ECLI:NL:RBROT:2017:10844

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
20 september 2017
Publicatiedatum
13 april 2018
Zaaknummer
10/012121-17 en 10/095103-17 (gev.ttz)
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens openlijk geweld tegen ambulancebroeder

Op 20 september 2017 vond de openbare terechtzitting plaats in de Rechtbank Rotterdam, waar de verdachte werd aangeklaagd voor openlijk geweld tegen een ambulancebroeder. De zaak betreft twee incidenten, met parketnummers 10/012121-17 en 10/095103-17. De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. E. Kaya, was aanwezig op de zitting. De politierechter, mr. D.C.J. Peeck, stelde de identiteit van de verdachte vast en vernam de verklaringen van de aangevers, die zich als benadeelde partijen in het proces voegden. De officier van justitie, mr. I. Barendregt, vorderde een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. De verdachte had op 13 december 2016 in Dordrecht de aangever [naam slachtoffer 1] mishandeld door hem tegen zijn keel te slaan en hem tegen een bus te duwen. Daarnaast had hij op 25 mei 2017 openlijk geweld gepleegd tegen [naam slachtoffer 2], een ambulancebroeder, door deze te duwen en te slaan. De politierechter oordeelde dat de verdachte zich onaanvaardbaar had bemoeid met het werk van de ambulancebroeder, die op dat moment zijn moeder hielp. De rechter legde een taakstraf op van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden op, met een proeftijd van twee jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan beide slachtoffers. De politierechter benadrukte de ernst van geweld tegen hulpverleners en de impact van de feiten op de slachtoffers.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam
Team straf RC
Parketnummers: 10/012121-17; 10/095103-17 (gev. ttz.)
Proces-verbaalvan de openbare terechtzitting van de politierechter in de rechtbank Rotterdam op d.d. 20 september 2017.
Tegenwoordig als:
politierechter mr. D.C.J. Peeck,
officier van justitie mr. I. Barendregt,
griffier M.M. Aalbers.
De zaken tegen na te noemen verdachte worden uitgeroepen.
De verdachte, op de terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de politierechter te zijn genaamd

[naam verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats verdachte] op [geboortedatum verdachte] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres verdachte] , [woonplaats verdachte] .
De politierechter heeft door deze ondervraging de identiteit van de verdachte vastgesteld.
Als raadsman van de verdachte is aanwezig mr. E. Kaya, advocaat te Rotterdam.
Tevens is aanwezig [naam slachtoffer 1] , de aangever in zaak 10-012121/17. Hij heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
Tevens is aanwezig [naam slachtoffer 2] , de aangever in zaak 10-095103/17. Hij heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd.
Hij geeft te kennen als slachtoffer gebruik te zullen maken van zijn spreekrecht.
In dit proces-verbaal zijn verklaringen en mededelingen steeds zakelijk weergegeven.
De zaak wordt gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de strafzaak tegen de medeverdachte [naam medeverdachte] . Dit proces-verbaal geeft slechts weer hetgeen in de strafzaak tegen de verdachte is voorgevallen.
De politierechterhervat het onderzoek in de stand waarin het zich bevond op het tijdstip van de schorsing op de terechtzitting van d.d. 25 juli 2017. Omdat een andere politierechter zitting houdt, wordt het onderzoek opnieuw aangevangen. Eerdere beslissingen als bedoeld in artikel 322, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering blijven in stand.
De politierechtervermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mede, dat hij niet tot antwoorden is verplicht.

De officier van justitie draagt de zaak voor.

De officier van justitiedraagt de bij afzonderlijke dagvaardingen aangebrachte zaken voor en vordert voeging van de zaken, omdat voeging in het belang van het onderzoek is.

De raadsman verzet zich niet tegen voeging van de zaken.

De politierechterbeveelt de voeging van de zaken, omdat voeging in het belang van het onderzoek is.
De officier van justitievordert dat de tenlastelegging wordt gewijzigd. Zij legt daartoe een vordering over.
De verdachteen
de raadsmanverklaren geen bezwaar te hebben tegen de wijziging.

De politierechter wijst de vordering toe.

De vordering is aan dit proces-verbaal gehecht en maakt daarvan deel uit.
De griffierreikt een door haar gewaarmerkt afschrift van de wijziging aan de verdachte en de raadsman uit, waarna het onderzoek met toestemming van de verdachte en de raadsman wordt voortgezet.
De politierechterdeelt mede de korte inhoud van de relevante stukken van het dossier.

De verdachte verklaart:

Ten aanzien van feit 10/095103-17:
Op 25 mei heb ik de ambulance gebeld omdat mijn moeder ziek was geworden. De ambulancemedewerkers zijn gekomen. Ik vond dat een van hen op een geïrriteerde manier praatte. Ze besloten mijn moeder naar de ambulance te brengen. De ene man ging bij mijn moeder in de ambulance zitten. De ander deed de deur dicht en ging er als een soort beveiliger voor staan. Ik vroeg aan hem wat er ging gebeuren en of mijn moeder nog naar het ziekenhuis zou gaan. We kregen of geen reactie of een hele geïrriteerde reactie. Ik hoorde dat mijn moeder uit de ambulance wilde. Omdat wij hem niet vertrouwden, wilden we dat mijn moeder de ambulance zou verlaten, zodat we haar zelf naar het ziekenhuis konden brengen. Op dat moment sloeg de achterdeur open. Ik kreeg een trap op mijn rug, hierdoor heb ik mijn rug gekneusd. Ik kreeg een klap op mijn oor, waardoor mijn oor begon te bloeden. Mijn vader zag dat gebeuren en heeft de man vastgehouden. De man ging in de ambulance zitten en wilde wegrijden, maar een buurman heeft de sleutels uit het contact gehaald. Ik ben bij de buren gaan staan, om te kijken wat er gebeurde. Dit was nadat ik ben geslagen en geduwd. Ik ben niet in de ambulance geweest.

De raadsman van de verdachte verklaart:

Ik heb van tevoren beeldmateriaal aan de rechtbank gestuurd. Ik zou dit graag willen laten zien op de terechtzitting, zodat u kunt zien wat er gebeurt, dat een buurman het slachtoffer uit de auto trekt, en wat er gezegd wordt, het gesprek met het slachtoffer, en zijn manier van reageren tijdens dit gesprek.

De politierechter deelt mede:

Ik zie het belang van deze beelden niet, omdat deze beelden gemaakt zijn nadat de aangever weer in de auto is gestapt. De handelingen die de verdachten worden verweten staan hier niet op. Deze beelden zullen niet worden gevoegd.
De officier van justitieleest de schriftelijke slachtofferverklaring voor. Deze verklaring is aan dit proces-verbaal gehecht en maakt daarvan deel uit.
De politierechtergaat over tot bespreking van de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij[naam benadeelde 1] deelt mede dat hij ter zake van het onder 10/095103-17 ten laste gelegde feit € 5.524 euro aan schadevergoeding vordert.

De benadeelde partij licht de vordering als volgt toe:

De vordering voor de behandeling door de psycholoog is een voorlopige schatting op basis van de behandelingen die ik tot nu toe bij de psycholoog heb gehad. De psycholoog kan pas een rekening sturen op het moment dat er een streep staat onder mijn behandeling.
Ten aanzien van feit 10/012121-17:

De raadsman van de verdachte verklaart:

Mijn cliënt wil graag dat dit feit met gesloten deuren wordt besproken.

De officier van justitie verklaart:

Ik begrijp uw verzoek. Ik denk dat ik de zaak op zo’n manier kan weergeven dat het publiek de zaal niet hoeft te verlaten.

De politierechter wijst het verzoek af.

De politierechterdeelt mede de korte inhoud van de relevante stukken van het dossier.

De verdachte verklaart:

U vraagt mij naar mijn persoonlijke omstandigheden. Ik werk fulltime, zes dagen in de week als sjouwer. Ik heb geen werk kunnen vinden met mijn opleiding. Mijn inkomen is € 1.150 per maand.
De politierechtergaat over tot bespreking van de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij[naam benadeelde 2] deelt mede dat hij ter zake van het onder 10/012121-17 ten laste gelegde feit € 565 euro aan schadevergoeding vordert.

De benadeelde partij licht de vordering als volgt toe:

De verdachte is veroordeeld, daarna heb ik aangegeven bij Slachtofferhulp dat ik dacht dat het klaar was. Ik kreeg een brief met daarin het toegewezen bedrag, maar ik had meer geëist. Ik ben het ook niet eens met dat bedrag.
De officier van justitiehoudt haar requisitoir. Zij vordert dat de verdachte ter zake van de onder 10/012121-17 en 10/095103-17 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk.
De officier legt de vordering over.

De officier van justitie verklaart:

Het verhaal van de verdachte is dat hij onheus is bejegend en mishandeld is door de ambulancebroeder. De ambulancebroeder verklaart dat hij juist degene is die is aangevallen, belaagd, en mishandeld. Ik geloof zijn verklaring. Alle verklaringen in het dossier, van zowel het slachtoffer als de getuigen, komen erop neer dat beide verdachten de ambulancebroeder hebben aangevallen. Zij zijn degenen die agressief zijn geweest. Voor een aantal van de getuigen geldt dat zij er met hun neus bovenop stonden. De verbalisanten hebben letsel gezien bij de aangever.
Uit het dossier blijkt dat er aan de telefoon en in de woning al een gespannen sfeer was. Om die reden is er in eerste instantie ook politie meegekomen. Het slachtoffer en zijn collega hebben de vader en de zoon in de woning al verzocht om weg te gaan. De moeder is in de ambulance gezet om rust en veiligheid te creëren.
Verschillende getuigen verklaren over de agressie bij de vader en de zoon.
Ook bij het andere feit is prake van agressie bij verdachte. Hij heeft het slachtoffer drie keer met zijn hoofd tegen een bus geslagen. Een arts heeft geconstateerd dat het slachtoffer hier een lichte hersenschudding aan heeft overgehouden. Ook heeft hij een klap gekregen tegen zijn keel, terwijl de verdachte een ring om had. Uit de camerabeelden blijkt ook dat hij het slachtoffer bij zijn keel heeft gepakt, en dat daardoor zijn hoofd tegen de bus is gekomen. De verdachte heeft voor dit feit een voorwaardelijk sepot gekregen, maar hij is weer in aanraking gekomen met de politie, dus hij moet zich hiervoor alnog verantwoorden.
Deze twee zaken de enige feiten op zijn strafblad zijn. Het zijn heel ernstige feiten. Zijn gedrag is buiten alle proporties. Het openbaar ministerie tilt zwaar aan geweld tegen hulpverleners. Ik vind een gevangenisstraf op zijn plaats.
De officier van justitiemerkt ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partij op:
Het slachtoffer [naam slachtoffer 1] heeft vergoeding van een bedrag van € 565 aan immateriële schade gevorderd. De verdachte heeft in het kader van zijn voorwaardelijk sepot een bedrag € 275 aan het slachtoffer moeten betalen. Nu mijn collega dat bedrag voldoende heeft geacht, en dit bedrag ook passend is in vergelijking met andere situaties, moet de vordering worden toegewezen tot het bedrag dat de verdachte in het kader van zijn voorwaardelijk sepot nog aan het slachtoffer verschuldigd was, namelijk een bedrag van € 34,38, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum tot aan de dag van de algehele voldoening. Ik verzoek u tevens de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De vordering van het slachtoffer [naam slachtoffer 2] is lastiger. Het gaat hier o.a. om een geschat bedrag voor de kosten van een psychologische behandeling. In het dossier zit echter een doorverwijzing van de huisarts en een brief van zijn psycholoog waaruit blijkt dat het slachtoffer onder behandeling is. Hoewel er nog geen factuur beschikbaar is, is het wel duidelijk dat hij behandeld wordt door een psycholoog, en dat hij daar ook kosten aan heeft. Ik verzoek u deze kosten te schatten op een bedrag van € 425. Ik verzoek u ook de immateriële schade toe te wijzen tot een bedrag van € 2.500. Ik heb gekeken naar soortgelijke situaties, en ik denk dat dit bedrag passend is, gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval.
Ik verzoek u in totaal een bedrag van € 2.925 toe te wijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum tot aan de dag van de algehele voldoening, hierbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen, en tot slot te bepalen dat verdachte en zijn medeverdachte hoofdelijk aansprakelijk zijn.

De raadsman voert het woord tot verdediging en verklaart:

Ten aanzien van feit 10/095103-17:
Het is duidelijk dat deze situatie niet had moeten gebeuren. Qua bewijs valt er niet zoveel te zeggen. Ik verzoek u in het voordeel van verdachte rekening te houden met de omstandigheden waaronder dit feit gepleegd is. Een gevangenisstraf is dan ook een te zware straf. Ik verzoek u een taakstraf en wellicht een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij [naam benadeelde 1] zou ik erop willen wijzen dat de immateriële schade niet is onderbouwd, maar alleen een bedrag is genoemd. Ik zie wel de brief van de psychiater en de huisarts die zeggen dat behandeling nodig is. De kosten en de duur van zo’n behandeling zijn echter niet onderbouwd. Volgens de officier van justitie is voor de immateriële schade een bedrag van € 2.500 op zijn plaats. Daar ben ik het niet mee eens: we weten niet wat er is gebeurd. Ik verzoek u dan ook dit bedrag af te wijzen. De materiële schade is ook niet voldoende onderbouwd, dus ik verzoek u ook dit bedrag af te wijzen.
Tot slot wil ik erop wijzen dat de verdachte op 25 mei naar de spoedeisende hulp is gegaan. Daar is ook letsel geconstateerd.
Ten aanzien van feit 10/012121-17:
Ik refereer me ten aanzien van dit feit en sluit me aan bij de eis van de officier van justitie.
De officier van justitiewordt in de gelegenheid gesteld te repliceren. Zij deelt mede:
Met de foto’s van het letsel van de verdachte wil de raadsman suggereren dat het slachtoffer verantwoordelijk is voor wat er is gebeurd. Er is geen enkel aanknopingspunt in het dossier dat hij ook maar iets van geweld heeft gebruikt. Hij heeft hoogstens een duw gegeven. Behalve de verdachten is er niemand die verklaart dat het slachtoffer zou hebben geslagen. Ik kan me op basis van de getuigenverklaringen voorstellen dat de verdachte letsel hebben opgelopen door hun eigen gedrag.

De raadsman wordt in de gelegenheid gesteld te dupliceren.

De benadeelde partij [naam benadeelde 2]wordt in de gelegenheid gesteld andermaal het woord te voeren. Hij merkt op:
De verdachte kon een veroordeling ontlopen zolang hij zich aan de voorwaarden van het sepot zou houden. Dat heeft hij niet gedaan. De eis van de officier van justitie zou betekenen dat hij geen smartengeld meer hoeft te betalen, ondanks het feit dat hij de voorwaarden heeft overtreden.
De verdachtewordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij wenst geen gebruik te maken van dit recht.

De politierechter beslist als volgt.

De politierechter verklaart het onderzoek gesloten en zegt terstond mondeling vonnis te zullen geven.
De politierechter spreekt het vonnis uit ter openbare terechtzitting.
---------------------------------------------------------------------------------------------------------------
A a n t e k e n i n g van het m o n d e l i n g v o n n i s
--------------------------------------------------------------------

Inhoud van de tenlastelegging

Bij de dagvaarding, zoals deze overeenkomstig de vordering van de officier van justitie is gewijzigd, is aan de verdachte ten laste gelegde dat
Ten aanzien van feit 10/012121-17
hij op of omstreeks 13 december 2016 te Dordrecht [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem
- tegen zijn keel en/of hals te slaan en/of te stompen en/of
- (met kracht) bij zijn keel te pakken/grijpen en/of
- tegen een bus te duwen (waardoor het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 1] meerdere keren, althans een keer, tegen die bus stootte);
Ten aanzien van feit 10/095103-17
hij op of omstreeks 25 mei 2017 te Dordrecht, op of aan de openbare weg, de [plaats delict] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het meerdere malen, althans eenmaal,
- duwen en/of trekken op/tegen/aan het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 2] en/of
- (met kracht) beet pakken en/of vasthouden van de nek en/of het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 2] en/of
- slaan en/of stompen in/op/tegen het gezicht en/of op/tegen het hoofd en/of op/tegen het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 2] ;

Bewijsmiddelen en voor bewijs redengevende feiten en omstandigheden

Ten aanzien van feit 10/012121-17:
1.
Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam Zuid-Holland-Zuid, nummer [proces-verbaalnummer 1] , opgemaakt en op 13 december 2016 ondertekend door de opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 1] , voor zover inhoudende als de op 13 december 2016 tegenover de verbalisant afgelegde
verklaring van de aangever [naam slachtoffer 1]:
“Ik doe aangifte van mishandeling door een jongen genaamd [naam verdachte] . Vandaag 13 december 2016 omstreeks 14.25 uur kwam ik vanuit school in Rotterdam aan
op het perron van Dordrecht. Ik liep langs de broodjeszaak en zag [naam verdachte] daar staan. Ik zag uit mijn ooghoek dat [naam verdachte] vanaf het eerste bankje op mij afkwam gelopen. Toen [naam verdachte] voor mij stond, voelde en zag ik dat [naam verdachte] mij met één van zijn vuisten, een stomp gaf tegen de rechterzijde van mijn hals, nabij mijn keel. Aan die hand droeg hij een grote ring met een punt eraan. Ik heb nu pijn aan het open wondje van de ring. Hierna voelde ik dat [naam verdachte] mij met beide handen stevig bij mijn keel pakte en mij tegen de rechter achterzijde van de bus duwde. Dit deed pijn. Terwijl hij me tegen de bus aandrukte, voelde ik dat [naam verdachte] mijn hoofd tot drie keer toe hard tegen de bus aan sloeg. Hierdoor voelde ik pijn en ben ik nu duizelig, misselijk en heb ik hoofdpijn.”
2.
Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam Zuid-Holland-Zuid, nummer [proces-verbaalnummer 2] , opgemaakt en op 19 januari 2017 ondertekend door de opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 2] , voor zover inhoudende als de op 19 januari 2017 tegenover de verbalisant afgelegde
verklaring van de verdachte [naam verdachte]:
“Ik zag [naam] zitten. Ik liep naar hem toe. Ik werd het zo zat. Ik duwde [naam] tegen de bus.”
3.
Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam Zuid-Holland-Zuid, nummer [proces-verbaalnummer 3] , opgemaakt en op 12 januari 2017 ondertekend door de opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 2] , voor zover inhoudende als de
bevindingen van de verbalisant:
“Ik heb de beelden bekeken van een mishandeling die zou hebben plaatsgevonden bij de bushalte van het NS station te Dordrecht. Ik heb beelden bekeken van een camera welke gericht is op de bushalte. Ik zie op de beelden 13 december 2016 om 14:30 uur staan. Ik zie dat [naam slachtoffer 1] naar de bus loopt. Ik zie dat de verdachte hem met twee handen bij de keel pakt. Ik zie dat [naam slachtoffer 1] tegen de bus geduwd wordt. Ik zie dat het hoofd van [naam slachtoffer 1] hierbij tegen de bus komt.”
Ten aanzien van feit 10/095103-17:
1.
Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam Zuid-Holland-Zuid, nummer [proces-verbaalnummer 4] , opgemaakt en op 25 mei 2017 ondertekend door de opsporingsambtenaar [naam opsporingsambtenaar 3] , voor zover inhoudende als de op 25 mei 2017 tegenover de verbalisant afgelegde
verklaring van de aangever [naam slachtoffer 2], inclusief de door de verbalisant gemaakte foto’s van zijn letsel die als bijlage bij de aangifte zijn gevoegd:
“Vandaag, 25 mei 2017, was ik in dienst als ambulancechauffeur. We kregen een melding dat een vrouw acute medische zorg nodig had aan de [adres delict] in Dordrecht. (…) Op het moment dat ik de deur dichtduwde, viel de zoon mij aan. Ik weet echt niet meer wat hij toen precies heeft gedaan. Het ging ook zo snel. Of hij me nu sloeg of me wegduwde, dat weet ik echt niet meer. Een fractie nadat de zoon mij aanviel, werd ik van achteren aangevallen door de vader. Ik werd door de vader en de zoon in de bosschages in het midden van het hofje geduwd. Ik werd geslagen en geduwd. Ik ben niet omgevallen, maar kwam staand in de bosjes terecht. Ondertussen werd ik geslagen en vastgehouden en geduwd. Ik ben vervolgens in de auto gestapt. Vrijwel direct erna werd het portier geopend en ik zag dat de vader naar binnen kwam. Ik zag dat hij agressief en dreigend was. Op hetzelfde moment kwam de zoon via de bijrijders kant ook de auto binnen. Ik probeerde hen uit de auto te krijgen door ze weg te duwen en te slaan. Op een gegeven moment werd ik op mijn rechterzijde geduwd. Ik voelde dat de vader mij om mijn nek vastpakte. Ik kreeg wel lucht, maar ik kon geen kant op. Ik voelde dat de zoon op mij in sloeg. Ik weet niet hoe vaak hij heeft geslagen of op welke manier. Ik weet dat hij mij heeft aangevallen, geslagen en geduwd. Door de mishandeling voelt het bij mijn hals, aan de onderkant van mijn kaak beurs. Ook mijn linkerwang voelt beurs. Ik heb een kras op mijn linkerarm, en een bult op mijn voorhoofd.”
2.
Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam Zuid-Holland-Zuid, nummer [proces-verbaalnummer 5] , opgemaakt en op 25 mei 2017 ondertekend door de opsporingsambtenaren [naam opsporingsambtenaar 4] en [naam opsporingsambtenaar 5] , voor zover inhoudende als de op 25 mei 2017 tegenover de verbalisanten afgelegde
verklaring van de getuige [naam getuige 1]:
“Ik hoorde een harde klap tegen de ambulance en keek door het raampje. Ik zag mijn collega [naam slachtoffer 2] langs de ambulance vliegen, richting de bosjes. (…) Vervolgens zag ik dat de
zoon middels de bijrijderszijde de ambulance inging en dat hij mijn collega [naam slachtoffer 2]
belaagde.
Tevens zag ik ook dat de vader via de bijrijderszijde naar binnen klom en dat deze
mijn collega [naam slachtoffer 2] vast pakte. Ik zag dat de zoon en zijn vader bovenop mijn collega zaten.”
3.
Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam Zuid-Holland-Zuid, nummer [proces-verbaalnummer 6] , opgemaakt en op 25 mei 2017 ondertekend door de opsporingsambtenaar
[naam opsporingsambtenaar 6] , voor zover inhoudende als de op 25 mei 2017 tegenover de verbalisant afgelegde
verklaring van de getuige [naam getuige 2]:
“Vandaag, donderdag 25 mei 2017 omstreeks 12:30 a 12:35 uur wilde ik net vertrekken
vanuit mijn woning [adres 1] . Ik zag dat bij [adres delict] twee ambubroeders naar binnen
gingen. Ik zag dat de moeder in de ambu werd geladen en de deuren dicht gingen. Een broeder ging in de ambu en een broeder stond bij de zijdeur in gesprek met de familie. Ik hoorde dat de zoon zei: "Ik ga mee". Ik hoorde de broeder buiten zeggen dat dit niet mogelijk was. Ik zag dat de zoon de achterdeur open wilde trekken. Dit werd voorkomen door de broeder. Toen ontstond een open / dicht, open / dicht spelletje. Vader is dan kalm. Ik zag dat zowel de broeder als de zoon elkaar proberen weg te duwen om bij de deur te komen. Op het moment dat de zoon fysiek werd begon ook vader zich er mee te bemoeien. Ik zag dat vader ook
probeerde de deur open te trekken. Ik zag dat de zoon via de bijrijderskant de cabine naar binnen ging. Ik zag dat er in de cabine een worsteling en een handgemeen ontstond. Ik zag dat de zoon tussen de passagiersstoel en de bestuurdersstoel zat of hing. Ik zag zwaaiende armen. Ik weet niet of dit klappen waren of een worsteling. Ik hoorde angst in de stem van de chauffeur. Toen besefte ik dat het ernstig was. Ik heb toen de zoon uit de wagen getrokken. Ik zie en voel dat de zoon zich lostrekt en ook de cabine in springt en dat vader en zoon samen de chauffeur belagen. Ik zag dat de zoon zich ook in de worsteling mengde.”
4.
Het ambtsedig proces-verbaal van de politie Rotterdam Zuid-Holland-Zuid, nummer [proces-verbaalnummer 7] , opgemaakt en op 25 mei 2017 ondertekend door de opsporingsambtenaar
[naam opsporingsambtenaar 7] , voor zover inhoudende als de op 25 mei 2017 tegenover de verbalisant afgelegde
verklaring van de getuige [naam getuige 3]:
“Op donderdag 25 mei 2017, omstreeks 12.30 uur kwam ik thuis en liep ik richting mijn
woning aan de [adres 2] te Dordrecht. Ik zag toen ter hoogte van [adres delict] een
ambulance op de stoep staan voor de woning. Ik zag een hoop mensen en twee
ambulancemedewerkers.
Ik zag een (1) ambulancebroeder staan tussen de ambulance en de bossages die
tegenover de woningen liggen. Ik zag dat deze ambulancebroeder werd geslagen door een
man. Ik zag dat de ambulancebroeder daardoor in de bossages viel. Ik heb niet gezien
waar de ambulancebroeder werd geraakt, ook kan ik geen signalement geven van de man
die sloeg.“
De inhoud van de bewijsmiddelen is steeds zakelijk weergegeven.

Bewijsmotivering

De bewezenverklaring steunt op de hiervoor weergegeven inhoud van de bewijsmiddelen, leverende op de redengevende feiten en omstandigheden voor die bewezenverklaring.
De inhoud van de bewijsmiddelen wordt daarbij telkens - ook in onderdelen - slechts gebruikt voor het bewijs van het feit waarop het betrekking heeft.

Bewezenverklaring

Wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op die wijze dat
Ten aanzien van feit 10/012121-17:
hij op 13 december 2016 te Dordrecht [naam slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem
- tegen zijn keel te slaan en
- (met kracht) bij zijn keel te pakken en
- tegen een bus te duwen (waardoor het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer 1] meerdere keren tegen die bus stootte);
Ten aanzien van feit 10/095103-17:
hij op 25 mei 2017 te Dordrecht, op de openbare weg, de [plaats delict] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [naam slachtoffer 2] , welk geweld bestond uit het meerdere malen,
- duwen tegen het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 2] en
- (met kracht) beet pakken van de nek van voornoemde [naam slachtoffer 2] en
- slaan tegen het gezicht en tegen het hoofd en tegen het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer 2] ;

Kwalificaties

De bewezen feiten leveren op:
- Feit 10/012121-17: mishandeling
- Feit 10/095103-17: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Strafbaarheid feiten

De feiten zijn strafbaar.

Strafbaarheid verdachte

De verdachte is strafbaar

Toegepaste wetsartikelen

Artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 141, 300 van het Wetboek van Strafrecht.

Strafoplegging

Taakstraf voor de duur van 180 (zegge: honderd tachtig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan,
met bevel, dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering wordt gebracht volgens de maatstaf van twee uren per dag, zodat na deze aftrek
174 (zegge: honderd vierenzeventig) urente verrichten taakstraf resteert.
met bevel dat, voor het geval de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 87 dagen.

Gevangenisstraf voor de duur van twee maanden,

met bevel dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders wordt gelast, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd, die hierbij wordt gesteld op 2 jaar, na te melden voorwaarden overtreedt.

Algemene voorwaarde

algemene voorwaarde:
- de veroordeelde zal zich vóór het einde van de proeftijd niet aan een strafbaar feit schuldig maken.

Motivering strafoplegging

De straffen die aan de verdachte worden opgelegd, zijn gegrond op de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft samen met zijn vader een ambulance broeder belaagd die zich over zijn moeder had ontfermd. Verdachte bemoeide zich op onaanvaardbare wijze met het werk van de ambulancebroeder die door de verdachte zelf was gebeld omdat zijn moeder onwel was. Hoewel voorstelbaar is dat de verdachte zich zorgen maakte over zijn moeder, zal hij zich in een dergelijke situatie moeten schikken naar de ambulancebroeder die hiervoor is opgeleid. Er wordt zwaar getild aan geweld tegen hulpverleners, die in het lagemeen belang vaak onder stressvolle omstandigheden hun werk doen. Door handelen als dat van verdachte zullen steeds minder mensen geneigd zijn werkzaamheden in het algemeen belang te verrichten. Uit de verklaring van het slachtoffer blijkt dat deze gebeurtenis ingrijpende gevolgen voor hem heeft gehad. Hij heeft zich onder behandeling van een psycholoog moeten stellen.
Daarnaast heeft de verdachte op straat, zonder duidelijke aanleiding, een jongeman met zijn hoofd tegen een bus geslagen. Het slachtoffer had hierdoor een hersenschudding.
Voor beide feiten geldt dat geweld in de openbare ruimte leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.
De richtlijnen van de rechtbank schrijven in principe een gevangenisstraf voor. Er zijn redenen om die in dit geval niet onvoorwaardelijk op te leggen. Wel zal een forse werkstraf worden opgelegd om de ernst van de feiten te benadrukken. Daarnaast wordt een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd om de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst weer zulke feiten te plegen. Bij het opleggen van de straf is rekening gehouden met het feit dat de verdachte een blanco strafblad heeft en met zijn leeftijd. Ook is rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de verdachte.

Bijkomende beslissing

Niet bewezen wordt geacht hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard. De verdachte wordt daarvan vrijgesproken.

Motivering beslissing op vordering benadeelde partij [naam benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft ter zake van het onder 10/012121-17 ten laste gelegde feit als vergoeding van immateriële schade een bedrag gevorderd van € 565,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade toegebracht.
Een bedrag van € 275,- komt de politierechter gezien hetgeen in andere zaken is toegewezen, redelijk voor. De verdachte heeft in het kader van het voorwaardelijke sepot al € 240,62 betaald. Het bedrag dat wordt toegewezen bestaat daarom uit het gedeelte dat nog niet door de verdachte is betaald, namelijk een bedrag van €34,38, vermeerderd met de wettelijke rente. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Beslissing op vordering benadeelde partij [naam benadeelde 2]
De vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 34,38 (zegge: vierendertig euro en achtendertig eurocent), bestaande uit immateriële schade. De verdachte wordt veroordeeld dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 2] , wonende te Dordrecht, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in het resterende deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De verdachte wordt tevens veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Motivering beslissing op vordering benadeelde partij [naam benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft ter zake van het onder 10/095103-17 ten laste gelegde feit als vergoeding van materiële en immateriële schade bedragen gevorderd van respectievelijk € 524 en € 5.000, vermeerderd met de wettelijke rente.
Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks materiële schade toegebracht. Dit deel van de vordering is genoegzaam onderbouwd, en zal ondanks de betwisting door de verdachte, worden toegewezen.
Aan de benadeelde partij is door het bewezen verklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade toegebracht.
Een bedrag van € 2.500, vermeerderd met de wettelijke rente, is gelet op hetgeen in andere zaken is toegewezen op dit moment toewijsbaar. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Indien en voor zover de mededader de schadevergoeding betaalt, is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd. Het vorenstaande laat onverlet dat de verdachte en zijn mededader onderling voor gelijke delen in de schadevergoeding moeten bijdragen, tenzij de billijkheid een andere verdeling vordert.
Nu de vordering van de benadeelde partij in overwegende mate zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Beslissing op vordering benadeelde partij [naam benadeelde 1]
De vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen tot een bedrag van € 3.060 (zegge: drieduizend en zestig euro), bestaande uit € 560 aan materiële schade en € 2.500 aan immateriële schade. De verdachte wordt veroordeeld dit bedrag tegen kwijting aan de benadeelde partij [naam benadeelde 1] , wonende te Zwijndrecht, te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, met dien verstande dat indien en voor zover zijn mededader betaalt de verdachte in zoverre van deze verplichting is bevrijd.
De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in het resterende deel van de vordering. Dit deel van de vordering kan slechts worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
De verdachte wordt tevens veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Motivering beslissing schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Wetboek van Strafrecht
Het wordt wenselijk geacht, dat naast de voor de benadeelde partij zelf bestaande mogelijkheid tot tenuitvoerlegging van de aan de verdachte op te leggen verplichting tot betaling van schadevergoeding, ook het openbaar ministerie met die tenuitvoerlegging wordt belast. Aan de verdachte zal daarom tevens de schadevergoedingsmaatregel met vervangende hechtenis worden opgelegd.

Oplegging schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Wetboek van Strafrecht

Aan de verdachte wordt de maatregel tot schadevergoeding opgelegd, inhoudende de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [naam slachtoffer 2] , wonende te Zwijndrecht, te betalen
€ 3.060 (zegge: drieduizend en zestig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 mei 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van het bedrag van
€ 3.060 (zegge: drieduizend en zestig euro)zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van
veertig dagen. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
De betaling aan de benadeelde partij, waaronder begrepen betaling door zijn mededader, geldt tevens als betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij en omgekeerd.
_________________________________________________________________________
De politierechtergeeft aan de verdachte kennis dat hij binnen veertien dagen hoger beroep kan instellen tegen dit vonnis en maakt hem opmerkzaam op het recht om op de terechtzitting van dat rechtsmiddel afstand te doen.
Dit proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend door de politierechter en de griffier.