RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 augustus 2024 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer: [nummer], eiser
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het voortduren van de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Deze maatregel is opgelegd op 4 juni 2024 en duurt nog voort.
1.1.De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 25 juni 2024.
1.2.De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.3.De rechtbank heeft het vooronderzoek op 6 augustus 2024 gesloten en bepaald dat de zaak niet op zitting wordt behandeld.
Beoordeling door de rechtbank
2. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Als de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 of bij de afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, dan verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
5. Uit de uitspraak van 25 juni 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 18 juni 2024) rechtmatig is.
Ontbrekende gedingstukken
6. Eiser voert aan dat er gedingstukken ontbreken in het dossier. Eiser merkt op dat het verslag van de presentatie aan de Algerijnse autoriteiten van 3 juli 2024 en de nationaliteitsbevestiging van 8 juli 2024 niet aan het dossier zijn toegevoegd. Eiser verzoekt daarom de rechtbank te bepalen dat de minister alsnog deze stukken aan het dossier toevoegt. Verder herkent eiser zich niet in het verslag van het vertrekgesprek van 10 juli 2024.
6.1.Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank ziet geen reden om de bovengenoemde stukken op te vragen. Deze stukken zijn namelijk niet noodzakelijk om, al dan niet ambtshalve, het onderhavige vervolgberoep te beoordelen. Voor de rechtbank is het voldoende dat de voortgangsrapportage vermeldt dat eiser is gepresenteerd en zijn nationaliteit is bevestigd. De schriftelijke stukken daarvan zijn niet nodig om de rechtmatigheid van het voortduren van de bewaring te toetsen. Bovendien betwist eiser niet de juistheid van deze stukken. Verder heeft eiser niet onderbouwd waarom hij zich niet herkent in het verslag van het vertrekgesprek van 10 juli 2024 en welke gevolgen dat zou moeten hebben.
Zicht op uitzetting
7. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is binnen een redelijke termijn. In de voortgangsrapportage is vermeld dat de minister schriftelijk heeft gerappelleerd op 30 juli 2024. Dit is opmerkelijk aangezien tijdens het vertrekgesprek van 10 juli 2024 aan eiser is medegedeeld dat op 8 juli 2024 de Algerijnse ambassade zijn nationaliteit schriftelijk heeft bevestigd en dat een laissez-passer zal worden afgegeven voor eisers terugkeer naar Algerije.
7.1.Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt daarbij voorop dat zicht op uitzetting ten aanzien van Algerije in het algemeen niet ontbreekt.Uit deze Afdelingsuitspraak volgt dat vanaf september 2023 weer laissez-passers worden verstrekt door de Algerijnse autoriteiten en uitzettingen weer plaatsvinden. Uit de voortgangsrapportage volgt dat eiser is gepresenteerd in persoon en zijn nationaliteit is bevestigd. Verder blijkt uit de voortgangsrapportage dat er op 22 juli 2024 een vlucht is aangevraagd. Deze vlucht is gepland op 21 augustus 2024. Het is daarom niet vreemd dat op 30 juli 2024 is gerappelleerd, het is immers gebruikelijk dat er enige tijd zit tussen de nationaliteitsbevestiging en de afgifte van de laissez-passer. Bovendien wordt een laissez-passer pas door de Algerijnse autoriteiten afgegeven als een concrete vluchtdatum bekend is.Nu een vlucht gepland is op 21 augustus 2024 valt niet in te zien dat de Algerijnse autoriteiten geen laissez-passer zullen afgeven. De rechtbank ziet dan ook geen reden om aan te nemen dat zicht op uitzetting ontbreekt.