ECLI:NL:RBGEL:2025:2670

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2025
Publicatiedatum
8 april 2025
Zaaknummer
ARN 23_1824 e.a.
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijstandsaanvragen en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 9 april 2025, zijn de beroepen van eiseres tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen beoordeeld. Eiseres had bijstand ontvangen op grond van de Participatiewet (Pw) sinds 11 oktober 2018, maar haar recht op bijstand werd ingetrokken en teruggevorderd op basis van anonieme meldingen over haar schoonmaakwerkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat het college terecht had geconcludeerd dat de door eiseres overgelegde gegevens onvoldoende waren om een betrouwbare reconstructie van haar werkzaamheden en inkomsten te maken. Eiseres had haar inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van haar bijverdiensten. De rechtbank oordeelde verder dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de financiële gevolgen voor eiseres. De aanvragen van eiseres voor bijzondere bijstand werden ook afgewezen, omdat het college zich terecht op het standpunt stelde dat de inkomsten van eiseres niet schattenderwijs konden worden vastgesteld. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond, wat betekent dat eiseres geen gelijk kreeg en geen vergoeding van proceskosten ontving.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: ARN 23/1824 en ARN 23/2330

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaken tussen

[eiseres], uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. W.R. Gorseling),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijmegen, het college
(gemachtigde: [naam gemachtigde]).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de besluiten van het college, waarin:
(ten aanzien van zaaknummer: ARN 23/1824):
  • het bezwaar van eiseres tegen de blokkering van haar recht op bijstand niet-ontvankelijk is verklaard;
  • het recht op bijstand over de periode van 13 oktober 2021 tot 8 september 2022 is ingetrokken en teruggevorderd;
  • haar aanvraag om een individuele inkomenstoeslag is afgewezen; en
(ten aanzien van zaaknummer: ARN 23/2330)
  • haar aanvraag van 18 oktober 2022 om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand is afgewezen;
  • haar aanvragen van 17 november 2022 en 6 december 2022 om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand zijn afgewezen;
  • is geweigerd aan eiseres bijstand te verlenen voor de periode van 8 augustus 2022 tot 19 september 2022.
1.1.
Met de bestreden besluiten van 13 februari 2023 en 16 maart 2023 op de bezwaren van eiseres is het college bij die besluiten gebleven.
1.2.
Het college heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 26 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van de besluiten

2. Eiseres ontving sinds 11 oktober 2018 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Op grond van twee anonieme meldingen waarin onder andere wordt vermeld dat eiseres schoonmaakdiensten aanbiedt via [bedrijf] en dat zij al jaren poetsadressen heeft, waar ze zwart bijverdient, heeft het college een onderzoek naar eiseres gestart. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van de sociale recherche met werkprocesnummer [nummer].
2.1.
Op 28 juli 2022 is eiseres gehoord en geconfronteerd met de resultaten uit dit onderzoek. Eiseres heeft in dat gehoor verklaard dat zij in haar levensonderhoud voorziet door de inkomsten uit zwartwerken. Zij heeft hierbij verschillende adressen genoemd waar zij schoon heeft gemaakt.
2.2.
Bij brief van 8 augustus 2022 is aan eiseres gevraagd om, zoals is besproken in het gesprek van 28 juli 2022, de adresgegevens en namen en telefoonnummers van de adressen over te leggen waar ze de laatste twee jaar heeft schoongemaakt inclusief de dagen en aantal uren per week en de vergoeding die zij daarvoor kreeg.
2.3.
Ook is op 8 augustus 2022 de uitkering van eiseres geblokkeerd in afwachting van nader onderzoek. Dit is aan eiseres kenbaar gemaakt bij mail van 10 augustus 2022.
2.4.
Bij brief van 10 augustus 2022 is aan eiseres gevraagd de boekhouding van haar werkzaamheden, de arbeidsovereenkomst, de opdrachtgever, het werkrooster, dagen, begin en eindtijd, uurloon en de advertenties waarin eiseres haar werkzaamheden aanbiedt, over te leggen. Hierop is door eiseres niet gereageerd.
2.5.
Bij brief van 30 augustus 2022 is eiseres opnieuw verzocht om bovenstaande gegevens. Hierop is door eiseres wederom niet gereageerd.
2.6.
Op 30 augustus 2022 is door eiseres een aanvraag ingediend voor een individuele inkomenstoeslag.
2.7.
Bij primair besluit van 8 september 2022 is het recht van eiseres op bijstand met ingang van 13 oktober 2021 ingetrokken, omdat eiseres geen melding heeft gemaakt van haar schoonmaakwerkzaamheden en de hieruit verworven inkomsten. Vanwege het ontbreken van controleerbare gegevens over deze activiteiten en de daaruit ontvangen inkomsten, kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld.
2.8.
Op 19 september 2022 heeft eiseres een nieuwe aanvraag om bijstand gedaan, waarbij zij verzoekt om bijstand vanaf 8 augustus 2022. Bij besluit van 14 december 2022 is aan eiseres bijstand toegekend vanaf 19 september 2022 tot 5 oktober 2022.
2.9.
Op 18 oktober 2022 is de aanvraag van eiseres voor de individuele inkomenstoeslag afgewezen, omdat de inkomsten over de afgelopen 36 maanden niet zijn vast te stellen.
2.10.
Op 18 oktober 2022 heeft eiseres en aanvraag bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand gedaan. Deze aanvraag is bij besluit van 7 september 2022 afgewezen, omdat eiseres door fraude een te hoog inkomen heeft gehad.
2.11.
Op 17 november 2022 en 6 december 2022 heeft eiseres opnieuw aanvragen voor bijzondere bijstand voor kosten rechtsbijstand gedaan. Deze aanvragen zijn bij besluit van 16 januari 2023 afgewezen, omdat eiseres voldoende inkomsten heeft om de kosten zelf te betalen.
2.12.
Op 20 december 2022 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. Vervolgens heeft de besluitvorming plaats gevonden, zoals hierboven onder 1 beschreven.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het college de hierboven onder 1 genoemde besluiten terecht heeft genomen. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
4. De rechtbank is van oordeel dat beide beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De rechtbank doet dit eerst voor zaaknummer ARN 23/1824 en doet dit daarna voor zaaknummer ARN 23/2330. De rechtbank stelt bij beide zaaknummers eerst de vaststaande feiten vast, behandelt daarna de beroepsgronden van eiseres en eindigt met de conclusie en de gevolgen die deze conclusie heeft.
Zaaknummer ARN 23/1824
Vaststaande feiten
5. Vaststaat dat eiseres in de periode van 13 oktober 2021 tot 8 september 2022 schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht bij verschillende adressen en dat zij deze werkzaamheden en de inkomsten hieruit niet heeft gemeld aan het college. Niet in geschil is dus dat eiseres haar inlichtingenverplichting heeft geschonden.
Heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand niet is vast te stellen?
6. Het college heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat het overzicht dat eiseres heeft overgelegd niet volledig is, omdat eiseres geen volledige openheid van zaken heeft gegeven en omdat de verifieerbare gegevens ontbreken.
6.1.
Eiseres betoogt dat zij volledig mee heeft gewerkt aan het onderzoek en dat uit haar verklaringen kan worden afgeleid dat ze in 2021 en 2022 in totaal een bedrag van
€ 1687,50 heeft bijverdiend met haar werkzaamheden als schoonmaakster. Dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld betwist zij dus. Als eiseres haar inkomsten in de periode van 13 oktober 2021 tot juli 2022 wel aan het college had opgegeven, had zij de eerste zes maanden haar bijverdiensten mogen houden, omdat haar verdiensten onder het netto toegestane bijverdienbedrag van € 225 per maand waren gebleven. Het college heeft zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld en heeft ook ten onrechte te veel ontvangen bijstand teruggevorderd.
6.2.
Het betoog van eiseres slaagt niet. De rechtbank legt dat hieronder uit.
Het toetsingskader
6.3.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenverplichting zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad. [1]
6.4.
Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de betrokkene gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is de bijstandverlenende instantie gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag betrokkene in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor betrokkene dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening. Dat is vaste rechtspraak. [2]
6.5.
Voor het schattenderwijs vaststellen van het recht op bijstand als bedoeld in 6.4 zijn voldoende concrete gegevens nodig. Als het bijvoorbeeld gaat om niet gemelde werkzaamheden, dan moeten er voldoende concrete gegevens voorhanden zijn over de duur en omvang van die werkzaamheden en eventueel, als vaststaat dat de betrokkene inkomsten heeft verworven, over de omvang van die inkomsten om het recht op bijstand schattenderwijs vast te stellen. Dit blijkt ook uit rechtspraak. [3]
De beoordeling
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat het college terecht heeft gesteld dat zij het recht op bijstand niet schattenderwijs kon vaststellen. Het college heeft namelijk terecht geconcludeerd dat de door eiseres overgelegde gegevens onvoldoende zijn om een betrouwbare reconstructie van de omvang van de werkzaamheden en inkomsten van eiseres te maken. Zo heeft het college terecht opgemerkt dat in het door eiseres overgelegde Excel-overzicht slechts de werkzaamheden staan benoemd over de periode van 1 januari 2022 tot 1 augustus 2022. De werkzaamheden over 2021 en over de maanden augustus en september 2022 ontbreken. En dit, terwijl eiseres zelf in haar gehoor op 28 juli 2022 heeft verklaard: ‘
Ik maak op dinsdag schoon op de [locatie], dat ik het nummer zo niet weet. Dat zal rond de 25e of 26e straat zijn. Ik verdien 12,50 per uur. Eens in de twee weken, 3 uur. Ik doe dit nu ongeveer een jaar.’ De rechtbank volgt het college in het standpunt dat eiseres over het ontbreken van haar werkzaamheden in 2021 op het overzicht geen goede uitleg heeft gegeven. Dat eiseres tijdens het gehoor op 28 juli 2022 ‘
mee heeft gepraat met de rapporteurs’, zoals ze ter zitting verklaarde, is daarvoor ook onvoldoende. Het is namelijk aan eiseres om met concrete gegevens te komen op grond waarvan het college de duur en omvang van de werkzaamheden van eiseres zou kunnen schatten. Daarnaast heeft het college terecht opgemerkt dat een aantal adressen, waarover eiseres eerder heeft verklaard, niet terugkomt in het door haar overgelegde overzicht. De uitleg die eiseres hiervoor heeft gegeven, namelijk dat zij bij die adressen geen betalingen heeft ontvangen, dat zij de nieuwe adressen van deze mensen niet weet en dat ze niet de mogelijkheid heeft om met deze mensen in contact te komen, heeft voor het college onvoldoende mogen zijn om van deze uitleg uit te gaan. Immers, zoals hierboven is overwogen, is het aan eiseres om met voldoende concrete gegevens te komen op basis waarvan het recht op bijstand kan worden vastgesteld. Doordat eiseres zelf heeft verklaard dat ze bij deze adressen heeft schoongemaakt, maar vervolgens over deze adressen geen concrete gegevens weet over te leggen, is voor het college niet te controleren of het klopt wat eiseres zegt.
Tot slot heeft het college er ook terecht op gewezen dat eiseres haar agenda niet heeft overgelegd, terwijl zij zelf in haar gehoor van juli 2022 heeft verklaard dat ‘als het goed is’ alles in haar agenda staat. Dat eiseres in juli 2022 haar agenda over 2021 niet meer had, zoals zij verklaarde, heeft het college onvoldoende verklaring kunnen vinden voor het niet overleggen van die agenda. Eiseres kwam immers zelf met haar agenda als alternatief voor een boekhouding en heeft, zoals de gemachtigde van het college terecht op zitting naar voren bracht, ook haar agenda over 2022 niet overgelegd, terwijl daar wel om is gevraagd.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het college terecht tot de conclusie is gekomen dat er onvoldoende concrete gegevens voorhanden zijn over de duur en omvang van de werkzaamheden van eiseres, zodat de inkomsten van eiseres over de periode in geding niet schattenderwijs zijn vast te stellen en daarmee ook het recht op bijstand van eiseres niet.
Had het college op grond van dringende redenen af moeten zien van (gedeeltelijke) terugvordering?
7. Eiseres betoogt verder dat sprake is dringende redenen op grond waarvan het college af had moeten zien van (gedeeltelijke) terugvordering. Eiseres heeft de zorg voor een kind en moet een flink bedrag terugbetalen, terwijl dit bedrag al opgesoupeerd is door het college. Er ontstaat een financiële noodsituatie als zij de volledige € 10.958,11 terug moet betalen. Daarnaast had het college eerder tot onderzoek over kunnen gaan en eiseres eerder kunnen waarschuwen. Als het college dat had gedaan, dan had eiseres geweten dat ze de inkomsten uit haar schoonmaakwerk moest opgeven en dan was het terug te vorderen bedrag niet zo hoog opgelopen.
7.1.
Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van dringende redenen op grond waarvan het af had moeten zien van (gedeeltelijke) terugvordering. Het college verwijst daarbij naar het eigen aandeel van eiseres in de ontstane situatie en merkt op dat, hoewel het college zich realiseert dat een terugvordering van deze omvang financiële gevolgen heeft voor eiseres en haar gezin, er geen nadere omstandigheden zijn aangevoerd dan wel aannemelijk gemaakt die de afweging anders maken. Voor wat betreft de terugvordering heeft het college al rekening gehouden met de duur van het onderzoek. Immers, de eerste melding is van 2020, maar er wordt pas teruggevorderd vanaf oktober 2021.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van dringende redenen op grond waarvan het college af had moeten zien van (gedeeltelijke) terugvordering. De rechtbank legt dat hieronder uit.
Het toetsingskader
7.3.
Het college is verplicht om de kosten van bijstand terug te vorderen voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Dit uitgangspunt staat in artikel 58, eerste lid, van de Pw. Maar indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Dat volgt uit artikel 58, achtste lid, van de Pw.
7.4.
Zoals de CRvB in vier uitspraken van 10 december 2024 [4] tot uitdrukking heeft gebracht moet een besluit om al dan niet van deze mogelijkheid gebruik te maken zijn gebaseerd op een belangenafweging. Daarbij geldt het uitgangspunt dat wat ten onrechte is ontvangen in beginsel moet worden terugbetaald en verder dat met alle relevante feiten en omstandigheden van het geval rekening wordt gehouden. Die feiten en omstandigheden kunnen zien op de gevolgen van de terugvordering, maar ook op de oorzaak daarvan. De afweging zal een toetsing aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, moeten kunnen doorstaan.
De beoordeling
7.5.
Op grond van wat eiseres naar voren heeft gebracht heeft het college bij afweging van de betrokken belangen geen dringende redenen hoeven aannemen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Het besluit om niet van terugvordering af te zien getuigt niet van een onevenwichtige afweging van de daarbij betrokken belangen. Allereerst wordt vastgesteld dat de terugvordering niet is ontstaan, of is opgelopen, door toedoen van het college. De terugvordering over de periode vanaf 13 oktober 2021 tot 31 juli 2022 is het gevolg van het feit dat eiseres de inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van haar schoonmaakwerkzaamheden. Vervolgens heeft het college eerst onderzoek moeten doen, alvorens tot een gefundeerd besluit kon worden gekomen. Van fouten van het college of trage besluitvorming, waardoor de terugvordering onnodig hoog is opgelopen is de rechtbank niet gebleken. De stelling van eiseres dat zij niet wist dat zij (de inkomsten uit) haar schoonmaakwerkzaamheden moest opgeven, heeft voor het college ook geen reden hoeven zijn om het terug te vorderen bedrag te matigen. Het had eiseres immers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zij deze (inkomsten uit haar) schoonmaakwerkzaamheden moest melden. Van een situatie waarin eiseres geen (vol) verwijt kan worden gemaakt is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Voor wat betreft de gevolgen van de terugvordering, geldt dat eiseres slechts heeft gesteld, maar niet onderbouwd, dat zij in een financiële noodsituatie komt te verkeren als zij het volledige bedrag terug moet betalen. Bovendien heeft eiseres ter zitting verklaard dat zij een baan heeft, waar zij goed van rond kan komen. De rechtbank realiseert zich dat het terugbetalen van de te veel ontvangen bijstand (financieel) zwaar drukt op eiseres, maar eiseres heeft, gelet op het hiervoor overwogene, niet aannemelijk gemaakt dat de terugvordering voor haar onnodig nadelige gevolgen oplevert. [5]
Zaaknummer ARN23/2330
Vaststaande feiten
8. Eiseres heeft op 19 september 2022 verzocht om haar bijstand te verlenen vanaf 14 september 2022. Bij besluit van 14 december 2022 is aan eiseres bijstand toegekend van 19 september 2022 tot 5 oktober 2022.
8.1.
Op 18 oktober 2022, 17 november 2022 en 6 december 2022 heeft eiseres verzocht om bijzondere bijstand voor de kosten van rechtsbijstand. Vaststaat dat eiseres deze kosten heeft gemaakt, dat sprake is van noodzakelijke kosten en dat deze voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.
Had het college bijstand moeten toekennen met terugwerkende kracht?
9. Eiseres betoogt dat zij op 1 augustus 2022 al een aanvraag om bijstand wilde indienen, maar dat dat haar niet is gelukt, omdat sprake was van een storing in het systeem. Omdat eiseres onvoldoende kennis had van het systeem en omdat er eerder sprake was van een storing in het systeem, kon zij niet tijdig en via de juiste wegen een bijstandsuitkering aanvragen. Het college had daarom op grond van bijzondere omstandigheden bijstand moeten toekennen met ingang van 1 augustus dan wel 14 september 2022.
9.1.
Dit betoog van eiseres slaagt niet. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat in haar situatie sprake is van dusdanig bijzondere omstandigheden dat het college bijstand toe had moeten kennen met ingang van een eerdere datum dan de datum waarop eiseres zich heeft gemeld. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
9.2.
Uit artikel 44, eerste lid, van de Pw volgt dat bijstand in beginsel niet met terugwerkende kracht wordt toegekend. De Pw kent geen uitzonderingen op deze regel. Uit de rechtspraak blijkt echter dat van dit uitgangspunt kan worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. [6] Onbekendheid met wet- of regelgeving, of gebrek aan voorlichting van de zijde van het college, leidt niet tot een dergelijke bijzondere omstandigheid. Dit is vaste rechtspraak. [7] Dat eiseres onvoldoende kennis had van het systeem is, in het verlengde van de hiervoor genoemde rechtspraak, dus ook geen bijzondere omstandigheid die afwijking rechtvaardigt van het uitgangspunt dat geen bijstand met terugwerkende kracht wordt verleend. De stelling van eiseres dat sprake was van een storing in het systeem waardoor zij geen bijstandsaanvraag heeft kunnen indienen, heeft eiseres niet onderbouwd. Nu ook niet anderszins is gebleken dat van een storing sprake was of dat eiseres haar aanvraag niet eerder kon indienen, heeft het college zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college bijstand had moeten verlenen met terugwerkende kracht.
Heeft het college eisers aanvragen om bijzondere bijstand terecht afgewezen?
10. Eiseres betoogt dat het college haar aanvragen om bijzondere bijstand voor rechtsbijstand ten onrechte heeft afgewezen. Het college heeft zich in haar overwegingen om de bijzondere bijstand af te wijzen namelijk ten onrechte op het standpunt gesteld dat het inkomen van eiseres over de periode van 13 oktober 2021 tot en met 9 september 2022 niet kan worden vastgesteld. Eiseres heeft die inkomsten wel degelijk inzichtelijk gemaakt. Uit het door haar opgestelde en overgelegde Excel-overzicht blijkt namelijk dat eiseres
€ 1.687,70 bovenop haar bijstandsuitkering heeft ontvangen. Als van deze gegevens uit wordt gegaan, had eiseres wel recht gehad op bijzondere bijstand, omdat zij dan niet boven de inkomensnorm was uitgekomen.
10.1.
Dit betoog van eiseres slaagt niet. De rechtbank legt dat hieronder uit.
10.2.
Op grond van artikel 35 van de Pw bestaat recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
10.3.
Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw wordt in de regel eerst beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte is dan de vraag aan de orde of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
10.4.
Zoals onder de vaststaande feiten al staat vermeld is niet in geschil dat de kosten zich voordoen, dat sprake is van noodzakelijke kosten en dat deze voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. In geschil is of de kosten kunnen worden voldaan uit de aanwezige middelen en of het college bij de berekening van die kosten zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de inkomsten van eiseres over de periode van 13 oktober 2021 tot en met 8 september 2022 niet schattenderwijs zijn vast te stellen. Zoals de rechtbank hierboven onder 6.6. reeds heeft overwogen is zij van oordeel dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de inkomsten van eiseres over de periode van 13 oktober 2021 tot en met 8 september 2022 niet schattenderwijs zijn vast te stellen. Dat het college bij het bepalen van de draagkracht dus uit moest gaan van het door eiseres overgelegde overzicht, volgt de rechtbank daarom ook niet. Omdat er geen andere beroepsgronden zijn gericht tegen het bestreden besluit, komt de rechtbank tot de conclusie dat de aanvragen van eiseres om bijzondere bijstand terecht zijn afgewezen.

Conclusie en gevolgen

11. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Rikken, rechter, in aanwezigheid van mr. N. ter Horst, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852 en 14 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:202.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 27 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT5852.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 17 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2130 en 10 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:246.
5.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 14 januari 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:196.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 3 december 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2640 en van 25 januari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:169.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 15 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2051, van 16 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4242 en van 17 mei 2024, ECLI:NL:CRVB:2024:984.