ECLI:NL:CRVB:2013:2051
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning verhoging gemeentelijke toeslag zonder terugwerkende kracht
In deze zaak gaat het om de toekenning van een verhoging van de gemeentelijke toeslag voor appellant, die bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving vanaf 16 april 2003 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, met een verlaagde toeslag van 14% omdat hij samenwoonde met zijn hulpbehoevende broer. In 2008 verlaagde het college de gemeentelijke toeslag tot 10% op basis van gewijzigd beleid. Appellant verzocht op 4 mei 2010 om verhoging van de toeslag tot 20%, met terugwerkende kracht tot 16 april 2003, omdat hij al tien jaar zorgde voor zijn broer. Het college verhoogde de toeslag per 1 mei 2010, maar weigerde terugwerkende kracht, wat appellant aanvocht.
De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna hij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een verhoging van de toeslag met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad stelde vast dat de broer van appellant hulpbehoevend was, maar dat appellant niet tijdig had verzocht om de verhoging. De Raad bevestigde dat er geen bijstand wordt verleend over een periode voorafgaand aan de aanvraag, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. Appellant had geen bijzondere omstandigheden aangetoond die afwijking van dit uitgangspunt rechtvaardigden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door M. Hillen, met J.T.P. Pot als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.