ECLI:NL:RBDHA:2024:13293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.30745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en voortduren van de maatregel in het bestuursrechtelijke vervolgberoep van een Algerijnse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 augustus 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk vervolgberoep van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in bewaring is gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De minister van Asiel en Migratie had op 30 maart 2024 de maatregel van bewaring opgelegd, welke maatregel nog steeds van kracht was. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 9 augustus 2024 gesloten en besloten dat een zitting niet nodig was, omdat er voldoende informatie in het dossier aanwezig was.

De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser betoogde dat er onregelmatigheden waren in de uitzettingsprocedure, maar de rechtbank oordeelde dat er geen onregelmatigheden waren en dat de nationaliteit van eiser op 24 juli 2024 was bevestigd. De rechtbank concludeerde dat er zicht op uitzetting was, aangezien er een vlucht was geboekt voor 2 september 2024 en de Algerijnse autoriteiten hadden toegezegd een laissez-passer te verstrekken.

Eiser stelde verder dat de minister onvoldoende voortvarend handelde en dat het voortduren van de maatregel in strijd was met het redelijkheidsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat het voortduren van de bewaring niet in strijd was met deze beginselen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door rechter G.A. van der Straaten, in aanwezigheid van griffier D.M. Abrahams.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30745

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Drenth),
en
de minister van Asiel en Migratie. [1]

Procesverloop

De minister heeft op 30 maart 2024 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De minister heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 9 augustus 2024 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 14 juni 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. [2] Daarom staat nu alleen ter beoordeling of het voortduren van de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 12 juni 2024) rechtmatig is.
Geen zitting
3. Hoewel eiser heeft verzocht om op zitting gehoord te worden, heeft de rechtbank aan dat verzoek geen gevolg gegeven. Het horen van de vreemdeling in vervolgberoepen is niet verplicht. Het horen van eiser is in dit geval ook niet nodig. De rechtbank heeft namelijk op basis van de stukken in het procesdossier al voldoende informatie om een oordeel te kunnen geven over het vervolgberoep. Daarbij is van belang dat, buiten het tijdsverloop, geen gewijzigde omstandigheden in de persoonlijke situatie van eiser zijn aangevoerd en deze de rechtbank ook niet ambtshalve zijn gebleken.
Zijn er onregelmatigheden in de uitzettingsprocedure?
4. Eiser betoogt dat onregelmatigheden in de uitzettingsprocedure maken dat de maatregel niet langer gerechtvaardigd is. Allereerst stelt eiser dat uit de aangeleverde stukken blijkt dat de Algerijnse nationaliteit van eiser al op 2 april 2024 is bevestigd door de Algerijnse autoriteiten. Deze informatie is hem voorheen onthouden, aangezien eerdere voortgangrapportages hier geen melding van hebben gemaakt. Daarnaast stelt eiser dat de voortgangrapportage tegenstrijdige informatie bevat over of al dan niet een toezegging is gedaan voor een laissez-passer. Hoewel de laissez-passer zou zijn toegezegd, is er op 7 augustus 2024 nog bij de Algerijnse autoriteiten gerappelleerd, wat volgens eiser in strijd is met de gestelde toezegging. Daarnaast is de presentatie van eiser bij de Algerijnse autoriteiten op 7 augustus 2024 geannuleerd, waardoor ook toen geen laissez-passer kan zijn afgegeven.
4.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er geen onregelmatigheden in de uitzettingsprocedure van eiser. Het is de rechtbank bekend dat bij de uitzetting naar Algerije van met name ongedocumenteerden zoals eiser, een aantal stappen moet worden ondernomen. Eerst moeten Algerijnse autoriteiten een nationaliteitsbevestiging afgeven. Vervolgens kan de minister een vlucht boeken. Een laissez-passer wordt pas door de Algerijnse autoriteiten afgegeven als een concrete vluchtdatum bekend is. Anders dan eiser stelt, blijkt uit de voortgangsrapportage dat de Algerijnse nationaliteit niet op 2 april 2024, maar pas op 24 juli 2024 door de Algerijnse autoriteiten is bevestigd. Het is dan ook begrijpelijk dat deze bevestiging in de voorgaande voortgangsrapportages (nog) niet was vermeld. Tegen deze achtergrond is het ook begrijpelijk dat de presentatie van 7 augustus 2024 is geannuleerd, aangezien de nationaliteit van eiser (al) is bevestigd en een presentatie dan ook geen doel meer heeft. Wel moet er nog aan eiser een laissez-passer worden afgegeven door de Algerijnse autoriteiten, zodat begrijpelijk is dat daar op 7 augustus 2024 nog over is gerappelleerd. Niet is gebleken dat de Algerijnse autoriteiten te kennen hebben gegeven dat voor eiser alsnog geen laissez-passer zal worden afgegeven. Er mag daarom van worden uitgegaan dat de Algerijnse autoriteiten aan eiser een laissez-passer zullen afgeven voor de vlucht van 2 september 2024. [3]
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
5. Eiser stelt dat er geen zicht op uitzetting is, omdat een laissez-passer ontbreekt en er daardoor geen rechtsgeldige basis is voor de vlucht van 2 september 2024.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit overweging 4.1. volgt dat de nationaliteit van eiser is bevestigd, dat een vlucht is gepland op 2 september 2024 en dat de Algerijnse autoriteiten hebben toegezegd een laissez-passer te verstrekken. Niet in te zien valt waarom er geen zicht op uitzetting zou bestaan.
Werkt de minister voldoende voortvarend aan de uitzetting?
6. Eiser betoogt dat de minister onvoldoende voortvarend handelt. Allereerst stelt eiser dat er geen verklaring is gegeven voor het tijdsverschil van ruim een maand tussen het verstrekken van de laissez-passer en de geboekte vlucht. Daarnaast stelt eiser dat de minister eerder actie had moeten ondernemen, omdat de Algerijnse nationaliteit van eiser al op 2 april 2024 is bevestigd door de Algerijnse autoriteiten. Tot slot stelt eiser dat aan zijn gemachtigde is meegedeeld dat hij zal uitreizen naar Parijs en dat niet is gebleken dat het gaat om een overstap in Parijs voor een andere vlucht naar Algiers. Eiser meent daarom dat sprake lijkt te zijn van een overdracht naar Frankrijk. Eiser stelt dat niet is aangetoond waarom deze overdracht niet eerder heeft kunnen plaatsvinden en de minister daarom niet voldoende voortvarend heeft gehandeld.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Zoals al eerder is overwogen, is de Algerijnse nationaliteit van eiser niet op 2 april 2024 maar op 24 juli 2024 door de Algerijnse autoriteiten bevestigd door de Algerijnse autoriteiten. Uit de voortgangsrapportage volgt dat vervolgens op 29 juli 2024 een vluchtaanvraag naar de Koninklijke Marechaussee is verzonden en dat de vlucht op 30 juli 2024 is geboekt. Gelet daarop en gelet op het feit dat eiser onder escorte van de Koninklijke Marechaussee vliegt, valt niet in te zien waarom de minister onvoldoende voortvarend aan de uitzetting zou werken. Verder blijkt uit de voortgangsrapportage dat eiser in Parijs een overstap zal maken voor een andere vlucht naar Algiers en dat hij niet aan Frankrijk zal worden overgedragen. Hoewel in de mededeling aan gemachtigde wordt gesproken over het uitreizen naar Parijs, wordt in die mededeling ook het vluchtnummer van de vervolgvlucht naar Algiers ([vluchtnummer]) genoemd. Hieruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat eiser met een overstap in Parijs naar Algerije zal worden uitgezet.
Druist het voortduren van de inbewaringstelling in tegen het redelijkheidsbeginsel en is deze niet langer proportioneel?
7. Eiser stelt dat, mede gelet op de aangevoerde gronden, het laten voortduren van de maatregel indruist tegen het redelijkheidsbeginsel en dat de bewaring niet langer proportioneel is. Het belang van de minister om de bewaring voort te laten duren weegt niet langer op tegen het belang van eiser om in vrijheid te worden gesteld.
7.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Gelet op wat hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat het laten voortduren van de inbewaringstelling niet indruist tegen het redelijkheidsbeginsel en het proportionaliteitsbeginsel. De rechtbank ziet ook voor het overige geen aanleiding dat het voortduren van de bewaring met deze beginselen in strijd is.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?
8. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor het voortduren van deze maatregel niet is voldaan. [4]
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Abrahams, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 14 juni 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:9579.
3.Zie Rb. Den Haag (zp Arnhem) 29 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4567.
4.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.