7.4Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
De rechtbank zal eerst algemene beoordelingskaders schetsen die bij de beoordeling van (onderdelen van) de vorderingen toegepast zullen worden. Daarna zal de rechtbank de vorderingen betreffende de immateriële schade bespreken, waarbij een onderverdeling wordt gemaakt naar letselschade, affectieschade en shockschade. Vervolgens zal de rechtbank de vorderingen betreffende de materiële schade bespreken.
Algemene beoordelingskaders
De vordering die een benadeelde partij in een strafproces in kan dienen is een vordering die gebaseerd is op het civiele recht. De vordering zal inhoudelijk ook naar dat recht beoordeeld moeten worden. Voordat echter tot een inhoudelijke beoordeling kan worden overgegaan, zal beoordeeld moeten worden of een vordering ontvankelijk is. Dat wordt in de leden 2 en 3 van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering geregeld. Het gaat dan om het vereiste van rechtstreekse schade en om het vereiste dat de beoordeling van de vordering geen onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Rechtstreekse schade
Ingevolge het tweede lid van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering kan een benadeelde partij in het strafproces vergoeding vorderen van de schade die zij door een strafbaar feit heeft geleden indien voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van de verdachte en de schade; dat is het vereiste van de rechtstreekse schade. Bij de beoordeling van de vorderingen zal de rechtbank aan het wel of niet voldaan zijn aan het vereiste van rechtstreekse schade, alleen aandacht besteden bij die gevallen waar daaraan getwijfeld kan worden. Indien door de rechtbank wordt vastgesteld dat er geen sprake is van rechtstreekse schade, dan zal die vaststelling niet-ontvankelijkheid tot gevolg hebben. Een vordering die niet-ontvankelijk wordt verklaard in het strafgeding, kan daarna nog wel worden aangebracht bij de burgerlijke rechter in een civiele procedure.
Onevenredige belasting
In het derde lid van artikel 361 van het Wetboek van Strafvordering is als belemmering voor de ontvankelijkheid opgenomen het criterium dat de behandeling van de vordering van de benadeelde geen onevenredige belasting van het strafgeding mag opleveren. In dat geval is de rechtbank bevoegd, hetzij op verzoek van de verdachte, hetzij op vordering van de officier van justitie, hetzij ambtshalve, te bepalen dat de vordering geheel of gedeeltelijk niet-ontvankelijk is. De benadeelde partij kan haar vordering of het niet-ontvankelijk verklaarde gedeelte ervan vervolgens aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De verdediging heeft hier de niet-ontvankelijkheid van alle vorderingen bepleit omdat deze, gelet op het grote aantal ervan, een onevenredige belasting van het strafproces opleveren. De beoordeling van het grote aantal vorderingen vormt inderdaad een grote belasting van dit strafproces, maar dat is op zichzelf onvoldoende om deze vorderingen reeds om die reden niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank zal daarom alle vorderingen op hun merites beoordelen. Wanneer aanvullend onderzoek nodig blijkt om schade vast te stellen, kan de rechtbank daarin aanleiding zien om de desbetreffende vordering niet-ontvankelijk te verklaren.
Inhoudelijke eisen aan de vordering
Naast vereisten die zien op de ontvankelijkheid van de vordering, zijn er ook inhoudelijke eisen waaraan een vordering moet voldoen. Het gaat dan met name om de stelplicht en bewijslast.
Concreet komt dat erop neer dat de benadeelde partij voldoende feiten zal moeten stellen en deze feiten met de nodige bewijsstukken zal moeten onderbouwen. Pas als daaraan is voldaan, dus pas als er sprake is van een voldoende onderbouwde vordering, zal worden gekeken of de verdediging de vordering voldoende gemotiveerd heeft betwist. Indien een vordering voldoende is onderbouwd en deze niet dan wel onvoldoende wordt betwist, komt die vordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking. De omvang van de schade zal dan worden bepaald met inachtneming van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank kan de schade schatten als de omvang van de schade niet nauwkeurig kan worden vastgesteld.
Immateriële schade
Beoordelingskader letselschade
Een schadeloosstelling voor toegebracht letsel kan op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek onder meer worden toegekend wanneer lichamelijk letsel is toegebracht. De omvang van de schadevergoeding moet naar billijkheid worden vastgesteld. Bij die vaststelling moeten volgens vaste rechtspraak alle omstandigheden van het geval in aanmerking worden genomen.
[benadeelde partij 1]
heeft € 15.000,- gevorderd, omdat hij door de verdachte op 20 januari 2017 twee keer met een mes in zijn bovenbeen is gestoken, waardoor hij tweemaal moest worden geopereerd en langdurig pijnklachten en bewegingsbeperkingen heeft ondervonden. In augustus 2018 meldde hij nog toegenomen pijnklachten bij de afdeling Neurochirurgie. Daarnaast kreeg [benadeelde partij 1] te maken met psychische klachten die in februari 2018 door [naam GZ psycholoog 2] , GZ-psycholoog, werden gediagnosticeerd als PTSS. Hiervoor werd hij behandeld van 21 juni 2018 tot en met 20 augustus 2018. Voor de hoogte van de schadevergoeding wordt verwezen naar de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (hierna: de Letsellijst), de ernst van het feit en de ernstige gevolgen daarvan.
De verdediging betwist de vordering, omdat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van
[benadeelde partij 1] , nu hij de verdachte heeft aangevallen en als agressor dient te worden gezien.
Bij beantwoording van de vraag of en in hoeverre, eigen schuld van het slachtoffer in de zin van artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek leidt tot vermindering van de schadevergoedingsplicht, is het van belang voor ogen te houden dat eerst een causaliteitsafweging plaats dient te vinden. Er moet worden beoordeeld in welke mate de gedragingen van het slachtoffer en die van de dader aan het ontstaan van de schade hebben bijgedragen. Bij die afweging speelt de mate van verwijtbaarheid geen rol. In het geval er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde is het uitgangspunt dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke persoon wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden aan de schade hebben bijgedragen.
De rechtbank heeft het beroep van de verdediging op noodweer hiervoor reeds verworpen. Weliswaar waren de verdachte en [benadeelde partij 1] met elkaar in gevecht, maar het blijft voor de rechtbank onduidelijk wie dat gevecht begon en waarin de aanleiding tot dat gevecht lag. Zolang daar geen duidelijkheid over bestaat, komt het de rechtbank voor dat [benadeelde partij 1] bij het gevecht geen rekening hoefde te houden met het feit dat de verdachte een mes bij zich had en hem hiermee zou steken, en met het daaruit voortvloeiende ernstig steekletsel. De rechtbank is, met inachtneming van het voorgaande, van oordeel dat de schade uitsluitend is ontstaan door de gedraging - het steken met een mes - van de verdachte.
Voor de hoogte van de gevorderde schade heeft [benadeelde partij 1] verwezen naar de Letsellijst. Zowel de fysieke schade als de psychische schade van het slachtoffer kan worden ingedeeld in letselcategorie 3 (€ 5.000,-) van de Letsellijst. [benadeelde partij 1] acht vanwege de ernst van het letsel en de gevolgen echter € 15.000,- billijk.
De rechtbank stelt vast dat in zaken met ernstig steekletsel waarna ook sprake was van PTSS, doorgaans om en nabij € 10.000,- wordt toegekend. De situatie die zich voordeed in de zaak waarin de rechtbank Noord Holland € 15.000,- toekende, ziet op ernstiger steekletsel (ECLI:NL:RBNHO:2015:696). De rechtbank acht daarom de hoogte van het gevorderde bedrag aan letselschade onvoldoende onderbouwd en schat de geleden schade naar billijkheid op € 10.000,-. De vordering van [benadeelde partij 1] zal voor het overige worden afgewezen.
[benadeelde partij 2]
heeft € 1.250,- gevorderd, omdat hij door de verdachte op 12 december 2017 hard op zijn hoofd is geslagen. Hierna is hij vanaf 11 april 2018 tot en met 8 november 2018 voor PTSS met depressieve klachten in behandeling geweest bij psychiater [naam psychiater 2] . Deze beschrijft niet alleen de mishandeling, maar ook de omstandigheid dat de verdachte een paar dagen later een vrouw heeft vermoord waarover [benadeelde partij 2] al het nieuws heeft gevolgd. [benadeelde partij 2] kampte onder meer met gevoelens van angst, afschuw, boosheid en schaamte. Ook had hij het erg moeilijk toen hij hoorde dat de familie van de verdachte zijn familie in Syrië had bedreigd. Voor de hoogte van het gevorderde bedrag is verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 5 mei 2011 (Smartengeldgidsnummer 1933) in een zaak met vergelijkbaar letsel na een mishandeling waarin - geïndexeerd - € 2.221,- is toegekend.
De verdediging betwist de hoogte van de vordering, omdat de psychische schade door latere gebeurtenissen - het vernemen door [benadeelde partij 2] van de daden van verdachte van 14 december 2017 - is veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij 2] letsel heeft opgelopen als gevolg van de mishandeling door de verdachte. Daardoor heeft hij recht op schadevergoeding. Hierbij sluit de rechtbank echter niet uit dat dat de omvang van de schade mede is beïnvloed door de gebeurtenissen van 14 december 2017. Gelet op de hoogte van het gevorderde bedrag en wat in de aangehaalde, vergelijkbare zaak is toegekend, is deze mogelijke invloed van die latere gebeurtenissen, naar het oordeel van de rechtbank, reeds verdisconteerd in het gevorderde bedrag. De rechtbank acht de vordering dan ook voldoende onderbouwd en acht een schatting van de schade op een bedrag van € 1.250,- als gevolg van de mishandeling op 12 december 2017 billijk. De vordering zal worden toegewezen.
[benadeelde partij 3]
heeft € 650,- gevorderd, omdat hij door de verdachte zonder enige aanleiding onverhoeds in zijn gezicht is geslagen. Daardoor ondervond hij pijn. Naderhand had hij last van aanhoudende nek- en hoofdpijn waarvoor hij op 22 december 2017 naar de fysiotherapeut werd verwezen. Voor de hoogte van het gevorderde bedrag is verwezen naar een uitspraak in een zaak waarin na mishandeling een lichte hersenschudding en wonden op het hoofd ontstonden. In die zaak wees het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch op 13 oktober 1998 (Smartengeldgidsnummer nummer 741) een bedrag van - geïndexeerd - € 990,- toe. De vordering is daarmee voldoende onderbouwd. De verdediging heeft de vordering niet inhoudelijk betwist, maar heeft wel matiging van het toe te wijzen bedrag bepleit. Nu de vordering niet is betwist en deze, gelet op vergelijkbare gevallen, billijk voorkomt, zal de rechtbank deze toewijzen.
Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 7]
heeft € 20.000,- gevorderd, omdat zij op 14 december 2017 door de verdachte met een mes in haar gezicht is gesneden. Daarbij liep zij een grote, diepe snijwond in haar gezicht op. De verwonding liep van haar voorhoofd naar het ooglid, tot aan haar bovenlip. Zij werd geopereerd door een plastisch chirurg. Het letsel is waarschijnlijk blijvend, zowel functioneel als cosmetisch. [benadeelde partij 7] heeft veel pijn ondervonden en heeft een groot litteken in haar gezicht. Daarnaast is zij gestoken in haar armen, rug en hals. Wat de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding betreft, wordt verwezen naar uitspraken over vergelijkbaar letsel van de rechtbank Limburg d.d. 24 februari 2015, ECLI:NL:RBLIM:2015:1503 en de rechtbank Overijssel d.d. 7 februari 2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:4545. In de eerstgenoemde zaak betrof het een snijwond in het gezicht waardoor ook psychische schade ontstond en waarbij € 10.000,- voor de reeds geleden schade werd toegekend. In de laatstgenoemde zaak betrof het een steekverwonding in de wang en het oog, waardoor blindheid is ontstaan en waarbij - geïndexeerd - € 35.667,- werd toegekend. De verdediging heeft de vordering niet inhoudelijk betwist, maar heeft wel matiging van het toe te wijzen bedrag bepleit. De rechtbank is van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd en het gevorderde bedrag, vergeleken met in vergelijkbare gevallen toegekende bedragen, billijk is. Dit zo zijnde zal de rechtbank het gevorderde bedrag toewijzen. Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 15]
heeft € 5.000,- gevorderd omdat hij op 14 december 2017 door de verdachte in zijn voorhoofd is gestoken en/of gesneden, waardoor hij een litteken midden op zijn voorhoofd heeft opgelopen. De gevolgen van deze verwonding kunnen niet los worden gezien van de context waarbinnen dit is gebeurd: zijn poging om de aanvaller van zijn overbuurvrouw en haar dochter te verjagen. Dit alles heeft diepe indruk op hem gemaakt en heeft geleid tot psychische klachten die op 23 januari 2018 door psycholoog [naam psycholoog 1] zijn gediagnosticeerd als PTSS. Deze vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de vordering, gelet op het letsel dat [benadeelde partij 15] die avond heeft opgelopen en de gevaren waaraan hij daarbij bloot heeft gestaan, billijk is. Het gevorderde bedrag zal dan ook worden toegewezen.
Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
Beoordelingskader affectieschade
Affectieschade betreft immateriële schade die bestaat uit het verdriet en de pijn die is veroorzaakt doordat een persoon waarmee men een affectieve band heeft, ernstig gewond raakt of overlijdt. Aanspraak op vergoeding van immateriële schade bestaat evenwel slechts indien en voor zover de wet op vergoeding hiervan recht geeft. Daarbij geldt als uitgangspunt dat alleen het slachtoffer zelf aanspraak heeft op vergoeding van zijn schade. Andere personen hebben alleen in een limitatief aantal in de wet bepaalde gevallen recht op schadevergoeding. Vergoeding van affectieschade viel buiten deze regeling. Om vergoeding van affectieschade mogelijk te maken, ook in het strafproces, moest er dan ook een wettelijke grondslag komen. Daarvoor is per 1 januari 2019 de wet gewijzigd. De mogelijkheid om affectieschade te vorderen is nieuw in het Burgerlijk Wetboek en ontstaat pas na inwerkingtreding van de wetswijziging. Dat betekent dat vergoeding van affectieschade slechts gevorderd kan worden in strafzaken met betrekking tot strafbare feiten die zijn gepleegd op of na 1 januari 2019. Tijdens de behandeling van het wetsvoorstel is aan de Minister van Justitie en Veiligheid de vraag voorgelegd of voor lopende zaken met betrekking tot feiten die voor 1 januari 2019 zijn voorgevallen affectieschade moet kunnen worden gevorderd. De Minister heeft in zijn Nota naar aanleiding van het verslag Wetsvoorstel verruiming schadevergoeding affectieschade en verplaatste schade gewezen op artikel 69d Overgangsrecht nieuw Burgerlijk Wetboek. Dat artikel bepaalt dat wanneer een nieuwe wet van toepassing wordt, dit niet tot gevolg heeft dat er een vorderingsrecht ontstaat, indien alle feiten die de wet daarvoor vereist reeds voordien waren voltooid. Deze zogenoemde eerbiedigende werking is in het belang van de rechtszekerheid: na het voltooien van een voorval kunnen geen nieuwe rechtsvorderingen opkomen.
Oordeel rechtbank
De rechtbank stelt vast dat er, gelet op het hiervoor overwogene, geen wettelijke basis is voor de vorderingen tot vergoeding van affectieschade van de benadeelde partijen [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 11] , [benadeelde partij 13] , [benadeelde partij 15] en [benadeelde partij 16] .
Beoordelingskader shockschade
Ten aanzien van de gevorderde shockschade overweegt de rechtbank het volgende. Hoewel boven iedere twijfel verheven is dat de gebeurtenissen van 14 december 2017 voor alle betrokkenen uitermate tragisch en aangrijpend moeten zijn geweest en nog altijd zijn, kan een vordering tot vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden worden toegewezen
.Eerst zal de rechtbank het beoordelingskader bespreken, om daarna toe te komen aan de bespreking van alle ingediende vorderingen.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van immateriële schade in de vorm van shockschade, sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad.Vergoeding van shockschade kan plaatsvinden als bij de benadeelde partij een hevige emotionele schok wordt teweeggebracht door (i) het waarnemen van het tenlastegelegde, of (ii) door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit die emotionele schok dient vervolgens geestelijk letsel te zijn voortgevloeid. Dat zal zich met name kunnen voordoen als de benadeelde partij en het slachtoffer een nauwe affectieve relatie hadden en het slachtoffer bij het tenlastegelegde is gedood of verwond.
Of gesproken kan worden van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf dient per individueel geval te worden beoordeeld. Dit is een lastige beoordeling, waarbij de rechtbank in het oog moet houden dat vergoeding van shockschade alleen onder strikte voorwaarden plaatsvindt. Hiermee strook niet het vereiste van waarneming van het strafbare feit of directe confrontatie met zijn ernstige gevolgen af te zwakken vanwege de ernst van het strafbare feit.
Zo is van een directe confrontatie met de ernstige gevolgen van het misdrijf zeker geen sprake bij personen die op de gebeurtenis zijn afgekomen en als omstander de plaats delict hebben aanschouwd.
De rechtbank acht bij de beoordeling in ieder geval van belang of een benadeelde partij onverhoeds met de aanblik van de slachtoffers geconfronteerd is en onder welke omstandigheden dat is gebeurd.
Voor vergoeding van de schade is ook vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld. Dat zal in het algemeen slechts het geval zal zijn als sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
Wat de hoogte van de shockschade betreft, zij het navolgende opgemerkt. Deze moet vastgesteld worden met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Verder dient bij de begroting van die schade, indien mogelijk, te worden gelet op vergelijkbare gevallen.
[benadeelde partij 7]
heeft € 50.000,- aan shockschade gevorderd. Zij heeft op die avond van 14 december 2017 gezien hoe haar moeder door middel van meerdere messteken om het leven werd gebracht. Zij heeft de gruwelijke moord op haar moeder in volle omvang en zeer nabij meegemaakt. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat deze waarneming bij [benadeelde partij 7] een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht. De vordering van [benadeelde partij 7] onderscheidt zich door hetgeen zij die avond heeft meegemaakt van de vorderingen van andere benadeelde partijen. Dit verschil zal ook zichtbaar zijn in de hoogte van de toegekende schadevergoeding.
Uit de brief van psychiater [naam psychiater 3] van 9 januari 2018 blijkt dat bij [benadeelde partij 7] PTSS is vastgesteld als gevolg van de gebeurtenissen van 14 december 2017. Verder werd [benadeelde partij 7] van 1 tot en met 5 maart 2018 gedwongen opgenomen in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Dit vanwege een psychische toestand die direct verband hield met de (gevolgen van) de gebeurtenissen op 14 december 2017.
Gelet op het bovenstaande voldoet de vordering van [benadeelde partij 7] aan alle criteria om voor vergoeding van de shockschade in aanmerking te komen.
De raadsman van [benadeelde partij 7] heeft, wat de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding betreft, verwezen naar uitspraken over vergelijkbaar letsel van de rechtbank Gelderland van 29 januari 2014 (ECLI:NL:RBGEL:2014:520) en de rechtbank Noord-Nederland van 11 februari 2015 (ECLI:NL:RBNNE:2015:507). In de eerstgenoemde zaak werd de moeder van het slachtoffer vermoord en overleed zij in de armen van het slachtoffer. Toegekend werd een bedrag van € 50.000,-. In de laatstgenoemde zaak werd een vader geconfronteerd met het verminkte, verkrachte en gedode lichaam van zijn dochter. Toegekend werd een bedrag van € 40.000,-. De rechtbank acht de vordering hiermee voldoende onderbouwd en inhoudelijk is deze niet betwist. De rechtbank zal daarom het gevorderde bedrag van € 50.000,- toewijzen.
Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 9]
[benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 9] hebben elk € 30.000,- aan shockschade gevorderd. Zij zijn kort nadat hun moeder, [slachtoffer 2] , door de verdachte was vermoord, samen met hun vader [benadeelde partij 8] in de ouderlijke woning gearriveerd. [benadeelde partij 8] werd kort daarvoor telefonisch gealarmeerd door zijn dochter, [benadeelde partij 12] , dat [benadeelde partij 7] en moeder in de ouderlijke woning waren aangevallen. Daar aangekomen hebben zij het lichaam van hun moeder zien liggen. Op en om het lichaam van hun moeder lag heel veel bloed. Daarnaast hebben zij hun zus, [benadeelde partij 7] , aangetroffen, hevig bloedend en met een opengesneden gezicht. Zij konden niets meer voor hen doen. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 9] direct zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens hun moeder en zus gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij hen een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Uit de brief van psychiater [naam psychiater 4] van Mondriaan van 11 januari 2019 blijkt dat bij [benadeelde partij 10] , als gevolg van het steekincident betreffende zijn moeder, PTSS is vastgesteld. Ook blijkt dat het instellen van een behandeling lastig is, aangezien [benadeelde partij 10] vindt dat hij geen psychiatrisch patiënt is. Vanwege het taalprobleem is de behandeling die de voorkeur heeft niet mogelijk. De behandeling wordt verder gecompliceerd door het juridische proces rondom de verdachte waardoor er geen afsluiting kan plaatsvinden en er geen ruimte is voor verwerking. Zolang dat proces niet is afgerond, aldus de psychiater, is een inhoudelijk behandeling rondom trauma niet mogelijk.
Uit de brief van [naam dokter] van St. Marien Klinik für Psychiatrie van 23 februari 2018 blijkt dat [benadeelde partij 9] als gevolg van de moord op zijn moeder met een depressieve stoornis te maken had die het meest past bij een PTSS. Hij werd in dat kader tussen 17 en 23 januari 2018 opgenomen in de betreffende kliniek. Bij ontslag werd aangegeven dat, wat de vooruitzichten betreft, intensieve ambulante psychotherapie gewenst is.
Gelet op het bovenstaande voldoen [benadeelde partij 10] en [benadeelde partij 9] aan alle criteria om voor vergoeding van de shockschade in aanmerking te komen.
Dan de hoogte van de toe te kennen bedragen. Zowel [benadeelde partij 10] als [benadeelde partij 9] heeft een bedrag van € 30.000,- gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat, wat zowel [benadeelde partij 10] als [benadeelde partij 9] betreft, onvoldoende duidelijk is hoe het verdere verloop van hun gezondheidstoestand is. Uit de bovengenoemde brieven blijkt wel het bestaan van psychisch letsel, maar een eindtoestand is nog niet bereikt, zodat de omvang van de schade nog niet kan worden vastgesteld. Om deze reden zal de rechtbank de schade tot heden schatten en slechts een deel van de gevorderde bedragen toewijzen. De rechtbank schat de schade naar billijkheid op € 15.000,-. Dit betekent dat aan zowel [benadeelde partij 10] als [benadeelde partij 9] een bedrag van € 15.000,- zal worden toegewezen. Voor het meerdere is een nader onderzoek nodig naar de resultaten van de vervolgbehandelingen, hetgeen een onevenredige belasting van dit strafgeding oplevert. Daarom zullen de vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank merkt op dat, hoewel een lager bedrag is toegekend, hier geen sprake is van matiging in de zin van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek. Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 8]
heeft € 30.000,- aan shockschade gevorderd. Hij is kort nadat zijn echtgenote, [slachtoffer 2] , door de verdachte was vermoord, in zijn woning gearriveerd. Hij werd kort daarvoor telefonisch gealarmeerd door zijn dochter, [benadeelde partij 12] , dat [benadeelde partij 7] en moeder waren aangevallen. Bij zijn woning heeft hij zijn vermoorde echtgenote zien liggen, met op en om haar lichaam heel veel bloed. Daarnaast heeft hij zijn dochter aangetroffen, hevig bloedend en met een opengesneden gezicht. Hij kon niets meer voor hen doen. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat [benadeelde partij 8] direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens zijn echtgenote en dochter gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij hem een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Uit de brief van psychiater [naam psychiater 5] van 9 april 2018 blijkt dat bij [benadeelde partij 8] klachten zijn geconstateerd die passen bij rouw en een acute stressreactie. De duur van de klachten was nog te kort om te kunnen spreken van een PTSS. Psychiater [naam psychiater 5] trekt een soortgelijke conclusie in zijn brief van 25 januari 2019 en vermeldt dat gezien het feit dat er geen psychiatrisch beeld in engere zin kan worden vastgesteld, [benadeelde partij 8] is terugverwezen naar zijn huisarts voor begeleiding middels ondersteunende gesprekken en monitoring klachten door Arabisch sprekende maatschappelijk werker. Daarbij wordt nog opgemerkt: “cave ontwikkeling PTSS”.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de bevindingen van psychiater [naam psychiater 5] , bij [benadeelde partij 8] geen in de psychiatrie erkend ziektebeeld is vastgesteld. Er zijn wel aanwijzingen dat zich mogelijk PTSS ontwikkelt. Daarop ziet ook de aangehaalde opmerking, waarbij “cave” Latijn is voor “pas op”. Dat er aanwijzingen zijn voor de eventuele ontwikkeling van PTSS, is echter onvoldoende om nu al te kunnen spreken van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Er lijkt, kortom, nog geen sprake te zijn van een eindtoestand. Daarvoor zal verder onderzoek nodig zijn. Het afwachten van dat verdere onderzoek zou evenwel een onevenredige belasting van dit strafgeding met zich brengen, hetgeen reden vormt de vordering van [benadeelde partij 8] niet-ontvankelijk te verklaren.
[benadeelde partij 12] en [benadeelde partij 11]
Zij hebben ieder € 30.000,- aan shockschade gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval vaststaat dat [benadeelde partij 12] en [benadeelde partij 11] de moord op hun moeder, [slachtoffer 2] en de poging tot doodslag op hun zus, [benadeelde partij 7] , niet hebben waargenomen. De vraag of bij [benadeelde partij 12] en [benadeelde partij 11] een hevige emotionele schok werd teweeggebracht door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van de moord op hun moeder en poging tot doodslag op hun zus, kan door de rechtbank niet worden beantwoord. Noch uit de vordering, noch uit het procesdossier valt namelijk af te leiden of dit zo was en op welk moment en op welke manier dit zou hebben plaatsgevonden. Niet duidelijk is wat zij hebben gezien en wanneer. En deze gegevens zijn essentieel om in aanmerking te kunnen komen voor vergoeding van shockschade. Gelet hierop zullen de vorderingen van [benadeelde partij 12] en [benadeelde partij 11] , als zijnde onvoldoende onderbouwd, worden afgewezen.
[benadeelde partij 4]
[benadeelde partij 2] heeft € 15.000,- voor shockschade gevorderd. Zij heeft de doodslag op haar echtgenoot, [slachtoffer 1] , niet waargenomen. Ze is ook niet op de plaats van de misdaad aanwezig geweest. De vraag of bij [benadeelde partij 2] een hevige emotionele schok werd teweeggebracht door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen van die doodslag kan ook niet worden beantwoord. Noch uit de vordering, noch uit het procesdossier valt namelijk af te leiden of er sprake was van een directe confrontatie met haar toegetakelde echtgenoot en zo ja, op welk moment en op welke manier dit heeft plaatsgevonden. Niet duidelijk is wat zij heeft gezien en wanneer. En deze gegevens zijn essentieel om in aanmerking te kunnen komen voor vergoeding van shockschade. Dit zo zijnde zal de vordering van [benadeelde partij 2] worden afgewezen.
[benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14]
De schoonzonen van [slachtoffer 2] , [benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14] , hebben eveneens shockschade gevorderd, respectievelijk €30.000,- en € 35.000,-. [benadeelde partij 8] heeft verklaard dat hij met zijn zonen Basal en Belal en [benadeelde partij 14] na het telefoontje van [benadeelde partij 12] dat [benadeelde partij 7] en moeder waren aangevallen, naar het huis aan de [adres 5] is gegaan. [benadeelde partij 13] , ook gealarmeerd, is ook gekomen. Daar hebben ze het levenloze lichaam van [slachtoffer 2] aangetroffen alsook de zwaargewonde [benadeelde partij 7] . De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat beide schoonzonen direct zijn geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens hun schoonmoeder en schoonzus gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij hen een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
In de vordering van [benadeelde partij 14] is echter niet duidelijk onderbouwd in hoeverre er een causaal verband bestaat tussen het geweldsdelict en de daardoor ontstane emotionele shock en het ontstaan van PTSS, die bij hem op 20 december 2018 is vastgesteld. De door [benadeelde partij 14] overgelegde brief van de psycholoog [naam psycholoog 2] en psychiater [naam psychiater 6] van 30 januari 2019 verschaft hierover onvoldoende duidelijkheid. Er wordt melding gemaakt van depressieve en angstklachten, later ook PTSS klachten. Maar hiervoor is de behandeling niet op gang gekomen.
In de vordering van [benadeelde partij 13] is onvoldoende onderbouwd of hij PTSS heeft en zo ja, waardoor dat is ontstaan. Er is slechts een brief van de huisarts van 25 januari 2019 waarin is PTSS is vermeld in januari 2018. Niet duidelijk is of PTSS daadwerkelijk is vastgesteld als psychiatrisch ziektebeeld.
Gelet op het voorgaande zijn de vorderingen van [benadeelde partij 13] en [benadeelde partij 14] ontoereikend onderbouwd om in aanmerking te kunnen komen voor vergoeding van shockschade en zullen hun vorderingen om die reden worden afgewezen.
[benadeelde partij 15]
heeft € 30.000,- aan shockschade gevorderd. Hij is de overbuurman van [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 7] . Hij heeft die avond gezien dat [slachtoffer 2] werd aangevallen, heeft zich vervolgens gehaast naar haar woning en is daar de verdachte te lijf gegaan. Door zijn interventie heeft [benadeelde partij 7] de aanval van de verdachte kunnen overleven. [benadeelde partij 15] heeft derhalve de moord op [slachtoffer 2] en de poging tot doodslag op [benadeelde partij 7] waargenomen en van nabij meegemaakt. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat dit bij hem een hevige emotionele shock teweeg heeft gebracht, te meer nu hij en zijn echtgenote veel contact onderhielden met hun overburen.
Door dit voorval heeft [benadeelde partij 15] PTSS ontwikkeld. Dit blijkt uit de door [benadeelde partij 15] overgelegde brief van de psycholoog [naam psycholoog 1] van 23 januari 2018.
Gelet op het bovenstaande voldoet [benadeelde partij 15] aan alle criteria om voor vergoeding van de shockschade in aanmerking te komen.
[benadeelde partij 15] heeft een bedrag aan shockschade gevorderd van € 30.000,- en verwijst daarbij naar uitspraken over vergelijkbaar letsel van het gerechtshof Arnhem d.d. 26 mei 2009, ECLI:NL:GHARN:2009:BJ0871 en de rechtbank Rotterdam d.d. 18 december 2013, ECLI:NL:RBROT:2013:10725. Noch op grond van de vordering, noch op grond van de overige beschikbare informatie is de omvang van deze schade vast te stellen. Gelet echter op wat in vergelijkbare gevallen wordt toegekend, schat de rechtbank de schade naar billijkheid op een bedrag van € 15.000,-. De vordering zal voor het overige worden afgewezen. De rechtbank merkt op dat, hoewel een lager bedrag is toegekend dan gevorderd, hier geen sprake is van matiging in de zin van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek. Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 18]
heeft € 15.000,- aan shockschade gevorderd. Hij werd kort na de steekincidenten gealarmeerd door [benadeelde partij 16] , de echtgenote van [benadeelde partij 15] , met de mededeling dat [benadeelde partij 15] was neergestoken. [benadeelde partij 18] , die in het bezit was van een BHV-certificaat, heeft zich op dat moment gehaast naar de woning van [slachtoffer 2] en heeft zich over [benadeelde partij 7] ontfermd totdat de ambulancebroeders arriveerden. Daarbij heeft [benadeelde partij 18] onverhoeds, naast het letsel van [benadeelde partij 7] , ook het levenloze lichaam van [slachtoffer 2] gezien. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat [benadeelde partij 18] door ter plaatse hulp te verlenen direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens [slachtoffer 2] en [benadeelde partij 7] gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij hem een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Uit de door [benadeelde partij 18] overgelegde brief van de gezondheidszorgpsycholoog Tap van 7 september 2018 blijkt dat [benadeelde partij 18] door dit voorval PTSS heeft ontwikkeld.
Gelet op het bovenstaande voldoet [benadeelde partij 18] aan alle criteria om voor vergoeding van de shockschade in aanmerking te komen.
Noch op grond van de vordering, noch op grond van de overige beschikbare informatie is de omvang van deze schade vast te stellen.
Gelet echter op wat in min of meer vergelijkbare gevallen wordt toegekend, zie bijvoorbeeld de uitspraak ECLI:NL:GHLEE:2011:BT1983 en ECLI:NL:RBROT:2017:10844, en de ernst van de klachten schat de rechtbank de schade naar billijkheid op een bedrag van € 3.500,-. De vordering zal voor het overige worden afgewezen. De rechtbank merkt op dat, hoewel een lager bedrag is toegekend, hier geen sprake is van matiging in de zin van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek. Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 16]
heeft € 25.000,- aan shockschade gevorderd. Zij is getuige geweest van de aanval van de verdachte op haar echtgenoot, [benadeelde partij 15] . Zij is, omdat haar echtgenoot zich daar bevond, meteen naar de woning van [slachtoffer 2] gegaan en is daar aangesproken door [benadeelde partij 7] . [benadeelde partij 16] werd derhalve onverhoeds geconfronteerd met de aanblik van de slachtoffers, [slachtoffer 2] , [benadeelde partij 7] en haar gewonde man. Daarop is zij hulp gaan halen. De rechtbank acht de conclusie gerechtvaardigd dat [benadeelde partij 16] direct is geconfronteerd met de ernstige gevolgen van de door de verdachte jegens [slachtoffer 2] , [benadeelde partij 7] en [benadeelde partij 15] gepleegde gruwelijke handelingen en dat dit bij haar een hevige emotionele shock heeft teweeggebracht.
Uit de brief van de psycholoog Quaedvlieg van 31 januari 2018 blijkt dat [benadeelde partij 16] als gevolg van de gebeurtenissen van 14 december 2017 PTSS heeft ontwikkeld.
Gelet op het bovenstaande voldoet [benadeelde partij 16] aan alle criteria om voor vergoeding van de shockschade in aanmerking te komen.
Noch op grond van de vordering, noch op grond van de overige beschikbare informatie is de omvang van deze schade exact vast te stellen.
Het gevorderde bedrag staat echter niet in verhouding met de omvang van de schade en hetgeen doorgaans voor shockschade wordt toegekend. Gelet echter op de succesvolle behandeling van de PTSS en de bedragen die in vergelijkbare gevallen wordt toegekend, schat de rechtbank de schade naar billijkheid op € 2.500,-. De vordering zal voor het overige worden afgewezen.
De rechtbank merkt op dat, hoewel een lager bedrag is toegekend, hier geen sprake is van matiging in de zin van artikel 6:109 van het Burgerlijk Wetboek. Het beroep van de verdediging op matiging zal worden afgewezen, nu de verdediging geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die aanleiding geven tot matiging.
[benadeelde partij 20] en [benadeelde partij 19]
[benadeelde partij 20] heeft € 25.000,- aan shockschade gevorderd. Hij was op 14 december 2017 werkzaam als bezorger bij Post.nl en bevond zich met zijn busje in de buurt van de woning van [slachtoffer 2] , ter hoogte van [adres 8] . Op enig moment hoorde hij geschreeuw. Hij liep om het huis heen om te kijken wat er aan de hand was. En hij zag op dat moment dat de overbuurman met een wielsleutel vanuit de woning van [slachtoffer 2] terug rende naar de overkant van de straat. [benadeelde partij 20] heeft niet gezien wat zich daarvoor had afgespeeld. Hij is toen naar de woning van [slachtoffer 2] gelopen en heeft 112 gebeld. Daarbij heeft hij ook het levenloze lichaam van [slachtoffer 2] gezien alsook de zwaargewonde [benadeelde partij 7] . De rechtbank is van oordeel dat [benadeelde partij 20] bij het horen van geschreeuw onraad moet hebben gevoeld en toen, kennelijk uit nieuwsgierigheid naar de woning van [slachtoffer 2] is gelopen. Hij kende de slachtoffers niet en is daar niet gebleven als hulpverlener. Op grond daarvan kan niet worden aangenomen dat bij [benadeelde partij 20] sprake is van een emotionele schok door de directe confrontatie met de directe gevolgen van het strafbare feit dat door de verdachte werd begaan. Gelet daarop zal zijn vordering worden afgewezen.
Hetzelfde geldt voor de vordering van [benadeelde partij 19] . Zijn vader, [benadeelde partij 18] werd om hulp gevraagd en [benadeelde partij 19] heeft ervoor gekozen, mogelijk uit nieuwsgierigheid om achter zijn vader aan te gaan. Op grond daarvan kan niet worden aangenomen dat bij [benadeelde partij 19] sprake is van een emotionele schok door de directe confrontatie met de directe gevolgen van het strafbare feit dat door de verdachte werd begaan. Alleen al hierom ook hier een afwijzing van de vordering.
Materiële schade
Inleiding
Diverse benadeelde partijen hebben ook een vergoeding gevorderd voor geleden materiële schade. Bij de beoordeling hiervan heeft de rechtbank een onderscheid gemaakt in materiële schade die gevorderd wordt op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek en overige materiële schade.
Beoordelingskader voor begrafeniskosten/kosten rouwbezoek en gederfd levensonderhoud
Kosten van lijkbezorging kunnen worden vergoed aan de nabestaanden of erfgenamen van degene die ten gevolge van een strafbaar feit is overleden, hetgeen volgt uit artikel 51f lid 2 Wetboek van Strafvordering in samenhang met artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek. Onder kosten van lijkbezorging vallen de kosten van de uitvaart en de kosten van een grafmonument voor zover deze kosten in overeenstemming zijn met de levensstandaard van de overledene en rekening houdend met de culturele achtergrond van de overledene. Onder deze kosten vallen ook de kosten die gemaakt zijn ten behoeve van de ontvangst na de plechtigheid. Het moet in alle gevallen gaan om in redelijkheid gemaakte kosten.
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek houdt ook een verplichting in dat als iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander de schade door het derven van levensonderhoud moet vergoeden aan, o.a. de minderjarige kinderen van de overledene. En dat dan tot ten minste het bedrag van het hun krachtens de wet verschuldigde levensonderhoud.
Oordeel rechtbank
[benadeelde partij 4] heeft een vordering ingediend ter hoogte van € 8.628,71,-. Het gaat hier om de kosten van de uitvaart en de kosten van een grafsteen. In dit verband is een factuur van Stijl Uitvaartplanner d.d. 19 december 2017 overgelegd alsook een offerte voor het maken van een grafsteen d.d. 24 november 2018. De vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Gelet daarop zal de vordering worden toegewezen.
[benadeelde partij 10] heeft een vordering ingediend ter hoogte van € 1.075,-. Het gaat hier om de kosten voor de levering van een grafmonument. In dit verband is een factuur overgelegd van [bedrijf] van 23 februari 2018. De vordering is daarmee voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Gelet daarop zal de vordering worden toegewezen.
[benadeelde partij 8] heeft een vordering ingediend ter hoogte van € 2.223,13 voor de kosten van rouwbezoek in de eerste weken na het overlijden van zijn echtgenote, [slachtoffer 2] . De vordering is onderbouwd met aankoopbonnen. De rechtbank acht de periode waarin het rouwbezoek heeft plaatsgevonden redelijk, gelet op het feit dat de wijze waarop de uitvaart is vormgegeven, overeenstemt met de gebruiken zoals die gelden in het land van afkomst van [slachtoffer 2] en [familie slachtoffer 2] . Bovendien passen, naar het oordeel van de rechtbank, de op de aankoopbonnen vermelde producten binnen de marges van een gemiddeld rouwbezoek. De vordering is voldoende onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Het gevorderde bedrag zal dan ook worden toegewezen.
[benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 6] , de twee minderjarige zonen van [slachtoffer 1] , hebben een vordering ingediend ter hoogte van het minimale bedrag dat hun vader tot hun meerderjarigheid in hun levensonderhoud zou bijdragen. Het gaat hierbij om bedragen van respectievelijk € 2.112,50 en € 2.325,-. Bij de bepaling van de hoogte van de gevorderde bedragen is aansluiting gezocht bij het minimale bedrag aan kinderalimentatie conform de uitgangspunten van de Expertgroep Alimentatienormen.
De vordering is daarmee voldoende onderbouwd.
De verdediging heeft niet-ontvankelijkheid van deze vorderingen bepleit, nu niet aangetoond is dat [slachtoffer 1] reeds begonnen was met het voldoen van de genoemde bijdrage. De vorderingen zijn verder niet inhoudelijk betwist.
De rechtbank is van oordeel dat het in de rede ligt en ook aannemelijk is dat [slachtoffer 1] in ieder geval voor het gevorderde minimale bedrag in het levensonderhoud van zijn zonen zou gaan voorzien. Gelet daarop zullen de gevorderde bedragen worden toegewezen.
Overige materiële schade
Huishoudelijke hulp
[benadeelde partij 8] (€ 3.536,-), [benadeelde partij 10] (€ 1.781,-), [benadeelde partij 12] (€ 3.334,50), [benadeelde partij 11] (€ 4.446,-), en [benadeelde partij 13] (€ 3.334,50) hebben vergoeding van de huishoudelijke hulp gevorderd, omdat zij in de eerste maanden in shock verkeerden en ernstig getraumatiseerd waren en daardoor gedurende drie maanden of langer niet in staat waren om het huishouden zelfstandig te doen. Verklaringen van personen die te hulp zijn geschoten zijn ter zitting overgelegd. Ter onderbouwing van de hoogte van de vorderingen is verwezen naar de Letselschade Richtlijn Huishoudelijk Hulp.
De rechtbank is van oordeel dat voor alle vorderingen geldt dat de onderbouwing te algemeen van aard is om te kunnen vaststellen of en in hoeverre huishoudelijke hulp gedurende de eerste drie maanden noodzakelijk was, en dat deze noodzaak in een onlosmakelijk verband stond met de gebeurtenissen van 14 december 2017. Daarbij zij vermeld dat de tijdens de zitting in dit verband overgelegde verklaringen te summier van aard zijn. Dat er in het geval van [benadeelde partij 12] een indicatie was voor huishoudelijke hulp met ingang van 20 augustus 2018, maakt dit niet anders. De vorderingen zijn derhalve onvoldoende onderbouwd en komen daarom niet voor toewijzing in aanmerking. Ze worden afgewezen.
Eigen risico zorgverzekering
[benadeelde partij 1] (€ 770,-), [benadeelde partij 8] (€ 385,-), [benadeelde partij 10] (€ 385,-), [benadeelde partij 12] (€ 385,-), [benadeelde partij 11] (€ 385,-) en [benadeelde partij 13] (€ 385,-) hebben vergoeding van het eigen risico zorgverzekering gevorderd.
De vordering van [benadeelde partij 1] is onderbouwd met een overzicht van zijn verzekeraar. Daaruit kan worden opgemaakt dat aan [benadeelde partij 1] het gevorderde bedrag aan eigen risico in rekening is gebracht. Zijn vordering is voldoende onderbouwd en inhoudelijk niet betwist en zal dan ook worden toegewezen.
De vorderingen van [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 11] en [benadeelde partij 13] zijn onvoldoende onderbouwd. Er is geen factuur van de zorgverzekeraar overgelegd waardoor de rechtbank niet kan nagaan of deze eigen bijdrages inderdaad in rekening zijn gebracht en waarvoor. Daarbij, bij de vorderingen wordt niet eens het jaar genoemd waarop het eigen risico betrekking zou hebben. Nu de vorderingen onvoldoende onderbouwd zijn zullen deze alleen al daarom worden afgewezen.
Bril
[benadeelde partij 15] heeft een vergoeding van vervanging van zijn bril gevorderd. De schade is ontstaan tijdens het voorval van 14 december 2017. Het gaat hier om een bedrag van € 40,-. [benadeelde partij 15] heeft in dit verband een factuur overgelegd van de opticien Hans Anders van 22 december 2017. Nu de vordering voldoende is onderbouwd en niet is betwist, zal deze worden toegewezen.
Inkomstenderving
[benadeelde partij 1] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van inkomstenderving die hij geleden heeft als gevolg van het strafbare feit. Hij heeft op 1 november 2016 zijn onderneming ingeschreven bij de Kamer van Koophandel en moest deze noodgedwongen uitschrijven in april 2017. Gesteld is dat aannemelijk is, dat hij met zijn onderneming minimaal € 1.000,- zou hebben verdiend. De rechtbank is van oordeel dat uit de door [benadeelde partij 1] overgelegde stukken geenszins kan worden opgemaakt wat zijn verdiensten hadden kunnen zijn. Nu de vordering onvoldoende is onderbouwd, zal deze worden afgewezen.
Kleding/schoenen
[benadeelde partij 1] heeft een vordering ingediend tot vergoeding van zijn kleding en schoenen. De kleding en schoenen die hij op 20 januari 2017 droeg zijn kapot geknipt en/of onherstelbaar beschadigd. Er wordt een bedrag van € 300,- gevorderd, waarbij [benadeelde partij 1] heeft aangegeven niet meer over de aankoopbewijzen te beschikken. Uit het strafdossier wordt aannemelijk dat deze schade is geleden. De vordering is door de verdediging niet betwist. Gelet daarop zal de vordering worden toegewezen.
Kosten opvragen stukken huisarts
[benadeelde partij 1] (€ 65,45), [benadeelde partij 10] (€ 41,07), [benadeelde partij 15] (€ 41,07), [benadeelde partij 16] (€ 41,07) en [benadeelde partij 18] (€ 41,07) hebben allen vergoeding gevraagd van de kosten die gemaakt zijn bij het opvragen van de stukken bij verschillende hulpverlener(s) en hebben hun vordering onderbouwd met een factuur van de betreffende hulpverlener. De vorderingen zijn niet betwist. Gelet daarop zullen deze worden toegewezen.
[benadeelde partij 8] (€ 41,07), [benadeelde partij 12] (€ 41,07), [benadeelde partij 11] (€ 41,07), [benadeelde partij 13] (€ 41,07) en [benadeelde partij 19] (€ 41,07) hebben eveneens vergoeding gevraagd van de kosten die gemaakt zijn bij het opvragen van de stukken bij verschillende hulpverlener(s). Deze kosten staan echter in een onlosmakelijk verband met de vorderingen voor vergoeding van shockschade die voornoemde benadeelde partijen hebben ingediend. De vordering van [familie slachtoffer 2] is niet-ontvankelijk verklaard. Deze vordering zal, om dezelfde redenen, datzelfde lot volgen.
De vorderingen van de anderen zijn allemaal reeds door de rechtbank afgewezen. Dit betekent dat deze vorderingen om vergoeding van de kosten die gemaakt zijn bij het opvragen van de stukken bij verschillende hulpverlener(s) een rechtsgrond missen. Gelet daarop zullen deze worden afgewezen.
Reiskosten
[benadeelde partij 1] (€ 131,40), [benadeelde partij 15] (€ 149,35) en [benadeelde partij 16] (€ 70,17) hebben vergoeding van de reiskosten gevorderd die gemaakt zijn en die verband houden met de strafbare feiten. Bij alle vorderingen is een overzicht gevoegd van de gemaakte reiskosten. Deze kosten zijn onderbouwd en niet betwist. Gelet daarop zal een toewijzing volgen.
Ook [benadeelde partij 4] (€ 35,73) heeft vergoeding van de reiskosten gevorderd. Haar vordering bestaat uit twee delen: de reiskosten die gemaakt zijn om naar de Officier van Justitie te reizen (€ 5,30) en de reiskosten die gemaakt zijn om naar de psycholoog te reizen (€ 30,46).
Het gevorderde bedrag van € 30,64 staat in een onlosmakelijk verband met de vordering van [benadeelde partij 2] voor vergoeding van immateriële schade die zij heeft ingediend. Die vordering is reeds door de rechtbank afgewezen. Dit betekent dat dit deel van de vordering een rechtsgrond mist.
Het voorgaande leidt tot de gevolgtrekking dat het bedrag van € 5,30 zal worden toegewezen en het bedrag van € 30,46 zal worden afgewezen.
Studievertraging
[benadeelde partij 1] heeft € 20.200,- gevraagd als vergoeding voor de studievertraging die hij heeft opgelopen als gevolg van het strafbare feit. Door het letsel en de PTSS die hij door de aanval van de verdachte op 20 januari 2017 heeft opgelopen, was het voor hem onmogelijk om een begin te maken met zijn studie. [benadeelde partij 1] heeft in dit verband een inschrijvingsbewijs overgelegd waaruit blijkt dat hij op 3 april 2017 met zijn studie had moeten beginnen. Er wordt een bedrag van € 20.200,- gevorderd op basis van de Letselschade Richtlijn Studievertraging, studievertraging van 1 jaar. Door de verdediging is bepleit dat [benadeelde partij 1] eigen schuld had bij de totstandkoming van zijn letsels. Zoals reeds overwogen kan dit verweer geen doel treffen.
De essentie van een vergoeding voor de studievertraging is dat er daadwerkelijk sprake is van vertraging in de studie. In casu heeft [benadeelde partij 1] zich weliswaar ingeschreven voor een studie, maar heeft hiermee klaarblijkelijk nooit een aanvang gemaakt. Het tegendeel blijkt in ieder geval niet uit zijn vordering. Onduidelijk is waarom hij van deze studie heeft afgezien. Daarmee kan niet worden gesproken van uitstel maar eerder van afstel. Gelet daarop zal de vordering worden afgewezen.
Verhuiskosten/huurprijsverschil
[benadeelde partij 15] heeft € 2779,39 voor verhuiskosten en €20.504,80 voor de hoger huur na verhuizing gevorderd. [benadeelde partij 16] heeft voor kosten in verband met de verhuizing € 503,06 gevorderd. [benadeelde partij 7] heeft € 3502,47 gevorderd voor kosten in verband met verhuizing. Al deze kosten houden weliswaar verband met de gebeurtenissen van 14 december 2017, maar zijn naar het oordeel van de rechtbank geen rechtstreeks gevolg hiervan. Om die reden zullen de vorderingen van [benadeelde partij 15] , [benadeelde partij 16] en [benadeelde partij 7] niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ziekenhuisdaggeldvergoeding
[benadeelde partij 1] is in het ziekenhuis opgenomen geweest van 20 januari 2017 tot
25 januari 2017 en vordert daarom ziekenhuisdaggeldvergoeding. Er wordt een bedrag gevorderd van € 150,-, dit op basis van de Letselschade richtlijn Ziekenhuis -en Revalidatiedaggeldvergoeding. De vordering is onderbouwd en door de verdediging niet betwist. Gelet daarop zal de vordering worden toegewezen.
Verplaatste schade
[benadeelde partij 1] heeft ook vergoeding van de verplaatste schade gevorderd van € 1.085,17. Tijdens de ziekenhuisopname heeft de partner van [benadeelde partij 1] reiskosten gemaakt om hem tweemaal daags te bezoeken en hem op 25 januari 2017 op te halen (€ 21,17). Na zijn ontslag uit het ziekenhuis heeft zij hem gedurende twee weken thuis verzorgd en is daartoe die weken thuis gebleven (€ 1.064,-). De rechtbank begrijpt de vordering van [benadeelde partij 1] zo dat zijn partner, naast de gemaakte reiskosten, eveneens vergoeding vordert voor de verleende huishoudelijke hulp/mantelzorg. Hoewel de rechtbank zich goed kan voorstellen dat [benadeelde partij 1] als gevolg van het opgelopen letsel hulp nodig had, is de rechtbank van oordeel dat deze vordering van [benadeelde partij 1] onvoldoende onderbouwd is. Zo is er geen verklaring overgelegd van zijn partner en er wordt niet aangegeven waaruit de huishoudelijke hulp/mantelzorg concreet heeft bestaan. Gelet hierop zal de vordering worden afgewezen.
1. [benadeelde partij 1]
Toegewezen wordt:
- € 10.000,- aan letselschade
- € 770,- aan eigen risico van de zorgverzekering
- € 300,- aan kosten kleding/schoenen
- € 65,45 aan kosten opvragen stukken huisarts
- € 131,40 aan reiskosten
- € 150,- aan ziekenhuisdaggeldvergoeding
Afgewezen wordt:
- de vordering ter zake inkomstenderving
- de vordering ter zake studievertraging
- de vordering ter zake verplaatste schade
2. [benadeelde partij 2]
Toegewezen wordt:
- € 1.250,- € 1.250,- aan letselschade
3. [benadeelde partij 3]
Toegewezen wordt:
- € 650,- € 650,- aan letselschade
4. [benadeelde partij 4]
Toegewezen wordt:
- € 8.628,71 aan kosten voor de uitvaart en een grafmonument
- € 5,30 aan reiskosten
Afgewezen wordt:
- € 30,46 aan reiskosten
- de vordering ter zake shockschade
5. [benadeelde partij 5]
Toegewezen wordt € 2.112,50 aan gederfd levensonderhoud
6. [benadeelde partij 6]
Toegewezen wordt € 2.325,- aan gederfd levensonderhoud
7. [benadeelde partij 7]
Toegewezen wordt:
- € 20.000,- aan letselschade
- € 50.000,- aan shockschade
Niet-ontvankelijk wordt verklaard:
- de vordering ter zake verhuiskosten
8. [benadeelde partij 8]
Toegewezen wordt:
- € 2.223,13 € 2.223,13 aan kosten voor het rouwbezoek
Afgewezen wordt:
- de vordering ter zake affectieschade
- de vordering ter zake kosten huishoudelijke hulp
- de vordering ter zake eigen risico van de zorgverzekering
Niet-ontvankelijk wordt verklaard:
- de vordering ter zake shockschade
- de vordering ter zake kosten opvragen stukken huisarts
9. [benadeelde partij 10]
Toegewezen wordt:
- € 15.000,- aan shockschade met niet-ontvankelijkverklaring voor het meer gevorderde
- € 1.075,- aan kosten voor het plaatsen van een grafmonument
- € 41,07 aan kosten opvragen stukken huisarts
Afgewezen wordt:
- de vordering ter zake affectieschade
- de vordering ter zake kosten huishoudelijke hulp
- de vordering ter zake eigen risico van de zorgverzekering
10. [benadeelde partij 9]
Toegewezen wordt:
- € 15.000,- € 15.000,- aan shockschade met niet-ontvankelijkverklaring voor het meer gevorderde
Afgewezen wordt:
- de vordering ter zake affectieschade
11. [benadeelde partij 12]
Afgewezen wordt:
- de vordering ter zake affectieschade
- de vordering ter zake shockschade
- de vordering ter zake kosten huishoudelijke hulp
- de vordering ter zake eigen risico van de zorgverzekering
- de vordering terzake kosten opvragen stukken huisarts
12. [benadeelde partij 11]
Afgewezen wordt:
- de vordering ter zake affectieschade
- de vordering ter zake shockschade
- de vordering ter zake kosten huishoudelijke hulp
- de vordering ter zake eigen risico van de zorgverzekering
- de vordering ter zake kosten opvragen stukken huisarts
13. [benadeelde partij 13]
Afgewezen wordt:
- de vordering ter zake affectieschade
- de vordering ter zake shockschade
- de vordering ter zake kosten huishoudelijke hulp
- de vordering ter zake eigen risico van de zorgverzekering
- de vordering ter zake kosten opvragen stukken huisarts
14. [benadeelde partij 14]
Afgewezen wordt de vordering ter zake shockschade
15. [benadeelde partij 15]
Toegewezen wordt:
- € 5.000,- aan letselschade
- € 15.000,- aan shockschade
- € 40,- aan kosten vervanging bril
- € 41,07 aan kosten opvragen stukken huisarts
- € 149,35 aan reiskosten
Afgewezen wordt:
- de vordering terzake affectieschade
Niet-ontvankelijk wordt verklaard:
- de vordering terzake verhuiskosten/huurprijsverschil
16. [benadeelde partij 16]
Toegewezen wordt:
- € 2.500,- aan shockschade
- € 41,07 aan kosten opvragen stukken huisarts
- € 70,17 aan reiskosten
Afgewezen wordt:
- de vordering ter zake affectieschade
Niet-ontvankelijk wordt verklaard:
- de vordering ter zake verhuiskosten/huurprijsverschil
17. [benadeelde partij 20]
Afgewezen wordt de vordering ter zake shockschade
18. [benadeelde partij 18]
Toegewezen wordt:
- € 3.500,- aan shockschade
- € 41,07 aan kosten opvragen stukken huisarts
19. [benadeelde partij 19]
Afgewezen wordt:
- de vordering ter zake shockschade
- de vordering ter zake kosten opvragen stukken huisarts
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank acht het - met de verdediging - illusoir dat verdachte in staat zal zijn binnen een redelijke termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Dit gelet op de op te leggen jarenlange gevangenisstraf en de op te leggen maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Dat heeft consequenties voor de toepassing van de vervangende hechtenis. Die hechtenis is bedoeld als drukmiddel voor veroordeelden die wel kunnen betalen, maar niet willen betalen. De rechtbank vraagt zich hier echter af of, mede gelet op de vele jaren van vrijheidsbeneming die voor hem liggen, de verdachte de toegewezen bedragen wel kan betalen. Toepassing van de vervangende hechtenis zou dan een punitief karakter krijgen; een straf voor een onmogelijkheid tot betalen. Dat acht de rechtbank ongewenst. De rechtbank houdt met het genoemde rekening door te bepalen dat bij gebreke van betaling van de aan de Staat te betalen bedragen slechts één dag vervangende hechtenis wordt toegepast.
De rechtbank ziet geen reden om van oplegging van de schadevergoedingsmaatregel af te zien.