ECLI:NL:RBDHA:2024:6679

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2024
Publicatiedatum
2 mei 2024
Zaaknummer
NL24.16787
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Maatregel van bewaring en zicht op uitzetting naar Algerije

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) en had betrekking op de uitzetting van eiser naar Algerije. Eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft, heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding moet worden aangemerkt. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 24 april 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de gronden voor de maatregel niet betwist, en de rechtbank oordeelt dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Eiser heeft aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije bestaat, omdat hij niet over een geldig identiteitsdocument beschikt. De staatssecretaris heeft echter gesteld dat er wel degelijk zicht op uitzetting is en dat er voortvarend aan de uitzetting wordt gewerkt.

De rechtbank concludeert dat er op basis van de verstrekte gegevens inderdaad zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen reden is om aan te nemen dat er geen laissez-passer zal worden afgegeven. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.16787

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 10 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 april 2024 op zitting te Breda behandeld. Daarbij is gebruik gemaakt van een videoverbinding. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Khabote. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert.
3. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag liggen niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden feitelijk juist zijn. Verweerder heeft daarnaast voldoende toegelicht dat de lichte gronden bijdragen aan een risico op onttrekking aan het toezicht. De zware en lichte gronden konden daarom ten grondslag worden gelegd aan de maatregel en kunnen de maatregel ook dragen.
5. Eiser voert aan dat er in het geval van eiser in feite geen zicht op uitzetting bestaat naar Algerije. Omdat eiser niet over een (geldig) identiteitsdocument beschikt, is het onwaarschijnlijk dat de Algerijnse autoriteiten een laissez-passer (lp) zullen verstrekken. Ter onderbouwing verwijst hij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 29 maart 2024. [1] Indien verweerder wel beschikt over een kopie van een geldig reisdocument, zoals hij ter zitting heeft verklaard, dan heeft hij onvoldoende voortvarend gehandeld, nu eiser inmiddels al bijna een maand in bewaring zit.
6. Verweerder heeft ter zitting naar voren gebracht dat er ook ten aanzien van ongedocumenteerden sprake is van zicht op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Bovendien beschikt hij voor eiser over een kopie van een geldig paspoort. Verweerder bestrijdt dat hij onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, nu eiser op 8 april 2024 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken, op 10 april 2024 een eerste vertrekgesprek heeft plaatsgevonden en een lp-aanvraag aan de Algerijnse autoriteiten is verzonden, waarbij de kopie van eisers paspoort op 18 april 2024 is nagezonden.
7. De rechtbank oordeelt dat uit de door verweerder verstrekte gegevens volgt dat er zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn naar Algerije. Als het aan de Algerijnse autoriteiten overgelegde document een kopie van een vervalst paspoort blijkt te zijn, zoals eiser stelt ter zitting, ontstaat er een nieuwe situatie die dan beoordeeld moet worden. Vooralsnog is er geen reden om aan te nemen dat er in het geval van eiser geen lp zal worden afgegeven.
8. De rechtbank oordeelt ook dat verweerder voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser. Het is waar dat eiser al sinds 1 april 2024 in bewaring is gesteld, maar dat was in eerste instantie op basis van een andere rechtsgrondslag, [2] waarbij niet aan terugkeer kon worden gewerkt. Sinds de oplegging van de maatregel die in dit beroep beoordeeld wordt, opgelegd na de intrekking van de asielaanvraag, heeft verweerder voldoende voortvarend gewerkt aan de uitzetting van eiser.
9. Ook overigens is het de rechtbank niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

2.Artikel 59b, eerste lid, van de Vw.