ECLI:NL:RBDHA:2024:6773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 mei 2024
Publicatiedatum
3 mei 2024
Zaaknummer
NL24.17003
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van een vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 3 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.K. van Middelkoop, heeft beroep aangetekend tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. N. Mikolajczyk, waarin aan eiser op 11 april 2024 de maatregel van bewaring is opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft op 30 april 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser afstand deed van zijn recht om te worden gehoord.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiser betwist de tijdigheid van de grondslagwijziging, maar de rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris op 11 januari 2024 de asielaanvraag van eiser heeft afgewezen en dat de maatregel van bewaring op 11 april 2024 rechtmatig is opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld in de uitzettingsprocedure van eiser, ondanks dat er enige vertraging was in de aanvraag van een laissez-passer. Eiser heeft ook aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije is, maar de rechtbank oordeelt dat er voldoende zicht op uitzetting bestaat.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.17003

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. N. Mikolajczyk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 11 april 2024, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 30 april 2024 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is, met behulp van een beeldverbinding, verschenen. De staatssecretaris is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De gemachtigde van eiser heeft op de zitting aangegeven dat eiser afstand doet van zijn recht om te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. De maatregel van bewaring is rechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De tijdigheid van de grondslagwijziging
4. Eiser voert aan dat onduidelijk is of de maatregel van bewaring tijdig is omgezet, omdat uit het dossier onvoldoende blijkt wanneer het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de asielprocedure van eiser is ingetrokken. De maatregel dient namelijk binnen 48 uur na het intrekken van het verzoek om een voorlopige voorziening worden omgezet.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser eerder in bewaring is gesteld op 18 december 2023 op grond van artikel 59b van de Vw 2000. De staatssecretaris heeft op 11 januari 2024 de asielaanvraag van eiser afgewezen, hiertegen heeft eiser beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening maar dit beroep en het verzoek zijn later ingetrokken. Vervolgens is eiser op 11 april 2024 in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000.
4.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Een eventueel gebrek over een niet tijdige omzetting kan, zoals de staatssecretaris op de zitting heeft betoogd, aan de orde komen in een procedure over de maatregel van bewaring van 18 december 2023. [1] De huidige maatregel van bewaring is een nieuwe maatregel ten opzichte van de maatregel van 18 december 2023. Een eventueel gebrek dat kleeft aan die maatregel van bewaring vanwege een niet tijdige omzetting, is geen aanleiding om de huidige maatregel reeds hierom van meet af aan onrechtmatig te achten. Dat tussen de eerdere maatregel van bewaring en de daarop aansluitende huidige maatregel van bewaring een samenhang bestaat, in die zin dat met deze laatste maatregel de bewaring van eiser feitelijk voortduurt, is daartoe onvoldoende.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), als zware gronden vermeld dat eiser:
- (3a) Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
- (3b) zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
- (3c) eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
- (3d) niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
- (3e) in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
- (3i) te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
- (4a) zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
- (4b) meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
- (4c) geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
- (4d) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5.1.
Eiser heeft de zware grond 3d betwist. Hierin ziet de rechtbank geen
aanleiding om de maatregel van bewaring onrechtmatig te achten. De reden hiervoor is dat
niet in geschil is dat de overige gronden de maatregel van bewaring kunnen dragen. De
rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat er onvoldoende gronden overblijven om de
maatregel te kunnen dragen. De rechtbank hoeft daarom wat eiser in het kader van zware
grond 3d heeft aangevoerd niet te bespreken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan eisers uitzetting?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris onvoldoende voortvarend heeft gehandeld. Er is namelijk een laisser-passer (lp) aangevraagd op 20 maart 2024 en daarbij zijn kopieën van de geboorteakte van eiser en van zijn oude identiteitskaarten meegestuurd. Uit het dossier blijkt niet dat is gerappelleerd, terwijl dit volgens eiser wel van de staatssecretaris verwacht had mogen worden. Eiser vindt het bovendien onzorgvuldig dat reeds een lp is gevraagd nog voordat hij zijn beroep en voorlopige voorziening tegen de afgewezen asielaanvraag had ingetrokken. Hij had op dat moment nog rechtmatig verblijf.
6.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft op de zitting terecht gesteld dat hij voldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat op 16 april 2024 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden. Dit gesprek moet worden aangemerkt als een handeling gericht op het vertrek van eiser. In dit gesprek is tevens aangegeven dat de lp-aanvraag nog in onderzoek is. Daargelaten of de staatssecretaris wel of niet (schriftelijk) heeft gerappelleerd, blijkt uit het feit dat dit gesprek heeft plaatsgevonden dat de staatssecretaris bezig is met de uitzettingsprocedure van eiser en dus voldoende voortvarend handelt. Dat de lp is aangevraagd op een moment dat eiser nog rechtmatig verblijf had omdat hij de uitkomst van zijn verzoek om voorlopige voorziening in Nederland mocht afwachten, doet hieraan niet af. Dat raakt de rechtmatigheid van de bewaring niet en maakt evenmin dat niet voortvarend aan de uitzetting van eiser wordt gewerkt.
Ontbreekt zicht op uitzetting naar Algerije?
7. Eiser voert aan dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. Er is namelijk op 20 maart 2024 al een lp voor eiser aangevraagd, maar hierop is nog geen reactie van de Algerijnse autoriteiten ontvangen. Er zijn dus inmiddels al ruim 39 dagen vestreken sinds de lp-aanvraag, waardoor zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat, sinds het aantreden van een nieuwe consul medio september 2023, over het algemeen zicht op uitzetting binnen redelijke termijn naar Algerije bestaat. [2] Daarnaast is ook in het specifieke geval van eiser geen aanleiding om te oordelen dat geen sprake is van zicht op uitzetting binnen redelijke termijn. Het tijdsverloop van ruim 39 dagen na de lp-aanvraag is namelijk niet zodanig lang dat aanleiding bestaat om te veronderstellen dat zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. Er zijn daarnaast ook geen aanwijzingen om eraan te twijfelen dat aan eiser een lp zal worden verstrekt, mede gelet op het feit dat er documenten meegestuurd zijn bij de lp-aanvraag.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [3]

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is en de staatssecretaris geen schadevergoeding aan eiser hoeft te betalen. Daarom wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten van eiser te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A. van Hoof, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk ABRvS 13 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2005.
2.Zie bijvoorbeeld rb. Den Haag, zp. Arnhem, ECLI:NL:RBDHA:2024:4567.
3.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.