ECLI:NL:HR:2013:BY2681
Hoge Raad
- Cassatie
- J.W. van den Berge
- C. Schaap
- M.W.C. Feteris
- R.J. Koopman
- G. de Groot
- Rechtspraak.nl
Navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en vermogensbelasting bij gezamenlijke rekeninghouders
In deze zaak gaat het om navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en vermogensbelasting die zijn opgelegd aan belanghebbende over de jaren 1990 tot en met 1997 en 1991 tot en met 1998. De belastingautoriteiten hebben deze aanslagen opgelegd met een verhoging van honderd procent, zonder kwijtschelding, en met heffingsrente. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslagen, maar de Inspecteur heeft deze gehandhaafd. Het Hof heeft het beroep van belanghebbende gegrond verklaard voor de opgelegde boeten en verhogingen, maar ongegrond voor de overige aanslagen. Belanghebbende heeft cassatie ingesteld tegen deze uitspraak van het Hof.
De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat belanghebbende en A als gezamenlijke rekeninghouders zijn geïdentificeerd op basis van informatie van de Kredietbank Luxembourg. Beide partijen ontkenden echter rekeninghouder te zijn, wat leidde tot navorderingsaanslagen op basis van geschatte saldi en inkomsten. Het Hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de onderlinge gerechtigdheid van belanghebbende en A tot de rekening en de inkomsten daaruit. De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof dat de Inspecteur tot behoud van rechten aanslagen mocht opleggen aan beide rekeninghouders, ondanks de ontkenning van hun status als rekeninghouder.
De Hoge Raad oordeelde dat de belastingaanslagen aan belanghebbende in stand blijven, omdat de oordelen van het Hof niet blijk gaven van een onjuiste rechtsopvatting en voldoende gemotiveerd waren. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en legde geen proceskosten op.