ECLI:NL:RBLIM:2015:1503

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
24 februari 2015
Publicatiedatum
25 februari 2015
Zaaknummer
03/700532-13
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging doodslag en bewezenverklaring opzettelijk toebrengen zwaar lichamelijk letsel na slaan met glas

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 24 februari 2015, stond de verdachte terecht voor de poging tot doodslag en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer, aangeduid als [slachtoffer]. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 2 september 2013 in de '[Discotheek]' te Beek, waar de verdachte, na een confrontatie met het slachtoffer, een glas in het gezicht van het slachtoffer sloeg. De rechtbank heeft de zaak op 10 februari 2015 inhoudelijk behandeld, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De officier van justitie stelde dat de verdachte opzettelijk handelde en dat er sprake was van voorwaardelijk opzet op de dood van het slachtoffer, terwijl de verdediging aanvoerde dat er geen opzet was en dat de verdachte handelde uit noodweer.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet op de dood van het slachtoffer, maar dat de verdachte wel opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich bewust had blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer ernstig letsel zou oplopen door met een glas te slaan. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had veroorzaakt, maar sprak hem vrij van de poging tot doodslag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer].

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700532-13
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 februari 2015
in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adres].
Raadsman is mr. J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 februari 2015, waarbij de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De (gewijzigde) tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] om het leven te brengen, dan wel aan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht, dan wel heeft geprobeerd om aan die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde
feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, gelet op de verklaringen van [slachtoffer], diverse getuigenverklaringen, de foto’s van het letsel en de verklaring van verdachte, voor zover deze verklaring inhoudt dat hij aangever in de “[Discotheek]” met een glas in het gezicht heeft geraakt. De officier van justitie gaat ervan uit dat verdachte het glas met opzet in het gezicht en tegen de hals van aangever [slachtoffer] heeft geslagen. Door aldus te handelen heeft verdachte volgens de officier van justitie bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat een slagader in de hals van aangever zou worden geraakt en aangever dientengevolge had kunnen overlijden.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van alle aan hem ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe, kort gezegd, aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer], dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer].
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat hij heeft gehandeld uit noodweer(exces).
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
[slachtoffer], verder te noemen: aangever, heeft verklaard dat hij met een neef en
twee vrienden naar de “[Discotheek]” in Beek is gegaan. Toen hij in de vroege ochtend van
2 september 2013 weer naar huis wilde gaan kwam hij nabij de uitgang in contact met een negroïde persoon (naar later bleek was dit de verdachte). Er ontstond een discussie waarbij aangever de verdachte wegduwde. De verdachte kwam meteen weer naar aangever toe terwijl hij iets in zijn hand had. Meteen daarna voelde aangever een stekende pijn aan de linkerzijde van zijn hoofd en zag hij bloed sijpelen. [2]
Ter zitting heeft aangever als getuige onder andere verteld over het opgelopen letsel. Hij heeft verklaard dat hij door een plastisch chirurg is geopereerd, maar dat ondanks deze ingreep er een zeer duidelijk zichtbaar en ontsierend litteken is achtergebleven. De rechtbank heeft waargenomen dat dit litteken loopt van de linkerooghoek, voor het oor langs, tot diep in de hals.
Getuige [getuige], de neef van aangever, heeft gezien dat aangever een negroïde man een duwtje in de rug gaf. Die negroïde man draaide zich daarop om en sloeg of gooide een glas tegen het hoofd van aangever. Die bloedde meteen hevig. De beveiliging heeft zich daarna ontfermd over de verdachte. [3]
De verdachte heeft verklaard dat hij op 2 september 2013 in de “[Discotheek]” was. Hij had
die avond meerdere glazen whisky gedronken. Toen hij eten wilde gaan kopen voelde hij plotseling een klapje tegen zijn bil. Hij keek en zag een jongen die gewoon doorliep. Toen hij terugkwam van de bar werd hij door dezelfde jongen in zijn bil geknepen. Verdachte vroeg hem waarom hij dat deed maar hij kreeg geen antwoord. Een andere jongen kwam tussenbeide en zei: “Laat hem maar”. Verdachte wilde doorlopen, maar de jongen die aan hem had gezeten trok hem aan zijn rechter bovenarm terug. Toen zag hij dat er nog drie andere jongens bij waren komen staan. Hij kreeg twee klappen van die jongens. Hij was boos en wilde het drinken dat in zijn glas zat over de jongen heen gooien die twee keer aan zijn bil had gezeten. Die jongen stond op dat moment vóór verdachte. Hij maakte een beweging met de hand waarin het glas zat om de inhoud over de jongen heen te gooien en raakte daarbij met het glas de jongen in het gezicht. Hij werd meteen door een portier vastgepakt. Hem werd door de politie een foto van de aangever getoond. Hierop herkende hij de jongen die hem twee keer aan zijn bil had aangeraakt. Als tijdens het verhoor een verbalisant hem vraagt naar de grote pleister in zijn rechterhand zegt hij dat daar een grote snee zit van het glas. [4]
Op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen komt de rechtbank allereerst tot het oordeel dat het verdachte is geweest die de verwonding in het gezicht van aangever heeft veroorzaakt. De volgende vraag die beantwoord moet worden is of verdachte dat met opzet heeft gedaan.
De rechtbank hecht geen geloof aan de bewering van de raadsman dat het glas wellicht uit
de hand van de verdachte is geschoten waardoor aangever per ongeluk is geraakt. Verdachte verklaart daar zelf immers helemaal niets over. Ook zou dat niet rijmen met de diepe snee in de hand van verdachte, waarvan de rechtbank aanneemt dat die is ontstaan toen het glas in de hand van verdachte brak door de slag tegen het gezicht van aangever. De raadsman heeft nog gesuggereerd dat de snee is ontstaan doordat verdachte op de grond is gevallen in het gebroken glas, maar uit diens verklaringen en die van anderen in het dossier blijkt niet dat de verdachte is gevallen. De rechtbank stelt vast dat verdachte het glas vast had toen aangever daarmee werd geraakt. Toch is de vraag of er sprake was van opzettelijk handelen of een ongeluk daarmee nog niet volledig beantwoord. Immers, ook als de verdachte het glas nog vast had zou hij per ongeluk verdachte geraakt kunnen hebben toen hij dat glas wilde leeggooien over aangever.
De rechtbank hecht echter geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij slechts
de inhoud van het glas over aangever heen wilde gooien en dat hij hem per ongeluk heeft geraakt. Hij was immers boos op aangever die naar zijn zeggen twee keer aan zijn bil had gezeten en hem kennelijk ook had geduwd. Het heeft er alle schijn van dat hij daarom aangever heeft “gestraft” door hem een glas in het gezicht te duwen of te slaan. De raadsman wijst er op dat de verdachte vanaf het eerste verhoor consequent heeft verklaard dat het een ongeluk was, wat een onderbouwing zou moeten zijn voor de authenticiteit daarvan. Maar de rechtbank beschouwt deze uitleg van verdachte niet als zo bijzonder dat verdachte die niet al meteen zelf zou hebben kunnen verzinnen. Het is zeer wel denkbaar dat verdachte heeft geprobeerd om zijn rol zo klein mogelijk te maken.
Ook is het de rechtbank opgevallen dat er sprake is van een bijzonder lang litteken bij de aangever, dat zoals gezegd loopt van boven (de linker ooghoek) naar beneden (diep in de hals). Een dergelijke wond past niet bij een beweging om een glas leeg te gooien waarbij
de hand doorgaans met kracht naar voren wordt gebracht om de inhoud ervan naar het slachtoffer te gooien. De raadsman heeft ter zitting een dergelijke beweging treffend gedemonstreerd. Dan zou men, als het glas het gezicht treft, toch een wond op één plek verwachten. Dit lange litteken van ooghoek naar diep in de hals past echter veel beter bij
een slag met een glas, welke van boven naar beneden wordt toegebracht. En dat is geen normale beweging om een glas leeg te gooien, maar wel om iemand flink letsel toe te brengen.
Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat, hoewel voornoemde omstandigheden dus een sterke aanwijzing vormen dat de verdachte willens en wetens het glas in het gezicht van aangever heeft geduwd of geslagen, hieruit niet het doorslaggevende bewijs kan worden geput dat er sprake is geweest van bloot opzet bij verdachte. Hij zelf ontkent immers stellig dat hij dit letsel wilde toebrengen en blijft bij zijn verklaring dat hij slechts het glas wilde leeggooien. De genoemde omstandigheden zijn ook weer niet zo specifiek dat die beweerdelijke intentie daarmee met voldoende mate van zekerheid uitgesloten kan worden. De rechtbank komt dan ook niet toe aan het bewijs van zuiver opzet bij verdachte.
Anders ligt dat echter bij de vraag of er sprake is van voorwaardelijk opzet. Daarbij stelt
de rechtbank voorop dat voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (en op de koop toe heeft genomen).
In de onderhavige zaak is daarbij het volgende van belang. Verdachte stond (zeer) dicht bij de aangever. Los van wat de getuigen daarover verklaren blijkt dat uit het enkele feit dat hij naar eigen zeggen bij het strekken van zijn arm kennelijk het gezicht van aangever heeft geraakt. Verdachte heeft ook een krachtige beweging met het glas richting het gezicht van aangever gemaakt, gelet op het letsel dat aangever heeft opgelopen. Het op korte afstand van de ander krachtig uithalen met een glas in de hand naar het gezicht van die ander levert de aanmerkelijke kans op dat die ander met dat glas in het gezicht wordt geraakt waardoor die ander ernstig letsel oploopt. Die kans wordt nog groter als men van te voren de nodige alcohol heeft gedronken, zoals verdachte, omdat het dan moeilijker wordt om afstanden
goed in te schatten.
De rechtbank is voorts van oordeel dat de gedraging van de verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zo zeer is gericht op het raken van aangever met het glas in het gezicht dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte deze aanmerkelijk kans ook heeft aanvaard.
Het vorenstaande leidt tot het oordeel dat de verdachte opzettelijk (in voorwaardelijke zin) heeft gehandeld. Rest tenslotte de vraag waar het opzet op was gericht, op het doden of op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel?
Met een glas slaan in het gezicht levert naar het oordeel van de rechtbank zonder meer een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op, maar niet op de dood. In het gezicht bevinden zich immers geen vitale lichaamsdelen. Anders is dat in de hals, waar zich (slag) aders bevinden. De kans dat men de hals raakt als men van kort bij richting gezicht mikt is naar het oordeel van de rechtbank echter niet erg groot. Dat aangever in dit geval wel een kras in zijn hals heeft (een uitloper van de diepe wond in zijn gezicht), maakt dit niet anders. Nu de kans op dodelijk letsel aan de hals volgens de rechtbank niet aanmerkelijk was kan niet gezegd worden dat verdachte willens en wetens heeft aanvaard dat aangever het leven zou kunnen verliezen. Zijn opzet strekt zich dus niet uit tot een poging aangever te doden
en daarom zal hij van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Voor de volledigheid, het veroorzaakte letsel is zonder meer als zwaar lichamelijk letsel
te beschouwen. Er is een operatie nodig geweest, het litteken in het gezicht is ingrijpend, ontsierend en van blijvende aard. Daarmee staat vast dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft veroorzaakt bij aangever.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte:
op 2 september 2013 in de gemeente Beek aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (bloedverlies en grote snijwond in het gezicht), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een glas in het gezicht te slaan;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte
zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid

4.1
De strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
zware mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
4.2
De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft nog aangevoerd dat de verdachte niet strafbaar is, omdat hij zich heeft verweerd tegen een wederrechtelijke aanranding. Hij is immers twee keer aan zijn bil aangeraakt en hij is weggeduwd.
De rechtbank is van oordeel dat als de verdachte daadwerkelijk aan zijn bil is aangeraakt en/of is geduwd, deze aanrakingen niet van dien aard zijn dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich moest/mocht verdedigen. Nu er geen sprake van een noodweersituatie komt verdachte geen beroep
op noodweer, of noodweerexces, toe.
De verdachte is strafbaar, omdat ook anderszins niet is gebleken van een omstandigheid
die zijn strafbaarheid uitsluit.

5.De strafoplegging

5.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan
de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts verzocht om bij einduitspraak de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht, in het geval de rechtbank tot een veroordeling mocht komen, om aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen
is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren
is gekomen.
Op de bewuste avond is verdachte in de “[Discotheek]” te Beek. Naar eigen zeggen wordt hij daar door een persoon lastig gevallen die hem twee keer aan zijn bil aanraakt. Hij is hier niet van gediend en spreekt de betreffende persoon aan. Als die hem een duwtje geeft maakt hij een beweging met zijn hand, met daarin een glas, naar het gezicht van die persoon. Aangever wordt vol door het glas geraakt in het gezicht. Het gevolg is, naast veel pijn, een duidelijk zichtbaar litteken van de linkerooghoek uitlopend tot beneden in de hals. Aangever is hierdoor voor de rest van zijn leven getekend.
Blijkens de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting (LOVS) dient bij de bepaling van de straf in zaken zoals ten laste gelegd in beginsel te worden uitgegaan van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden. Deze straf is passend bij het veroorzaken van middelzwaar lichamelijk letsel met een wapen. Uiteraard kan de rechtbank van dit uitgangspunt afwijken, ook ten gunste van de verdachte zoals door zijn raadsman is bepleit, maar het is de vraag of daartoe in deze zaak aanleiding bestaat.
Naar de overtuiging van de rechtbank is het glas niet gebruikt ter verdediging en heeft verdachte ook niet gedacht dat hij zich moest verdedigen. Verdachte heeft onverhoeds toegeslagen om het slachtoffer “te straffen” omdat die voor hem onwelgevallig gedrag vertoonde. Hij heeft daarbij een zeer gemeen “wapen” gebruikt, een glas, wat immers een voorwerp is dat doorgaans niet als wapen herkenbaar is. Daardoor komt het gebruik ervan voor de slachtoffers als een volslagen verrassing, waar men op geen enkele wijze iets tegen heeft kunnen ondernemen. Zelfs de gelegenheid om afstand te nemen - wat men wellicht zou doen als men een herkenbaar wapen zou zien - is er doorgaans niet.
Door zo te handelen heeft verdachte bij aangever ernstig letsel veroorzaakt met blijvende gevolgen, dat volstrekt disproportioneel is ten opzichte van de mogelijke gedraging van aangever.
De raadsman heeft stilgestaan bij de gevolgen die verdachte treffen als hij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf moet ondergaan. Dat is echter een omstandigheid die de verdachte zich had kunnen bedenken voordat hij tot zijn daad overging en overigens ook niet zo zwaarwegend - ten opzichte van het gepleegde feit - dat de rechtbank hier doorslaggevende betekenis aan zal toekennen.
Alles afwegende vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van de tijd die in voorarrest is door gebracht, passend en geboden en zal deze straf dan ook opleggen.
Deze straf is aanmerkelijk lager dan door de officier van justitie is geëist maar de rechtbank is dan ook tot een andere bewezenverklaring gekomen dan de officier van justitie in haar requisitoir.
De officier van justitie heeft ook gevorderd dat de rechtbank in dit vonnis de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte opheft. De rechtbank zal dat echter niet doen omdat zij geen reden ziet waarom verdachte niet de mogelijkheid moet hebben om een eventueel hoger beroep in vrijheid af te wachten.

6.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een materiële schadevergoeding van € 533,36 (reis- en telefoonkosten, kosten apotheek en kwijting gezondheidszorg). Daarnaast vordert
[slachtoffer] een bedrag van € 15.000,00 als voorschot op de immateriële schade.
6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], met dien verstande dat de gevorderde immateriële schade als voorschot wordt toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geconcludeerd dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering ter zake de immateriële schade, aangezien deze schade niet eenvoudig is vast te stellen en de behandeling van dit onderdeel van de vordering daarom een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. De raadsman heeft de vordering ter zake de materiële schade niet betwist.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende is gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade heeft geleden.
Aangezien de gevorderde materiële schade niet uitdrukkelijk is betwist door of namens de verdachte, zal de rechtbank dit onderdeel van de vordering volledig toewijzen.
Gelet op de aard en de ernst van de psychische en lichamelijke gevolgen voor de benadeelde staat het voor de rechtbank vast dat er ook immateriële schade is geleden en er aanleiding is hiervoor een schadevergoeding toe te kennen. De uiteindelijke hoogte van de schade is van meerdere componenten afhankelijk. Daarbij denkt de rechtbank met name aan de mate waarin het litteken nog zal verdwijnen en het herstel van zijn psychische gesteldheid. Daar valt op dit moment echter nog niets over te zeggen. Het duurt doorgaans lang voordat een eindtoestand is ingetreden en het is te bezwarend voor het strafproces om daarop te wachten. Daarom zal de rechtbank, rekening houdende met de vergoedingen die doorgaans in soortgelijke gevallen worden toegekend, naar redelijkheid en billijkheid een voorschot vaststellen van € 10.000,00.
Vorenstaande betekent dat de vordering van de benadeelde partij deels zal worden toegewezen tot een bedrag van € 10.533,36 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2013 tot aan de dag van volledige voldoening. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, met dien verstande dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Ten slotte zal de rechtbank de verdachte veroordelen
in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging
van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het
primairten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder
4is omschreven;
- verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte tot
een gevangenisstraf van zeven maanden;
- bepaalt dat de tijd die de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging
van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde
[slachtoffer], wonende te [adres slachtoffer], van een bedrag van
€ 10.533,36
te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2013 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
  • veroordeelt de verdachte in de kosten van de benadeelde partij [slachtoffer], tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot
op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer] voormeld bedrag te betalen, bij niet betaling te vervangen door 87 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting
niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 september 2013 tot aan
de dag van volledige voldoening;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel, de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen, voorzitter, mr. J.M.E. Kessels en mr. S.V. Pelsser, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Romme, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 februari 2015.
BIJLAGE I: De (gewijzigde) tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 september 2013 in de gemeente Beek ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven,
met dat opzet die [slachtoffer] met een glas in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of
de hals, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 september 2013 in de gemeente Beek aan een persoon genaamd [slachtoffer]
, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (bloedverlies en (grote) snijwond in het gezicht), heeft toegebracht, door deze opzettelijk met een glas in het gezicht en/of de hals
te slaan;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 2 september 2013 in de gemeente Beek ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] met een glas in het gezicht, althans tegen het hoofd en/of de hals, heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700532-13
Proces-verbaal van het voorgevallene ter openbare zitting van de enkelvoudige kamer van de rechtbank voornoemd van 24 februari 2015 in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboortegegevens],
wonende te [adres].
Tegenwoordig:
mr. , rechter,
mr. , officier van justitie,
dhr./mevr. , griffier.
De rechter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de zitting aanwezig.
De rechter spreekt het vonnis uit.
Waarvan proces-verbaal, vastgesteld en getekend door de rechter en de griffier.
Raadsman: mr. J.W.E. Luiten, advocaat te Maastricht.

Voetnoten

1.Voor zover de in het vonnis vermelde feiten en omstandigheden door de rechtbank redengevend worden geacht voor de bewezenverklaring van het ten laste gelegde, wordt hierna in de voetnoten verwezen naar de wettige bewijsmiddelen waaraan de rechtbank deze feiten en omstandigheden ontleent. Tenzij anders vermeld, maken deze bewijsmiddelen deel uit van het procesdossier met
2.Het proces-verbaal van verhoor van aangever [slachtoffer], pag. 7 en 8.
3.Het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige], pag. 22 en 23.
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, pag. 25 en 26.