ECLI:NL:CRVB:2024:984
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning bijstand en afwijzing verzoek om bijstandsverlening met terugwerkende kracht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 mei 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellant. Appellant had verzocht om bijstandsverlening met terugwerkende kracht vanaf de datum waarop zijn partner en minderjarige kinderen zich in de Basisregistratie Personen (BPR) hadden ingeschreven op het uitkeringsadres. Het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug had echter geen bijzondere omstandigheden kunnen vaststellen die een dergelijke terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad heeft vastgesteld dat appellant vanaf 19 juni 2017 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW) en dat er geen reden was om de ingangsdatum van de bijstand te vervroegen naar 20 november 2020, de datum waarop appellant meldde dat zijn gezinssituatie was gewijzigd. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland bevestigd, waarin het beroep van appellant ongegrond was verklaard. De Raad oordeelde dat appellant niet kon aantonen dat er bijzondere omstandigheden waren die een bijstandsverlening met terugwerkende kracht rechtvaardigden. De Raad heeft ook de beroepsgronden van appellant, waaronder de schending van de inlichtingenverplichting en het vertrouwensbeginsel, verworpen. De uitspraak bevestigt dat de ingangsdatum van de bijstand ongewijzigd blijft en dat appellant geen recht heeft op bijstand naar de gehuwdennorm over de periode van 20 november 2021 tot 20 januari 2022.