In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 maart 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. B.A. Zevenbergen, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. S. Bozkurt-Chhiba, waarin aan eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) de maatregel van bewaring is opgelegd. De rechtbank heeft op 26 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was. De behandeling werd geschorst om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken, welke op 28 maart 2024 werd ontvangen.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris rechtmatig heeft gehandeld door eiser in bewaring te stellen. Eiser betoogt dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije, maar de staatssecretaris heeft informatie verstrekt waaruit blijkt dat er sinds medio september 2023 een verbeterde samenwerking met de Algerijnse autoriteiten is, wat leidt tot een toename van afgegeven laissez-passers. De rechtbank oordeelt dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die het ontbreken van zicht op uitzetting rechtvaardigen. De rechtbank wijst het beroep van eiser af en verklaart de maatregel van bewaring in stand, evenals het verzoek om schadevergoeding.
De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.