hulp gevraagd en [benadeelde partij 19] heeft ervoor gekozen, mogelijk uit nieuwsgierigheid om achter zijn vader aan te gaan. Op grond daarvan kan niet worden aangenomen dat bij [benadeelde partij 19] sprake is van een emotionele schok door de directe confrontatie met de directe gevolgen van het strafbare feit dat door de verdachte werd begaan. Alleen al hierom ook hier een afwijzing van de vordering.
Materiële schade
Inleiding
Diverse benadeelde partijen hebben ook een vergoeding gevorderd voor geleden materiële schade. Bij de beoordeling hiervan heeft de rechtbank een onderscheid gemaakt in materiële schade die gevorderd wordt op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek en overige materiële schade.
Beoordelingskader voor begrafeniskosten/kosten rouwbezoek en gederfd levensonderhoud
Kosten van lijkbezorging kunnen worden vergoed aan de nabestaanden of erfgenamen van degene die ten gevolge van een strafbaar feit is overleden, hetgeen volgt uit artikel 51f lid 2 Wetboek van Strafvordering in samenhang met artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek. Onder kosten van lijkbezorging vallen de kosten van de uitvaart en de kosten van een grafmonument voor zover deze kosten in overeenstemming zijn met de levensstandaard van de overledene en rekening houdend met de culturele achtergrond van de overledene. Onder deze kosten vallen ook de kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de ontvangst na de plechtigheid. Het moet in alle gevallen gaan om in redelijkheid gemaakte kosten.
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek houdt ook een verplichting in dat als iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander de schade door het derven van levensonderhoud moet vergoeden aan, o.a. de minderjarige kinderen van de overledene. En dat dan tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud.
Oordeel rechtbank
[benadeelde partij 4] heeft een vordering ingediend ter hoogte van € 8.628,71,-. Het gaat hier om de kosten van de uitvaart en de kosten van een grafsteen. In dit verband is een factuur van Stijl Uitvaartplanner d.d. 19 december 2017 overgelegd alsook een offerte voor het maken van een grafsteen d.d. 24 november 2018. De vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Gelet daarop zal de vordering worden toegewezen.
[benadeelde partij 10] heeft een vordering ingediend ter hoogte van € 1.075,-. Het gaat hier om de kosten voor de levering van een grafmonument. In dit verband is een factuur overgelegd van [bedrijf] van 23 februari 2018. De vordering is daarmee voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Gelet daarop zal de vordering worden toegewezen.
[benadeelde partij 8] heeft een vordering ingediend ter hoogte van € 2.223,13 voor de kosten van rouwbezoek in de eerste weken na het overlijden van zijn echtgenote, [slachtoffer 2] . De vordering is onderbouwd met aankoopbonnen. De rechtbank acht de periode waarin het rouwbezoek heeft plaatsgevonden redelijk, gelet op het feit dat de wijze waarop de uitvaart is vormgegeven, overeenstemt met de gebruiken zoals die gelden in het land van afkomst van [slachtoffer 2] en [familie slachtoffer 2] . Bovendien passen, naar het oordeel van de rechtbank, de op de aankoopbonnen vermelde producten binnen de marges van een gemiddeld rouwbezoek. De vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Het gevorderde bedrag zal dan ook worden toegewezen.
[benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 6] , de twee minderjarige zonen van [slachtoffer 1] , hebben een vordering ingediend ter hoogte van het minimale bedrag dat hun vader tot hun meerderjarigheid in hun levensonderhoud zou bijdragen. Het gaat hierbij om bedragen van respectievelijk € 2.112,50 en € 2.325,-. Bij de bepaling van de hoogte van de gevorderde bedragen is aansluiting gezocht bij het minimale bedrag aan kinderalimentatie conform de uitgangspunten van de Expertgroep Alimentatienormen.
De vordering is daarmee voldoende onderbouwd.
De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van deze vorderingen bepleit, nu niet aangetoond is dat [slachtoffer 1] reeds begonnen was met het voldoen van de genoemde bijdrage. De vorderingen zijn verder niet inhoudelijk betwist.
De rechtbank is van oordeel dat het in de rede ligt en ook aannemelijk is dat [slachtoffer 1] in ieder geval voor het gevorderde minimale bedrag in het levensonderhoud van zijn zonen zou gaan voorzien. Gelet daarop zullen de gevorderde bedragen worden toegewezen.
Overige materiële schade
Huishoudelijke hulp
[benadeelde partij 8] (€ 3.536,-), [benadeelde partij 10] (€ 1.781,-), [benadeelde partij 12] (€ 3.334,50), [benadeelde partij 11] (€ 4.446,-), en [benadeelde partij 13] (€ 3.334,50) hebben vergoeding van de huishoudelijke hulp gevorderd, omdat zij in de eerste maanden in shock verkeerden en ernstig getraumatiseerd waren en daardoor gedurende drie maanden of langer niet in staat waren om het huishouden zelfstandig te doen. Verklaringen van personen die te hulp zijn geschoten zijn ter zitting overgelegd. Ter onderbouwing van de hoogte van de vorderingen is verwezen naar de Letselschade Richtlijn Huishoudelijk Hulp.
De rechtbank is van oordeel dat voor alle vorderingen geldt dat de onderbouwing te algemeen van aard is om te kunnen vaststellen of en in hoeverre huishoudelijke hulp gedurende de eerste drie maanden noodzakelijk was, en dat deze noodzaak in een onlosmakelijk verband stond met de gebeurtenissen van 14 december 2017. Daarbij zij vermeld dat de tijdens de zitting in dit verband overgelegde verklaringen te summier van aard zijn. Dat er in het geval van [benadeelde partij 12] een indicatie was voor huishoudelijke hulp met ingang van 20 augustus 2018, maakt dit niet anders. De vorderingen zijn derhalve onvoldoende onderbouwd en komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking. Ze worden afgewezen.
Eigen risico zorgverzekering
[benadeelde partij 1] (€ 770,-), [benadeelde partij 8] (€ 385,-), [benadeelde partij 10] (€ 385,-), [benadeelde partij 12] (€ 385,-), [benadeelde partij 11] (€ 385,-) en [benadeelde partij 13] (€ 385,-) hebben vergoeding van het eigen risico zorgverzekering gevorderd.
De vordering van [benadeelde partij 1] is onderbouwd met een overzicht van zijn verzekeraar. Daaruit kan worden opgemaakt dat aan [benadeelde partij 1] het gevorderde bedrag aan eigen risico in rekening is gebracht. Zijn vordering is voldoende onderbouwd en inhoudelijk niet betwist en zal dan ook worden toegewezen.
De vorderingen van [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 11] en [benadeelde partij 13] zijn onvoldoende onderbouwd. Er is geen factuur van de zorgverzekeraar overgelegd waardoor de rechtbank niet kan nagaan of deze eigen bijdrages inderdaad in rekening zijn gebracht en waarvoor. Daarbij, bij de vorderingen wordt niet eens het jaar genoemd waarop het eigen risico betrekking zou hebben. Nu de vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn zullen deze alleen al daarom worden afgewezen.
Bril
[benadeelde partij 15] heeft een vergoeding van vervanging van zijn bril gevorderd. De schade is ontstaan tijdens het voorval van 14 december 2017. Het gaat hier om een bedrag van € 40,-. [benadeelde partij 15] heeft in dit verband een factuur overgelegd van de opticien Hans Anders van 22 december 2017. Nu de vordering voldoende is onderbouwd en niet is betwist, zal deze worden toegewezen.
Inkomstenderving
[benadeelde partij 1] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van inkomstenderving die hij geleden heeft als gevolg van het strafbare feit. Hij heeft op 1 november 2016 zijn onderneming ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en moest deze noodgedwongen uitschrijven in april 2017. Gesteld is dat aannemelijk is, dat hij met zijn onderneming minimaal € 1.000,- zou hebben verdiend. De rechtbank is van oordeel dat uit de door [benadeelde partij 1] overgelegde stukken geenszins kan worden opgemaakt wat zijn verdiensten hadden kunnen zijn. Nu de vordering onvoldoende is onderbouwd, zal deze worden afgewezen.
Kleding/schoenen
[benadeelde partij 1] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van zijn kleding en schoenen. De kleding en schoenen die hij op 20 januari 2017 droeg zijn kapot geknipt en/of onherstelbaar beschadigd. Er wordt een bedrag van € 300,- gevorderd, waarbij [benadeelde partij 1] heeft aangegeven niet meer over de aankoopbewijzen te beschikken. Uit het strafdossier wordt aannemelijk dat deze schade is geleden. De vordering is door de verdediging niet betwist. Gelet daarop zal de vordering worden toegewezen.
Kosten opvragen stukken huisarts
[benadeelde partij 1] (€ 65,45), [benadeelde partij 10] (€ 41,07), [benadeelde partij 15] (€ 41,07), [benadeelde partij 16] (€ 41,07) en [benadeelde partij 18] (€ 41,07) hebben allen vergoeding gevraagd van de kosten die gemaakt zijn bij het opvragen van de stukken bij verschillende hulpverlener(s) en hebben hun vordering onderbouwd met een factuur van de betreffende hulpverlener. De vorderingen zijn niet betwist. Gelet daarop zullen deze worden toegewezen.
[benadeelde partij 8] (€ 41,07), [benadeelde partij 12] (€ 41,07), [benadeelde partij 11] (€ 41,07), [benadeelde partij 13] (€ 41,07) en [benadeelde partij 19] (€ 41,07) hebben eveneens vergoeding gevraagd van de kosten die gemaakt zijn bij het opvragen van de stukken bij verschillende hulpverlener(s). Deze kosten staan echter in een onlosmakelijk verband met de vorderingen voor vergoeding van shockschade die voornoemde benadeelde partijen hebben ingediend. De vordering van [familie slachtoffer 2] is niet-ontvankelijk verklaard. Deze vordering zal, om dezelfde redenen, datzelfde lot volgen.
De vorderingen van de anderen zijn allemaal reeds door de rechtbank afgewezen. Dit betekent dat deze vorderingen om vergoeding van de kosten die gemaakt zijn bij het opvragen van de stukken bij verschillende hulpverlener(s) een rechtsgrond missen. Gelet daarop zullen deze worden afgewezen.
Reiskosten
[benadeelde partij 1] (€ 131,40), [benadeelde partij 15] (€ 149,35) en [benadeelde partij 16] (€ 70,17) hebben vergoeding van de reiskosten gevorderd die gemaakt zijn en die verband houden met de strafbare feiten. Bij alle vorderingen is een overzicht gevoegd van de gemaakte reiskosten. Deze kosten zijn onderbouwd en niet betwist. Gelet daarop zal een toewijzing volgen.
Ook [benadeelde partij 4] (€ 35,73) heeft vergoeding van de reiskosten gevorderd. Haar vordering bestaat uit twee delen: de reiskosten die gemaakt zijn om naar de Officier van Justitie te reizen (€ 5,30) en de reiskosten die gemaakt zijn om naar de psycholoog te reizen (€ 30,46).
Het gevorderde bedrag van € 30,64 staat in een onlosmakelijk verband met de vordering van [benadeelde partij 2] voor vergoeding van immateriële schade die zij heeft ingediend. Die vordering is reeds door de rechtbank afgewezen. Dit betekent dat dit deel van de vordering een rechtsgrond mist.
Het voorgaande leidt tot de gevolgtrekking dat het bedrag van € 5,30 zal worden toegewezen en het bedrag van € 30,46 zal worden afgewezen.
Studievertraging
[benadeelde partij 1] heeft € 20.200,- gevraagd als vergoeding voor de studievertraging die hij heeft opgelopen als gevolg van het strafbare feit. Door het letsel en de PTSS die hij door de aanval van de verdachte op 20 januari 2017 heeft opgelopen, was het voor hem onmogelijk om een begin te maken met zijn studie. [benadeelde partij 1] heeft in dit verband een inschrijvingsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij op 3 april 2017 met zijn studie had moeten beginnen. Er wordt een bedrag van € 20.200,- gevorderd op basis van de Letselschade Richtlijn Studievertraging, studievertraging van 1 jaar. Door de verdediging is bepleit dat [benadeelde partij 1] eigen schuld had bij de totstandkoming van zijn letsels. Zoals reeds overwogen kan dit verweer geen doel treffen.
De essentie van een vergoeding voor de studievertraging is dat er daadwerkelijk sprake is van vertraging in de studie. In casu heeft [benadeelde partij 1] zich weliswaar ingeschreven voor een studie, maar heeft hiermee klaarblijkelijk nooit een aanvang gemaakt. Het tegendeel blijkt in ieder geval niet uit zijn vordering. Onduidelijk is waarom hij van deze studie heeft afgezien. Daarmee kan niet worden gesproken van uitstel maar eerder van afstel. Gelet daarop zal de vordering worden afgewezen.
Verhuiskosten/huurprijsverschil
[benadeelde partij 15] heeft € 2779,39 voor verhuiskosten en €20.504,80 voor de hoger huur na verhuizing gevorderd. [benadeelde partij 16] heeft voor kosten in verband met de verhuizing € 503,06 gevorderd. [benadeelde partij 7] heeft € 3502,47 gevorderd voor kosten in verband met verhuizing. Al deze kosten houden weliswaar verband met de gebeurtenissen van 14 december 2017, maar zijn naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreeks gevolg hiervan. Om die reden zullen de vorderingen van [benadeelde partij 15] , [benadeelde partij 16] en [benadeelde partij 7] niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ziekenhuisdaggeldvergoeding
[benadeelde partij 1] is in het ziekenhuis opgenomen geweest van 20 januari 2017 tot
25 januari 2017 en vordert daarom ziekenhuisdaggeldvergoeding. Er wordt een bedrag gevorderd van € 150,-, dit op basis van de Letselschade richtlijn Ziekenhuis -en Revalidatiedaggeldvergoeding. De vordering is onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Gelet daarop zal de vordering worden toegewezen.
Verplaatste schade
[benadeelde partij 1] heeft ook vergoeding van de verplaatste schade gevorderd van € 1.085,17. Tijdens de ziekenhuisopname heeft de partner van [benadeelde partij 1] reiskosten gemaakt om hem tweemaal daags te bezoeken en hem op 25 januari 2017 op te halen (€ 21,17). Na zijn ontslag uit het ziekenhuis heeft zij hem gedurende twee weken thuis verzorgd en is daartoe die weken thuis gebleven (€ 1.064,-). De rechtbank begrijpt de vordering van [benadeelde partij 1] zo dat zijn partner, naast de gemaakte reiskosten, eveneens vergoeding vordert voor de verleende huishoudelijke hulp/mantelzorg. Hoewel de rechtbank zich goed kan voorstellen dat [benadeelde partij 1] als gevolg van het opgelopen letsel hulp nodig had, is de rechtbank van oordeel dat deze vordering van [benadeelde partij 1] onvoldoende onderbouwd is. Zo is er geen verklaring overgelegd van zijn partner en er wordt niet aangegeven waaruit de huishoudelijke hulp/mantelzorg concreet heeft bestaan. Gelet hierop zal de vordering worden afgewezen.
Resumé
1. [benadeelde partij 1]
Toegewezen wordt:
  • € 10.000,- aan letselschade
  • € 770,- aan eigen risico van de zorgverzekering
  • € 300,- aan kosten kleding/schoenen
  • € 65,45 aan kosten opvragen stukken huisarts
  • € 131,40 aan reiskosten
  • € 150,- aan ziekenhuisdaggeldvergoeding
Afgewezen wordt:
  • de vordering ter zake inkomstenderving
  • de vordering ter zake studievertraging
  • de vordering ter zake verplaatste schade
2. [benadeelde partij 2]
Toegewezen wordt:
- € 1.250,- € 1.250,- aan letselschade
3. [benadeelde partij 3]
Toegewezen wordt:
- € 650,- € 650,- aan letselschade
4. [benadeelde partij 4]
Toegewezen wordt:
  • € 8.628,71 aan kosten voor de uitvaart en een grafmonument
  • € 5,30 aan reiskosten
Afgewezen wordt:
  • € 30,46 aan reiskosten
  • de vordering ter zake shockschade
5. [benadeelde partij 5]
Toegewezen wordt € 2.112,50 aan gederfd levensonderhoud
6. [benadeelde partij 6]
Toegewezen wordt € 2.325,- aan gederfd levensonderhoud
7. [benadeelde partij 7]
Toegewezen wordt:
  • € 20.000,- aan letselschade
  • € 50.000,- aan shockschade
Niet-ontvankelijk wordt verklaard:
- de vordering ter zake verhuiskosten
8. [benadeelde partij 8]
Toegewezen wordt:
- € 2.223,13 € 2.223,13 aan kosten voor het rouwbezoek
Afgewezen wordt:
  • de vordering ter zake affectieschade
  • de vordering ter zake kosten huishoudelijke hulp
  • de vordering ter zake eigen risico van de zorgverzekering
Niet-ontvankelijk wordt verklaard:
  • de vordering ter zake shockschade
  • de vordering ter zake kosten opvragen stukken huisarts
9. [benadeelde partij 10]
Toegewezen wordt:
  • € 15.000,- aan shockschade met niet-ontvankelijkverklaring voor het meer gevorderde
  • € 1.075,- aan kosten voor het plaatsen van een grafmonument
  • € 41,07 aan kosten opvragen stukken huisarts
Afgewezen wordt:
  • de vordering ter zake affectieschade
  • de vordering ter zake kosten huishoudelijke hulp
  • de vordering ter zake eigen risico van de zorgverzekering
10. [benadeelde partij 9]
Toegewezen wordt:
- € 15.000,- € 15.000,- aan shockschade met niet-ontvankelijkverklaring voor het meer gevorderde
Afgewezen wordt:
- de vordering ter zake affectieschade
11. [benadeelde partij 12]
Afgewezen wordt:
  • de vordering ter zake affectieschade
  • de vordering ter zake shockschade
  • de vordering ter zake kosten huishoudelijke hulp
  • de vordering ter zake eigen risico van de zorgverzekering
  • de vordering terzake kosten opvragen stukken huisarts
12. [benadeelde partij 11]
Afgewezen wordt:
  • de vordering ter zake affectieschade
  • de vordering ter zake shockschade
  • de vordering ter zake kosten huishoudelijke hulp
  • de vordering ter zake eigen risico van de zorgverzekering
  • de vordering ter zake kosten opvragen stukken huisarts
13. [benadeelde partij 13]
Afgewezen wordt:
  • de vordering ter zake affectieschade
  • de vordering ter zake shockschade
  • de vordering ter zake kosten huishoudelijke hulp
  • de vordering ter zake eigen risico van de zorgverzekering
  • de vordering ter zake kosten opvragen stukken huisarts
14. [benadeelde partij 14]
Afgewezen wordt de vordering ter zake shockschade
15. [benadeelde partij 15]
Toegewezen wordt:
  • € 5.000,- aan letselschade
  • € 15.000,- aan shockschade
  • € 40,- aan kosten vervanging bril
  • € 41,07 aan kosten opvragen stukken huisarts
  • € 149,35 aan reiskosten
Afgewezen wordt:
- de vordering terzake affectieschade
Niet-ontvankelijk wordt verklaard:
- de vordering terzake verhuiskosten/huurprijsverschil
16. [benadeelde partij 16]
Toegewezen wordt:
  • € 2.500,- aan shockschade
  • € 41,07 aan kosten opvragen stukken huisarts
  • € 70,17 aan reiskosten
Afgewezen wordt:
- de vordering ter zake affectieschade
Niet-ontvankelijk wordt verklaard:
- de vordering ter zake verhuiskosten/huurprijsverschil
17. [benadeelde partij 20]
Afgewezen wordt de vordering ter zake shockschade
18. [benadeelde partij 18]
Toegewezen wordt:
  • € 3.500,- aan shockschade
  • € 41,07 aan kosten opvragen stukken huisarts
19. [benadeelde partij 19]
Afgewezen wordt:
  • de vordering ter zake shockschade
  • de vordering ter zake kosten opvragen stukken huisarts
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank acht het - met de verdediging - illusoir dat verdachte in staat zal zijn binnen een redelijke termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Dit gelet op de op te leggen jarenlange gevangenisstraf en de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Dat heeft consequenties voor de toepassing van de vervangende hechtenis. Die hechtenis is bedoeld als drukmiddel voor veroordeelden die wel kunnen betalen, maar niet willen betalen. De rechtbank vraagt zich hier echter af of, mede gelet op de vele jaren van vrijheidsbeneming die voor hem liggen, de verdachte de toegewezen bedragen wel kan betalen. Toepassing van de vervangende hechtenis zou dan een punitief karakter krijgen; een straf voor een onmogelijkheid tot betalen. Dat acht de rechtbank ongewenst. De rechtbank houdt met het genoemde rekening door te bepalen dat bij gebreke van betaling van de aan de Staat te betalen bedragen slechts één dag vervangende hechtenis wordt toegepast.
De rechtbank ziet geen reden om van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te zien.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 287, 288, 289, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het primair tenlastegelegde onder parketnummer 03/700033-17;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Maatregel
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gestelden beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
[benadeelde partij 1](03/700033-17 subsidiair)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk
    toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 1] , wonende te Maastricht, van een bedrag van € 11.416,85 euro, bestaande uit € 1.416,85 materiële schade en € 10.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Wijst de vordering voor het overige, met betrekking tot de posten inkomstenderving, studievertraging en verplaatste schade, af;
  • Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1] van een bedrag van € 11.416,8, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 januari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
[benadeelde partij 2](
03/866048-18)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij
    toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 2] , wonende te Maastricht, van een bedrag van € 1.250,00 wegens immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2] van een bedrag van € 1.250, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 12 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
[benadeelde partij 3](03/700471-17, feit 5)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij
    toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 3] , wonende te Maastricht, van een bedrag van € 650,00 wegens immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
- Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 3] van een bedrag van € 650,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
[benadeelde partij 4](03/700471-17, feit 1)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk
    toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 4] , wonende te Maastricht, van een bedrag van € 8.634,01 wegens materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Wijstde vordering voor het overige, met betrekking tot de post shockschade en de resterende reiskosten,
    af;
  • Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 4] van een bedrag van € 8.634,01, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
[benadeelde partij 5](03/700471-17, feit 1)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij
    toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 5] , wonende te Maastricht, van een bedrag van € 2.112,50 wegens materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 5] van een bedrag van € 2.112,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
[benadeelde partij 6](03/700471-17, feit 1)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij
    toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 6] , wonende te Maastricht, van een bedrag van € 2.325,00 wegens materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 6] van een bedrag van € 2.325,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
[benadeelde partij 7](03/700471-17, feit 2 en feit 3 primair)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk
    toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 7] , wonende te Maastricht, van een bedrag van € 70.000,00 wegens immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 7] in de vordering voor het gedeelte betrekking hebbend op de verhuiskosten,
  • Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 7] van een bedrag van € 70.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
[benadeelde partij 8](03/700471-17, feit 2)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk
    toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 8] , wonende te Maastricht, van een bedrag van € 2.223,13 wegens materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 8] in de vordering voor het gedeelte betrekking hebbend op de posten shockschade en opvragen stukken huisarts
  • Wijstde vordering voor het overige, met betrekking tot de posten affectieschade, kosten huishoudelijke hulp en eigen risico van de zorgverzekering,
    af;
  • Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 8] van een bedrag van € 2.223,13, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
[benadeelde partij 10](03/700471-17, feit 2)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk
    toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 10] , wonende te Maastricht, van een bedrag van € 16.116,07, bestaande uit € 1.116,07 materiële schade en € 15.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Bepaaltdat de benadeelde partij [benadeelde partij 10] in het gedeelte van de vordering voor shockschade dat het toegewezen gedeelte overstijgt
    niet-ontvankelijkis;
  • Wijstde vordering voor het overige, met betrekking tot de posten affectieschade, kosten huishoudelijke hulp en eigen risico van de zorgverzekering,
    af;
  • Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 10] van een bedrag van € 16.116,07, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
[benadeelde partij 9](03/700471-17, feit 2)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk
    toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 9] , wonende te Herne (Bondsrepubliek Duitsland), van een bedrag van € 15.000,00 wegens immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Bepaaltdat de benadeelde partij [benadeelde partij 9] in het gedeelte van de vordering voor shockschade dat het toegewezen gedeelte overstijgt
    niet-ontvankelijkis;
  • Wijstde vordering voor het overige, met betrekking tot de post affectieschade,
    af;
  • Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 9] van een bedrag van € 15.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
[benadeelde partij 12](03/700471-17, feit 2)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij
    af;
  • Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot op heden op nihil;
[benadeelde partij 11](03/700471-17, feit 2)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij
    af;
  • Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot op heden op nihil;
[benadeelde partij 13](03/700471-17, feit 2)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij
    af;
  • Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot op heden op nihil;
[benadeelde partij 14](03/700471-17, feit 2)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij
    af;
  • Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot op heden op nihil;
[benadeelde partij 15](03/700471-17, feit 3 en 4)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk
    toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 15] , wonende te Maastricht, van een bedrag van € 20.230,42, bestaande uit € 230,42 euro materiële schade en € 20.000,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 15] in de vordering voor het gedeelte betrekking hebbend op de verhuiskosten/huurprijsverschil,
  • Wijstde vordering voor het overige, met betrekking tot de post affectieschade,
    af;
  • Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 15] van een bedrag van € 20.230,42, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
[benadeelde partij 16](03/700471-17, feit 3 en 4)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk
    toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 16] , wonende te Maastricht, van een bedrag van € 2.611,24, bestaande uit € 111,24 materiële schade en € 2.500,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij 16] in de vordering voor het gedeelte betrekking hebbend op de verhuiskosten/huurprijsverschil,
  • Wijstde vordering voor het overige, met betrekking tot de post affectieschade,
    af;
- Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 16] van een bedrag van € 2.611,24, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
[benadeelde partij 17](03/700471-17, feit 2 en feit 3)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij
    af;
  • Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot op heden op nihil;
[benadeelde partij 18](03/700471-17, feit 2 en feit 3)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij
    toeen veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij, [benadeelde partij 18] , wonende te Maastricht, van een bedrag van € 3.541,07, bestaande uit € 41,07 materiële schade en € 3.500,00 immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil;
  • Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 18] van een bedrag van € 3.541,07, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, bij niet-betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
  • Bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde partij is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade;
[benadeelde partij 19](03/700471-17, feit 2 en feit 3)
  • Wijstde vordering van de benadeelde partij
    af;
  • Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot op heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.B. Bax, voorzitter, mr. A.M. Schutte en mr. D. Osmić, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Klompe, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 12 maart 2019.
Buiten staat
De griffier is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Parketnummer 03/700033-17
hij op of omstreeks 20 januari 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [benadeelde partij 1] met een mes (in diens been) heeft gestoken en/of met een mes meerdere, althans een, stekende beweging(en) in de richting van (het lichaam van) die [benadeelde partij 1] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 20 januari 2017 in de gemeente Maastricht aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvend en/of langdurig letsel in en aan (spieren en/of pezen in) een been), heeft toegebracht door die [benadeelde partij 1] met een mes (in diens been) te steken;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 20 januari 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [benadeelde partij 1] met een mes (in diens been) heeft gestoken en/of met een mes meerdere, althans een, stekende beweging(en) in de richting van (het lichaam van) die [benadeelde partij 1] heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
uiterst subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 20 januari 2017 in de gemeente Maastricht [benadeelde partij 1] heeft mishandeld door hem met een mes (in diens been) te steken;
Parketnummer 866048-18
hij, op of omstreeks 12 december 2017 in de gemeente Maastricht, [benadeelde partij 2] heeft mishandeld door hem (met kracht) op het hoofd te slaan en/of stompen;
Parketnummer 03/700471-17
1.
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, de keel heeft doorgesneden en/of (meermalen) in het hoofd en/of (meermalen) in het lichaam heeft gestoken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade, te weten opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, heeft doodgestoken;
3.
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om E. [benadeelde partij 7] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen) met een mes in het gezicht/hoofd van die [benadeelde partij 7] heeft gestoken en/of gesneden en/of (meermalen) in de hals/schouder, althans in het lichaam van die [benadeelde partij 7] heeft gestoken en/of gesneden en/of (nog) meermalen met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van die [benadeelde partij 7] heeft gestoken en/of geslagen en/of met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) slaande en/of hakkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het hoofd en/of het lichaam van) die [benadeelde partij 7] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de moord/doodslag op [slachtoffer 2] , en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te
bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht aan E. [benadeelde partij 7] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten ernstig en blijvend letsel in en/of aan het gezicht) heeft toegebracht door deze [benadeelde partij 7] (meermalen) met een mes in het gezicht/hoofd te steken en/of te snijden en/of door deze [benadeelde partij 7] (meermalen) met een mes in de hals/schouder, althans in het lichaam te steken en/of te snijden;
4.
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde partij 15] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in het gezicht/hoofd van deze [benadeelde partij 15] heeft gestoken en/of gesneden en/of (nog) meermalen met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van die [benadeelde partij 15] heeft gestoken en/of geslagen en/of met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) slaande en/of hakkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het hoofd en/of het lichaam van) die [benadeelde partij 15] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid,
welke poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de moord/doodslag op [slachtoffer 2] en/of de poging tot (gekwalificeerde) doodslag op E. [benadeelde partij 7] , en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf straffeloosheid te verzekeren;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde partij 15] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in het gezicht/hoofd van deze [benadeelde partij 15] heeft gestoken en/of gesneden en/of (nog) meermalen met dat mes in zijn, verdachtes, hand(en) in de richting van die [benadeelde partij 15] heeft gestoken en/of geslagen en/of met dat mes in zijn, verdachtes,
hand(en) slaande en/of hakkende bewegingen heeft gemaakt in de richting van (het hoofd en/of het lichaam van) die [benadeelde partij 15] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
5.
hij op of omstreeks 14 december 2017 in de gemeente Maastricht [benadeelde partij 3] heeft mishandeld door deze [benadeelde partij 3] meermalen, althans eenmaal, met kracht (met een vuist/hand met daarin een blikje, althans een hard voorwerp) in/tegen het gezicht/hoofd te slaan en/of stompen.

Voetnoten

1.De raadsman heeft bij een aantal feiten aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer, noodweerexces of putatief noodweer. Omwille van de leesbaarheid zal de rechtbank die verweren hier, onder het oordeel van de rechtbank, bespreken. Gelet daarop zal, bij de feiten waarbij een dergelijk verweer is opgeworpen, dit standpunt betreffende de strafbaarheid van het feit of de verdachte worden vermeld bij het standpunt van de raadsman met betrekking tot de beoordeling van het bewijs.
2.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, Dienst Regionale Recherche, proces-verbaalnummer 2017198657, gesloten d.d. 27 juni 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 2033 en de aanvulling daarop, gesloten d.d. 29 augustus 2018, doorgenummerd van pagina 2034 tot en met pagina 2103. Ten aanzien van het procesdossier in de zaak met parketnummer 03/700033-17, zal de rechtbank om praktische redenen gebruik maken van de kopie die gevoegd is in voornoemd dossier.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2017, pagina’s 1062 en 1063.
4.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 1] d.d. 20 januari 2017, pagina’s 1134 en 1135 in samenhang bezien met proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 januari 2017 pagina 1137.
5.De geneeskundige verklaring d.d. 1 februari 2017, pagina 1145 en de fotomap behorende bij proces-verbaal 2017 010 825, pagina 1140 in samenhang bezien met het schadevergoedingsformulier van [benadeelde partij 1] , bijlage 2A betreffende de stukken van Maastricht UMC+. Het schadevergoedingsformulier maakt geen deel uit van het doorgenummerde dossier.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige Z. [getuige 1] d.d. 20 januari 2017, pagina 1185.
7.De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 11 februari 2019.
8.Proces-verbaal van bevindingen mes d.d. 21 januari 2017, pagina’s 1194 t/m 1196.
9.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 maart 2017, pagina’s 1197 t/m 1199.
10.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 januari 2017, pagina 1166.
11.Hoge Raad 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051
12.Proces-verbaal aangifte [benadeelde partij 2] d.d. 12 december 2017, pagina 1032.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2017, pagina’s 1024 t/m 1026.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam clubmanager] d.d. 13 december 2017, pagina 1030.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] d.d. 13 december 2017, pagina’s 1028 en 1029.
16.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde partij 3] d.d. 15 december 2017, pagina 903.
17.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2017, pagina’s 548 en 549.
18.De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 11 februari 2019.
19.Proces-verbaal van bevindingen inzake de meldingen 112 ambulancedienst d.d. 2 maart 2018, pagina’s 737 t/m 741 in samenhang bezien met proces-verbaal 112 meldingen Driebergen d.d. 9 januari 2018, pagina’s 726 en 727 en proces-verbaal van bevindingen verhoor getuige [getuige 3] d.d. 15 december 2017, pagina’s 671 en 672.
20.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2017, pagina 661.
21.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict 1 d.d. 30 januari 2018, pagina’s 1245 en 1248.
22.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2017, pagina 658.
23.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 december 2017, pagina 667.
24.Kennisgeving van inbeslagneming artikel 94 en 94a Wetboek van Strafvordering d.d. 17 december 2017, pagina 128 in samenhang bezien met proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 maart 2018, pagina’s 136 t/m 138.
25.Proces-verbaal bevindingen camerabeelden d.d. pagina’s 924, 925 en 926 in samenhang bezien met proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 december 2017, pagina 928 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2017, pagina 929.
26.Proces-verbaal van verhoor [getuige 3] d.d. 17 december 2017, pagina 674, 675 en 677 in samenhang bezien met proces-verbaal zaaksdossier [adres 4] 32 d.d. 27 juni 2018, pagina 55 en proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2017, pagina’s 545 en 555.
27.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict 1 d.d. 30 januari 2018, pagina’s 1245, 1246 en 1247 in samenhang bezien met proces-verbaal lijkschouw [slachtoffer 1] d.d. 9 februari 2018 pagina’s 1409 t/m 1423, definitief sturingsverslag Maastricht UMC+ d.d. 15 december 2017, pagina’s 1982 en 1984, proces-verbaal forensisch radiologisch onderzoek [slachtoffer 1] d.d. 9 februari 2018 pagina’s 1424 t/m 1427, proces-verbaal sectie slachtoffer [slachtoffer 1] d.d. 12 februari 2018. Pagina’s 1460 t/m 1622 en het NFI rapport, pathologieonderzoek d.d. 23 juni 2018, pagina’s 2074 t/m 2096.
28.Proces-verbaal forensisch onderzoek delict 1 d.d. 30 januari 2018, pagina 1244 in samenhang bezien met Proces-verbaal sporenonderzoek binnenzijde woning [adres 4] 32 Maastricht d.d. 9 februari 2018, pagina’s 1353, 1354 en 1356.
29.Proces-verbaal sporenonderzoek binnenzijde woning [adres 4] 32 Maastricht d.d. 9 februari 2018, pagina’s 1353, 1354 en 1356 in samenhang bezien met NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 5 maart 2018, pagina’s 1953 en 1954. Zie het NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 3 januari 2018, pagina’s 1941 en 1942 in verband met het SIN-nummer dat gekoppeld is aan het DNA-profiel van het slachtoffer [slachtoffer 1] (AAJX9654NL).
30.Proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict 1 d.d. 30 januari 2018, pagina’s 1245 en 1248 in samenhang bezien met NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 3 januari 2018, pagina’s 1940 t/m 1943 en NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 16 april 2018, pagina’s 1973 t/m 1981.
31.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 7 februari 2018, pagina’s 610, 611 en 614.
32.Hoge Raad 11 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3145
33.Proces-verbaal van bevindingen inzake de meldingen 112 ambulancedienst d.d. 2 maart 2018, pagina’s 741 t/m 743.
34.Proces-verbaal omschrijving plaats delict (PD2) en bergen slachtoffer (SO2) d.d. 11 januari 2018, pagina’s 1301 en 1302 en proces-verbaal van bevindingen (identificatie) d.d. 19 december 2-17, pagina 711.
35.Proces-verbaal van verhoor slachtoffer E. [benadeelde partij 7] d.d. 15 december 2017, pagina 745 in samenhang bezien met proces-verbaal van verhoor E. [benadeelde partij 7] d.d. 15 december 2017, pagina’s 747 en 478 en proces-verbaal van verhoor aangever E. [benadeelde partij 7] d.d. 19 december 2017, pagina’s 750 t/m 753 en 755.
36.Proces-verbaal van verhoor verdachte en getuige ex artikel 189 lid 2 Sv bij de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken d.d. 4 februari 2019, pagina 6.
37.Proces-verbaal aangifte [benadeelde partij 15] d.d. 18 december 2017, pagina’s 776 t/m 778 in samenhang bezien met proces-verbaal van verhoor getuige [benadeelde partij 15] d.d. 15 december 2017 pagina’s 773 en 774.
38.Proces-verbaal bevindingen omtrent foto verdachte d.d. 20 december 2017, pagina’s 780 t/m 782.
39.Proces-verbaal omschrijving plaats delict (PD2) en bergen slachtoffer (SO2) d.d. 11 januari 2018, pagina’s 1301 en 1302 in samenhang bezien met proces-verbaal schouw slachtoffer [slachtoffer 2] d.d. 17 februari 2018, pagina’s 1428 t/m 1455, proces-verbaal forensisch radiologisch onderzoek [slachtoffer 2] d.d. 17 februari 2018, pagina’s 1456 t/m 1459, proces-verbaal sectie slachtoffer [slachtoffer 2] d.d. 3 april 2018, pagina’s 1623 t/m1775, het NFI rapport, pathologieonderzoek d.d. 14 juni 2018, pagina’s 2050 t/m 2073, de brief van het NFI d.d. 13 juli 2018, pagina’s 2101 en 2102 en het aanvullend bericht van het NFI d.d. 27 juni 2018, pagina 2103.
40.Rapport van een forensisch medisch onderzoek d.d. 26 april 2018, pagina’s 2014 t/m 2024.
41.Rapport van een forensisch medisch onderzoek d.d. 9 april 2018, pagina’s 2025 t/m2030.
42.Proces-verbaal bevindingen camerabeelden d.d. pagina 924 in samenhang bezien met proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2017, pagina 929, proces-verbaal overdracht mes d.d. 8 januari 2018, pagina 1324 en proces-verbaal sporenonderzoek d.d. 8 januari 2018, pagina’s 1326, 1328 en 1329, NFI rapport onderzoek naar biologische sporen, DNA-onderzoek d.d. 11 april 2018, pagina’s 1958 t/m 1963 en proces-verbaal van verhoor getuige I. Usta d.d. 15 december 2017, pagina’s 945 en 946.
43.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 december 2017, pagina’s 712 en 714 in samenhang bezien met proces-verbaal overdracht moersleutel d.d. 2 januari 2018, pagina’s 1320 t/m 1323 en NFI rapport onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek d.d. 16 april 2018, pagina’s 1952 t/m 1957.
44.Proces-verbaal van bevindingen 1ste verhoor O. [naam verdachte] d.d. 18 december 2017, pagina’s 582, 587, 589.
45.Deze afstand wordt door de rechtbank gezien als een feit van algemene bekendheid.
46.Hoge Raad 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356 en Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BI8583
47.Hoge Raad 11 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:528 en Hoge Raad 4 oktober 2016, ECLI:NL:HR:2016:2241