ECLI:NL:RBGEL:2024:9021

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
ARN 22_5903
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fiscale kwalificatie van dividenden als loon in het kader van een dienstbetrekking van medisch specialisten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 december 2024 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij de belanghebbende, een medisch specialist, in geschil is met de inspecteur van de belastingdienst over de fiscale kwalificatie van ontvangen dividenden van zijn vennootschap, X BV. De belanghebbende, die samen met andere medisch specialisten aandelen in X BV houdt, had deze dividenden aangegeven in box 3 van de inkomstenbelasting. De inspecteur heeft echter de dividenden als loon in box 1 gecorrigeerd, wat leidde tot een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2017. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 13 september 2022. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de ontvangen dividenden als loon heeft aangemerkt, gezien de verbondenheid tussen het aandeelhouderschap en de dienstbetrekking van de belanghebbende bij X BV. De rechtbank heeft vastgesteld dat het door de belanghebbende ontvangen dividend zozeer zijn grond vindt in de dienstbetrekking dat het als loon moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar heeft de waarde van de aandelen in box 3 wel te hoog vastgesteld, waardoor het beroep in dat opzicht gegrond is verklaard. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegekend aan de belanghebbende vanwege de lange duur van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5903

uitspraak van de meervoudige belastingkamer van

in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [woonplaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de belastingdienst, kantoor Zwolle, de inspecteur,

en
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), te Den Haag, de Staat.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 13 september 2022.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 131.833 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 37.890. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende een bedrag van € 4.639 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gedeeltelijk gegrond [1] verklaard. De inspecteur heeft bij verminderingsbeschikking van 24 februari 2023 de aanslag en de belastingrentebeschikking verminderd.
Belanghebbende heeft tijdig beroep ingesteld. De inspecteur heeft hierop gereageerd met een verweerschrift, waarbij een aanzienlijk aantal bijlagen zijn gevoegd. Die bijlagen zijn onderverdeeld in bijlagen A, bijlagen B en bijlagen C. Met betrekking tot een aantal bijlagen C heeft de inspecteur een verzoek tot geheimhouding (het verzoek) ingediend.
Op 21 mei 2024 heeft de geheimhoudingskamer het verzoek toegewezen, met uitzondering van de bijlagen C 286 en C 343. De geheimhoudingskamer heeft beslist dat de inspecteur die twee bijlagen alsnog ongeschoond moet overleggen. De inspecteur heeft dit gedaan.
De rechtbank heeft het beroep op 26 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben namens belanghebbende deelgenomen: de gemachtigde, tot bijstand vergezeld van [persoon A] , [persoon B] en [persoon C] en, namens de inspecteur, [persoon D] , [persoon E] , [persoon F] , [persoon G] , [persoon H] , [persoon I] en [persoon J] .
Het beroep is tegelijktijdig behandeld met de beroepen van veertig andere belanghebbenden, waarvoor de gemachtigde ook als gemachtigde optreedt.

Feiten

1. Belanghebbende is als radioloog in dienstbetrekking werkzaam bij [naam B.V.] ( [B.V.] ). Hij heeft een fulltime dienstverband bij [B.V.] (1 fte). Daarnaast is hij aandeelhouder van [B.V.] . Hij bezit minder dan 5% van de aandelen in [B.V.] .
2. [B.V.] is op [datum] opgericht door drieëndertig radiologen die als maat van [naam maatschap] (de Maatschap) een medisch specialistisch beroep uitoefenden in de ziekenhuizen [naam ziekenhuis 1] ( [ziekenhuis 1] ), [naam ziekenhuis 2] ( [ziekenhuis 2] ) en [naam ziekenhuis 3] ( [ziekenhuis 3] ). [B.V.] heeft de onderneming van de Maatschap overgenomen.
3. De gemachtigde heeft op [datum] , voorafgaand aan de oprichting van [B.V.] , contact opgenomen met de inspecteur over de voorgenomen herstructurering van de Maatschap. In de door hem verstuurde brief staat de achtergrond van de voorgenomen herstructurering. Ook staat hierin dat de radiologen rechtstreeks een arbeidsovereenkomst met [B.V.] zullen aangaan en de aandelen in privé zullen houden, wat vanwege het aantal aandeelhouders inhoudt dat de aandelen geen aanmerkelijk belang zullen vormen. Hierbij staat niet opgenomen wat de omvang van het salaris en het dividend zal zijn. Daarnaast verzoekt de gemachtigde onder andere of de inspecteur akkoord gaat met de door hem berekende waarde [2] van de goodwill op de in te brengen maatschapsaandelen per 1 januari 2014 en of hij akkoord gaat met de door de gemachtigde opgenomen waarderingssystematiek [3] van de aandelen [B.V.] voor de vermogensrendementsheffing.
4. Op [datum] heeft tussen de gemachtigde en de inspecteur een overleg over de voorgenomen herstructurering plaatsgevonden. Hiervan is met dagtekening [datum] door een medewerker van de Belastingdienst, [naam medewerker belastingdienst] ( [medewerker belastingdienst] ), een verslag opgemaakt. In dit verslag staat onder andere dat het loon, inclusief pensioenpremie, ongeveer € 135.000 per jaar zal bedragen. Ook staat hierin dat de inspecteur geen uitspraak zal doen over de ontstane situatie bij de ruisende inbreng van de maatschapsaandelen in [B.V.] , omdat een verschuiving van box 1 naar box 3 dreigt te ontstaan en dat over de juistheid van de door de gemachtigde opgestelde aandelenwaardering geen uitspraak is gedaan. De slotzin van het verslag luidt:
“Ten aanzien van de beantwoording van uw vragen ligt er bij mij een coördinerende rol.”
5. Bij brief van 24 januari 2014 heeft [medewerker belastingdienst] aangegeven dat zij akkoord gaat met de berekening van de gemachtigde van de goodwill van de in te brengen maatschapsaandelen.
6. In de akte van oprichting van [B.V.] is opgenomen dat een kwaliteitsvereiste aan het aandeelhouderschap is verbonden. Aandeelhouders dienen onder andere natuurlijke personen te zijn die als medisch specialist op het vakgebied van de radiologie in een wettelijk register zijn geregistreerd, bevoegd zijn om dit medisch specialisme in volle omvang uit te oefenen en een (niet geëindigde) arbeidsovereenkomst met [B.V.] hebben. Daarnaast is in deze akte opgenomen dat indien niet meer aan het kwaliteitsvereiste wordt voldaan, de aandeelhouder verplicht is om zijn aandelen over te dragen.
7. De hoeveelheid aandelen die een aandeelhouder houdt, is afhankelijk van de omvang van de dienstbetrekking tussen de aandeelhouder en [B.V.] . Bij een fulltime dienstbetrekking (1 fte) betreft dit 1.000 aandelen. Indien de omvang van de dienstbetrekking wijzigt, is de aandeelhouder verplicht om aandelen bij te kopen of te verkopen.
8. Bij een fulltime dienstverband heeft [B.V.] in 2017 de volgende bedragen aan haar aandeelhouders betaald: een loon van € 107.379 vermeerderd met een tantième van maximaal € 10.000 en een dividend van € 69.348. Maandelijks is een voorschot van (netto) € 4.000 aan dividend uitgekeerd.
9. Uit de jaarrekening 2017 blijkt dat (afgerond) 95% [4] van de opbrengsten van [B.V.] wordt behaald uit de arbeid die in het kader van de dienstbetrekking met [B.V.] voor [ziekenhuis 3] , [ziekenhuis 2] en [ziekenhuis 1] wordt verricht.
10. Op [datum] had [B.V.] [aantal] die gezamenlijk 35.290 aandelen hielden. De verdeling van het aandelenkapitaal was toen als volgt:
Aantal aandeelhouders
Aandelen per persoon
Aandelen belang % per persoon
Fulltime-equivalent (Fte)
23
1
2,60%
1,0
1
950
2,47%
0,95
8
900
2,34%
0,9
1
850
2,21%
0,85
1
800
2,08%
0,8
1
715
1,86%
0,72
1
625
1,63%
0,63
1
600
1,56%
0,6
1
550
1,43%
0,55
11. Op 15 augustus 2018 heeft [persoon K] namens de inspecteur naar aanleiding van de aangifte IB/PVV 2016 een vragenbrief gestuurd naar [naam persoon L] ( [persoon L] ), één van de aandeelhouders van [B.V.] . Op 21 september 2018 heeft [persoon M] namens de inspecteur naar aanleiding van de aangifte IB/PVV 2016 een vragenbrief gestuurd aan [naam persoon N] ( [persoon N] ), een andere aandeelhouder van [B.V.] . Voor zover relevant worden in beide brieven vragen gesteld over de betaalde pensioenpremie aan [naam stichting] ( [stichting] ) die als negatief loon is aangegeven, de betaalde premie voor een arbeidsongeschiktheidsverzekering en de ingehouden dividendbelasting door [B.V.] . De inspecteur heeft, nadat de gevraagde informatie was verstrekt, de aanslagen IB/PVV 2016 overeenkomstig de aangiften vastgesteld. [persoon L] en [persoon N] hebben dit meegedeeld aan de andere aandeelhouders van [B.V.] .
11. Belanghebbende heeft op 12 mei 2019 aangifte IB/PVV 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 62.485 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 32.953. Het belastbaar inkomen uit werk en woning bestaat onder andere uit het loon van [B.V.] (inclusief tantième) van € 109.073 en een negatief loon van € 18.742 ter zake van de aan [stichting] betaalde pensioenpremie. De waarde van de aandelen [B.V.] zijn voor € 81.890 als bezitting aangegeven in de rendementsgrondslag van € 1.719.534, na aftrek van het heffingsvrije vermogen. Van deze rendementsgrondslag is € 744.534 toegerekend aan belanghebbende.
13. Op 3 juli 2019 en 16 oktober 2019 hebben overleggen plaatsgevonden tussen [B.V.] , de gemachtigde en de inspecteur over onder andere de structuur van [B.V.] . Daarna is op 11 december 2019 een boekenonderzoek loonheffingen bij [B.V.] aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2019 ingediende aangiften loonheffingen. Het boekenonderzoek is op 12 februari 2020 met een inleidend gesprek gestart.
14. De inspecteur heeft op 11 augustus 2021 een brief naar belanghebbende gestuurd waarin hij aankondigt dat hij vanwege de resultaten uit het boekenonderzoek zal afwijken van de aangifte. In deze brief staat dat de inspecteur het van [B.V.] ontvangen dividend als loon zal aanmerken en dat hij de waarde van de aandelen [B.V.] zal verhogen tot € 296.506. De helft van deze waarde wordt toegerekend aan belanghebbende en de andere helft aan zijn fiscaal partner.
15. Met dagtekening 24 augustus 2021 heeft de inspecteur de aanslag IB/PVV 2017 overeenkomstig de hiervoor genoemde brief vastgesteld.
16. Op 25 november 2021 is het concept controlerapport opgemaakt en aan [B.V.] verzonden. Tussen 3 februari 2022 en 22 juni 2022 hebben de gemachtigde en de inspecteur diverse besprekingen gevoerd om een compromis te bereiken. Dit is niet gelukt.
17. De inspecteur heeft, naar aanleiding van het Kerstarrest [5] , bij verminderingsbeschikking van 24 februari 2023 de aanslag IB/PVV 2017 verminderd. Het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen is daarbij verminderd tot € 34.244.

Beoordeling door de rechtbank

18. De rechtbank beoordeelt de aanslag IB/PVV 2017, zoals die is vastgesteld bij uitspraak op bezwaar. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
19. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
- Staat het vertrouwensbeginsel de correcties van de aangifte in de weg?
- Hoe moet het door [B.V.] uitgekeerde dividend fiscaal worden gekwalificeerd?
- Heeft de inspecteur de waarde van de aandelen [B.V.] juist vastgesteld?
- Heeft belanghebbende recht op een integrale kostenvergoeding?
20. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Staat het vertrouwensbeginsel de correcties van de aangifte in de weg?
21. Belanghebbende stelt primair dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Volgens hem is de kwestie [B.V.] gecoördineerd aangepakt door de inspecteur. [medewerker belastingdienst] had daarbij een coördinerende rol en zij beschikte over al het relevante materiaal om deze kwestie te beoordelen. Daarnaast zijn bij twee aandeelhouders van [B.V.] , [persoon L] en [persoon N] , op basis van dezelfde vragen standpunten ingenomen door de inspecteur. Door de gecoördineerde aanpak kan het vertrouwen worden doorgetrokken naar de andere aandeelhouders van [B.V.] , waaronder belanghebbende. Daarbij verwijst belanghebbende naar het arrest van de Hoge Raad van 4 december 2009 [6] .
22. De bewijslast dat de inspecteur het vertrouwensbeginsel heeft geschonden rust op basis van vaste jurisprudentie op de belastingplichtige. De voorwaarde voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is dat belastingplichtige in redelijkheid mocht aannemen dat de inspecteur kennis heeft genomen van alle vereiste bijzonderheden van het geval en dat belanghebbende in zijn geval aan de hand van de feiten en omstandigheden redelijkerwijs het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de inspecteur een bewust standpunt heeft ingenomen.
23. In het arrest van 4 december 2009, rechtsoverweging 3.4, heeft de Hoge Raad het volgende beslist:
"Als regel heeft te gelden dat een belastingplichtige geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan het optreden van de inspecteur ten aanzien van een of meer andere belastingplichtigen. Dit is echter anders indien dat optreden heeft plaatsgevonden op een zodanige wijze en onder zodanige omstandigheden dat de belastingplichtige mocht menen dat de ambtenaar die de aanslag van een medefirmant na onderzoek vaststelde, daarbij optrad als contactinspecteur van de firma."
24. Op basis hiervan is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een schending van het vertrouwensbeginsel. Uit het gespreksverslag van [datum] (zie hiervoor onder 4.) blijkt ondubbelzinnig dat [medewerker belastingdienst] alleen een coördinerende rol had ten aanzien van de beantwoording van de vragen die de gemachtigde in het kader van een verzoek tot vooroverleg aan de inspecteur had voorgelegd, zie overweging 4. Ook blijkt hieruit ondubbelzinnig dat geen uitspraak is gedaan over de ontstane situatie bij de ruisende inbreng van de maatschapsaandelen in [B.V.] .
25. Dat bij de behandeling van de aangiften IB/PVV 2016 van [persoon L] en [persoon N] vragen zijn gesteld, maakt het voorgaande niet anders. De inspecteur heeft gemotiveerd betwist dat sprake was van een contactinspecteur of een gecoördineerde aanpak van [B.V.] en haar aandeelhouders. Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd verklaard dat een contactinspecteur de winst van een maatschap vaststelt en daarover zijn collega’s van de eenheden waaronder de maten vallen informeert. Hiervan is geen sprake. Uit de verstuurde brieven, waarin bovendien geen vragen zijn gesteld die zien op de fiscale kwalificatie van het ontvangen dividend of de waardering van de aandelen [B.V.] , blijkt juist dat verschillende medewerkers van de Belastingdienst zich hebben bezig gehouden met de behandeling van de aangiften IB/PVV van de verschillende aandeelhouders van [B.V.] . Belanghebbende heeft met de stukken die hij heeft overgelegd het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.

Hoe moet het door [B.V.] uitgekeerde dividend fiscaal worden gekwalificeerd?

26. De inspecteur heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het door [B.V.] uitgekeerde dividend fiscaal moet worden gekwalificeerd als loon. Vanwege, onder andere, de verbondenheid tussen het aandeelhouderschap en de dienstbetrekking, het hoge rendement op de aandelen [B.V.] , het lage, niet-marktconforme loon en de omzet van [B.V.] die nagenoeg geheel voortkomt uit de werkzaamheden die de aandeelhouders in dienstbetrekking verrichten is het redelijk om het dividend aan de dienstbetrekking toe te rekenen.
27. Belanghebbende heeft betoogd dat er geen juridische grondslag is om het dividend fiscaal als loon te kwalificeren. Hij heeft daarbij de door de inspecteur gestelde feiten uitgebreid en gemotiveerd betwist.
28. Loon is al hetgeen uit een dienstbetrekking of een vroegere dienstbetrekking wordt genoten, daaronder mede begrepen hetgeen wordt vergoed of verstrekt in het kader van de dienstbetrekking. [7] De bron van het inkomen is niet de arbeid, maar de dienstbetrekking. [8] Het loonbegrip is ruimer dan uitsluitend hetgeen als beloning voor de arbeid wordt genoten. [9] Zo kan het loon uitsluitend bestaan uit een aandeel in de winst. [10]
29. De Hoge Raad heeft in het zogenoemde smeerkuilarrest [11] geoordeeld dat een door de werkgever betaalde vergoeding niet moet worden aangemerkt als loon uit dienstbetrekking wanneer deze vergoeding niet zozeer zijn grond vindt in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moet worden aangemerkt.
30. Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de inspecteur, gelet op de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, aannemelijk dient te maken dat het door [B.V.] uitgekeerde dividend fiscaal zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moet worden aangemerkt.
30. De rechtbank overweegt dat alleen personen die als radioloog zijn geregistreerd en een dienstbetrekking bij [B.V.] hebben, aandeelhouder van [B.V.] kunnen zijn. De omvang van het aandeelhouderschap is gelijk aan de omvang van de dienstbetrekking. Wanneer een aandeelhouder meer gaat werken, is hij verplicht om aandelen bij te kopen en wanneer hij minder gaat werken, is hij verplicht om aandelen te verkopen. Daarnaast is de aandeelhouder onder andere verplicht om al zijn aandelen aan te bieden wanneer de dienstbetrekking met [B.V.] is beëindigd. De rechtbank leidt hieruit af dat het aandeelhouderschap van belanghebbende onlosmakelijk is verbonden aan de dienstbetrekking van belanghebbende bij [B.V.] . [12] Dat niet iedereen die in dienstbetrekking staat tot [B.V.] ook aandeelhouder is, maakt dit niet anders. Het gaat er immers om te beoordelen of de door belanghebbende genoten bedragen als loon uit dienstbetrekking zijn aan te merken.
32. De rechtbank overweegt verder dat de omzet van [B.V.] nagenoeg geheel is behaald door de werkzaamheden die de werknemers, die ook aandeelhouder zijn, in het kader van hun dienstbetrekking verrichten. De enige reden dat de aandeelhouders een zodanig rendement (minimaal 76% zoals gesteld door belanghebbende) kunnen realiseren, komt door de werkzaamheden die zij in het kader van hun dienstbetrekking voor [B.V.] verrichten.
33. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt het door [B.V.] uitgekeerde dividend zozeer haar grond vindt in de dienstbetrekking dat zij als daaruit genoten moet worden aangemerkt. Dit betekent dat de inspecteur het uitgekeerde dividend terecht als loon heeft aangemerkt.
34. Het beroep is in zoverre dus ongegrond. Omdat de rechtbank het primaire standpunt van de inspecteur volgt, komt de rechtbank niet meer toe aan de beoordeling van het subsidiaire [13] en meer subsidiaire standpunt [14] van de inspecteur.
Heeft de inspecteur de waarde van de aandelen in box 3 juist vastgesteld?
35. De rechtbank heeft geoordeeld dat fiscaal sprake is van loon. Dit betekent dat de inspecteur bij de door hem gebruikte DCF-methode ten onrechte rekening heeft gehouden met de dividenduitkeringen door [B.V.] . Het gevolg is dat de waarde van de aandelen [B.V.] te hoog is vastgesteld. Het beroep is in zoverre gegrond.
36. Niet in geschil is dat de waarde van de aandelen [B.V.] dient te worden vastgesteld op de waarde in het economisch verkeer [15] en dat de bewijslast dat deze waarde hoger is dan de door belanghebbende aangegeven waarde rust op de inspecteur.
37. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Ter zitting heeft de inspecteur volstaan met zijn verklaring dat hij nog naar de waarde van de aandelen moet kijken als de rechtbank hem in één van zijn eerdere standpunten over de kwalificatie van het dividend volgt. Het had echter op de weg van de inspecteur gelegen om voorafgaand aan de zitting een deugdelijke en cijfermatige onderbouwing van de door hem bepleite waarde te overleggen wanneer de rechtbank hem zou volgen in één van zijn eerder ingenomen standpunten. Dat de inspecteur dit, om hem moverende redenen, niet heeft gedaan, dient voor zijn rekening en risico te komen. Reeds hierom zal de rechtbank voor wat betreft de waarde van de aandelen uitgaan van de waarde die belanghebbende heeft opgegeven in de aangifte, te weten € 81.890. Dit betekent dat het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen moet worden berekend naar het aan belanghebbende toegerekende deel van de rendementsgrondslag van € 744.534.
Belastingrente
38. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Nu de aanslag wordt verminderd, wordt de belastingrentebeschikking overeenkomstig verminderd.
Immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
39. Belanghebbende heeft verzocht om een immateriële schadevergoeding vanwege de lange duur van de procedure.
40. De rechtbank gaat bij de beoordeling van dit verzoek uit van de regels die de Hoge Raad hiervoor heeft gegeven in het overzichtsarrest van 19 februari 2016 [16] . Het beroep van belanghebbende is gezamenlijk met de beroepen van veertig andere belanghebbenden behandeld. De zaken hebben betrekking op dezelfde onderwerpen en alle belanghebbenden worden door dezelfde gemachtigde bijgestaan. Vanwege deze samenhang heeft de rechtbank alle 41 zaken gelijktijdig behandeld en op dezelfde dag in al deze zaken beslist. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de vergoeding te matigen. De rechtbank zal daarom éénmaal een vergoeding toekennen voor de overschrijding van de redelijke termijn in al deze zaken. Voor de berekening van de hoogte van die vergoeding gaat de rechtbank uit van de datum van ontvangst door de inspecteur van het eerste ingediende bezwaarschrift. [17]
41. De inspecteur heeft het eerste bezwaarschrift van de eenenveertig belanghebbenden ontvangen op 7 mei 2021 [18] . De periode tussen deze datum en de uitspraak van de rechtbank is (naar boven afgerond) twintig maanden langer dan twee jaar. De rechtbank ziet geen redenen om de redelijke termijn in dit geval langer of korter vast te stellen dan twee jaar. De redelijke termijn is dus met twintig maanden overschreden. Naar boven afgerond is dat vier keer een half jaar. Dit betekent dat alle belanghebbenden gezamenlijk recht hebben op een schadevergoeding van € 2.000 (vier keer een half jaar ad € 500). De schadevergoeding per belanghebbende bedraagt dan € 48,78 [19] .
42. De eerste uitspraak op bezwaar dateert van 13 september 2022. Dit is (naar boven afgerond) elf maanden langer dan de termijn van zes maanden die geldt voor de inspecteur. De inspecteur moet daarom een bedrag betalen van € 26,83 [20] . De Staat moet de rest betalen: € 21,95. De rechtbank zal de inspecteur en de Staat veroordelen om dit bedrag aan belanghebbende te voldoen. Op grond van een beleidsregel van de Minister van Justitie en Veiligheid is het niet nodig de Staat om een reactie te vragen op het verzoek om schadevergoeding [21] .

Conclusie en gevolgen

43. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat de uitspraak op bezwaar wordt vernietigd en dat de aanslag wordt verminderd. De beschikking belastingrente wordt dienovereenkomstig verminderd.
Proceskostenvergoeding
44. De belanghebbende heeft verzocht om een integrale proceskostenvergoeding voor de gemaakte kosten van rechtsbijstand. De inspecteur heeft onder dreiging van het opleggen van hoge belastingaanslagen jarenlang grote druk uitgeoefend om de structuur van [B.V.] aan te passen. In dat kader heeft het boekenonderzoek plaatsgevonden. Hierdoor is sprake van een schending van het verbod van détournement de pouvoir. Ook is sprake van onzorgvuldig handelen, onder andere omdat bij de correcties van zowel het belastbaar inkomen uit werk en woning als het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen rekening wordt gehouden met het van [B.V.] ontvangen dividend. Daarnaast is sprake van fiscale grensverkenning, omdat de inspecteur nieuwe jurisprudentie probeert te bewerkstelligen over de fiscale kwalificatie van dividend tot loon of resultaat uit overige werkzaamheden.
45. Artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) biedt de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden een integrale proceskostenvergoeding toe te kennen. Voor een dergelijke vergoeding is plaats ingeval een bestuursorgaan een beschikking afgeeft of uitspraak doet of deze in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in de daartegen ingestelde procedure geen stand zal zouden (het “tegen beter weten in”-criterium). [22] Ook indien de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld kan sprake zijn van een bijzondere omstandigheid als bedoeld in artikel 2, derde lid, van het Besluit. [23]
46. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen reden om aan te nemen dat de aanslag tegen beter weten in is opgelegd. Er is geen jurisprudentie voorhanden waaruit voortvloeit dat het standpunt van de inspecteur bij voorbaat kansloos is. Ook kan niet worden geoordeeld dat de inspecteur in vergaande mate onzorgvuldig of met misbruik van bevoegdheid heeft gehandeld. Het in aanmerking nemen van inkomen onder verschillende grondslagen of verschillende jaren ter behoud van recht is namelijk een geaccepteerde handelswijze. [24] De rechtbank wijst het verzoek van belanghebbende om integrale proceskostenvergoeding daarom af.
47. De rechtbank ziet wel aanleiding om de inspecteur te veroordelen in de forfaitaire vergoeding voor de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van zijn bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze vergoeding is met toepassing van het Besluit vastgesteld op een bedrag van € 6.369 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen op een hoorzitting, vier maal 0,5 punt voor nadere hoorzittingen met een waarde per punt van € 624 [25] , 1 punt voor het indienen van het beroep, 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 875, wegingsfactor 1 en factor 1,5 vanwege het aantal samenhangende zaken [26] ). Van de in totaal eenenveertig beroepen heeft de rechtbank achtendertig beroepen gegrond verklaard en drie beroepen ongegrond verklaard. Daarom komt van het vastgestelde bedrag aan proceskosten 1/38e deel toe aan belanghebbende, zijnde € 167,61. Op dit bedrag komt in mindering het bedrag dat de inspecteur bij uitspraak op bezwaar (al) aan belanghebbende heeft toegekend.
48. Ook ziet de rechtbank aanleiding voor een proceskostenvergoeding voor de kosten van rechtsbijstand die zijn gemaakt voor het verzoek een om immateriële schadevergoeding. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit vastgesteld op een bedrag van € 328,13 (1 punt voor het indienen van het verzoek met een waarde per punt van € 875 met een wegingsfactor 0,25 [27] en factor 1,5 vanwege het aantal samenhangende zaken). Omdat dit verzoek tegelijkertijd is behandeld met de verzoeken van de veertig andere belanghebbenden komt van het hiervóór vastgestelde bedrag 1/41e deel toe aan belanghebbende, zijnde € 8,00. Omdat de overschrijding van de redelijke termijn zowel aan de inspecteur als aan de rechtbank is toe te rekenen, zullen zij ieder 50% van dat bedrag aan belanghebbende dienen te voldoen.
49. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken
.
Griffierecht
50. Omdat het beroep gegrond is, heeft belanghebbende ook recht op vergoeding van het door hem betaalde griffierecht van € 50.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de aanslag IB/PVV 2017 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 131.833 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen berekend naar een rendementsgrondslag van € 744.534 met inachtneming van het rechtsherstel box 3;
  • vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van de uitspraak op bezwaar;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 26,83;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van de door belanghebbende geleden immateriële schade tot een bedrag van € 21,95;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een proceskostenvergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 171,61, vermindert met het bedrag dat de inspecteur in de bezwaarfase aan proceskosten heeft toegekend aan belanghebbende;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een proceskostenvergoeding aan belanghebbende tot een bedrag van € 4;
  • draagt de inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden, ten bedrage van € 50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.L. Heldens, voorzitter, mr. W.W. Monteiro en mr. L.L. van Benthem, rechters, in aanwezigheid van mr. L.A. Aalbersberg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “ Formulieren en inloggen” op www. rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Locatie Arnhem, Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vanwege het rechtsherstel box 3 (Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963).
2.€ 220.000 bij een voltijdsmaatschapverband.
3.De goodwill op 1 januari verminderd met geactiveerde goodwill verminderd met een belastinglatentie van 15% over dit saldo en vermeerderd met de intrinsieke waarde van de aandelen.
4.€ 8.858.040 / € 9.292.143 (bestaande uit de omzet uit de ziekenhuizen, overige opbrengsten, rentebaten en deelnemingsresultaat).
5.Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963.
7.Artikel 3.81 van de Wet inkomstenbelasting 2001 in samenhang met artikel 10 van de Wet op de loonbelasting 1964.
8.Hoge Raad 15 februari 1956, ECLI:NL:HR:1956:AY1997, BNB 1956/98.
9.Hoge Raad 13 juni 1956, ECLI:NL:HR:1956:AY2102, BNB 1956/238.
10.Hoge Raad 21 april 1954, ECLI:NL:HR:1954:AY2869, BNB 1954/184.
12.Vergelijk Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 11 juni 1998, ECLI:NL:GHSHE:1998:AB0827, r.o. 4.3.
13.Fiscale kwalificatie als resultaat uit overige werkzaamheden.
14.Toepassing van fraus legis.
15.Ingevolge artikel 5.19 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
17.Vgl. Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:154.
18.Zie de zaken 23/112 (Van der Burg) en 23/116 (De Hoop).
19.1/41e maal € 2.000.
20.11/20e maal € 48,78.
21.Staatscourant 2014, nr. 20210 en Staatscourant 2017, nr. 62751.
22.Vergelijk Hoge Raad 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802.
23.Vergelijk Hoge Raad 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975.
24.Vergelijk Hoge Raad 22 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BY2681.
25.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
26.De rechtbank heeft 41 beroepen gelijktijdig behandeld, waarin dezelfde persoon rechtsbijstand heeft verleend van wie de werkzaamheden in elke zaak nagenoeg identiek waren, zie ook overweging 40.
27.Vgl. Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.