ECLI:NL:RBDHA:2024:21511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
19 december 2024
Zaaknummer
AWB 20/7738
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitaire gronden

In deze zaak gaat het om een beroep van eisers, een Armeens gezin, tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op humanitaire gronden, onder de Afsluitingsregeling. De rechtbank heeft op 17 december 2024 uitspraak gedaan. De aanvraag werd afgewezen omdat eisers niet voldeden aan voorwaarde b van de Afsluitingsregeling, die vereist dat de vreemdeling ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een asielaanvraag heeft ingediend en ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven. Eisers voerden aan dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 4:84 van de Awb en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet correct was uitgevoerd. De rechtbank oordeelde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom geen sprake was van een uitzonderlijk geval en dat de belangenafweging niet alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen acht weken een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eisers. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 20/7738

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1] , V-nummer: [V-nummer 1] , eiseres I, hierna: [eiseres 1]

mede namens haar gezinsleden:
[eiser 1], V-nummer: [V-nummer 2] , eiser I
[eiseres 2], V-nummer: [V-nummer 3] , eiseres II
[eiseres 3], V-nummer: [V-nummer 4] , eiseres III
[eiser 2], V-nummer: [V-nummer 5] , eiser II
tezamen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigden: mr. G.T. Cambier, mr. M.M. van Duren respectievelijk mr. S.K. van der Steen).

Procesverloop

Bij besluit van 11 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van de Afsluitingsregeling [1] afgewezen.
Namens eisers is op 15 oktober 2019 een bezwaarschrift tegen dit besluit ingediend, nadien enkele malen aangevuld.
Op 22 september 2020 is het bezwaarschrift tijdens een hoorzitting toegelicht.
Bij besluit van 13 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft viermaal een verweerschrift ingediend, namelijk op 29 juni 2021 (door verweerder betiteld als pleitnota), 14 september 2022, 7 november 2022 en 15 mei 2024.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2021, waarna het onderzoek is gesloten. Op 2 juli 2021 is het onderzoek heropend en is de behandeling van de zaak aangehouden.
Op 31 augustus 2022 heeft Defence for Children in deze zaak een Kinderrechtenrapportage van de hand van mr. M.A. Vegter en mr. L.W.M. van de Wijdeven, juridisch adviseur respectievelijk juridisch medewerker Kinderrechten & Migratie Defence for Children, uitgebracht.
De zaak is vervolgens op de zitting van 16 november 2022 behandeld, waarbij als partijdeskundige is gehoord mr. Vegter voornoemd. Het onderzoek is ter zitting weer gesloten.
Bij tussenuitspraak van 19 december 2022 heeft de rechtbank het onderzoek weer heropend en zijn partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over een te benoemen deskundige en de vraagstelling aan deze deskundige.
De rechtbank heeft drs. [naam] , Kinder- en Jeugdpsycholoog NIP, Postmaster-psycholoog SKJ en GZ-psycholoog, en verbonden aan het Onderzoeks- en Expertisecentrum voor Kinderen en Vreemdelingenrecht van de Rijksuniversiteit Groningen, benoemd tot deskundige en bij onderzoeksopdracht van 23 mei 2023 haar verzocht om aan de hand van het dossier en onderzoek naar [eiseres 1] vragen van de rechtbank te beantwoorden.
Op 7 februari 2024 heeft drs. [naam] een gedragswetenschappelijke onderzoeksrapportage (BIC-Assessment [2] ) ingediend.
Op 10 oktober 2024 is drs. [naam] ter zitting als deskundige gehoord. Ter zitting is het onderzoek gesloten.
Eisers zijn steeds verschenen ter zitting, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich op de zitting van 30 juni 2021 laten vertegenwoordigen door mr. G.T. Cambier, op de zitting van 16 november 2022 door mr. M.M. van Duren en op de zitting van 10 oktober 2024 door mr. S.K. van der Steen.

Overwegingen

1. Eisers hebben de Armeense nationaliteit en zijn geboren op respectievelijk
[datum 1] 2003, [datum 2] 1976, [datum 3] 1980, [datum 4] 2004 en [datum 5] 2018. Eiser I en eiseres II zijn de ouders van [eiseres 1] alsmede van eiseres III en eiser II. [eiseres 1] is de hoofdpersoon.
2. Eisers hebben driemaal een asielaanvraag ingediend. De eerste asielaanvraag is op 9 juni 2014 ingediend. De afwijzing van deze aanvraag, waarbij tevens een terugkeerbesluit is opgelegd, staat in rechte vast. De tweede asielaanvraag hebben eisers ingetrokken. De derde asielaanvraag is eveneens afgewezen en ook die afwijzing staat in rechte vast.
3. Op 21 februari 2019 hebben eisers een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van de Afsluitingsregeling.
Verweerder heeft deze aanvraag bij het primaire besluit afgewezen omdat eisers niet voldoen aan voorwaarde b van de Afsluitingsregeling (paragraaf B9/6.5 van de Vc [3] ). Dit standpunt heeft verweerder gehandhaafd bij het bestreden besluit. Verweerder heeft in het bestreden besluit verder overwogen dat er geen aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 4:84 van de Awb [4] van het beleid af te wijken. De afwijzing van de aanvraag is niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [5] . De afweging tussen het belang van eisers om het privéleven in Nederland te kunnen blijven uitoefenen en het belang van de Nederlandse staat bij het vertrek van eisers uit Nederland, valt volgens verweerder namelijk in het nadeel van eisers uit.
4. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Zij voeren aan dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 4:84 van de Awb. Volgens eisers is het niet evenredig dat verweerder in dit geval blijft vasthouden aan voorwaarde b. Zij doen een beroep op het gelijkheidsbeginsel en verwijzen daarbij naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 25 juni 2020 [6] . Uit die uitspraak volgt dat verweerder in vergelijkbare zaken wel toepassing heeft gegeven aan artikel 4:84 van de Awb en een verblijfsvergunning heeft verleend. Verder heeft verweerder ten onrechte geconcludeerd dat geen sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM. De gemaakte belangenafweging had in het voordeel van eisers moeten uitvallen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Voorwaarde b van de Afsluitingsregeling
5. De Afsluitingsregeling is neergelegd in paragraaf B9/6 van de Vc en betreft buitenwettelijk begunstigend beleid van verweerder. Volgens dit beleid kan onder voorwaarden een reguliere verblijfsvergunning op humanitaire gronden worden verleend wanneer sprake is van langdurig in Nederland verblijvende kinderen. Eén van de voorwaarden voor vergunningverlening is dat de vreemdeling ten minste vijf jaar voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend bij verweerder en na die aanvraag uiterlijk op de peildatum,
29 januari 2019, ten minste vijf jaar in Nederland heeft verbleven (voorwaarde b).
6. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres 1] niet conform de letter voldoet aan voorwaarde b van de Afsluitingsregeling. Namens [eiseres 1] is namelijk op 9 juni 2014 een (eerste) asielaanvraag ingediend, waardoor zij na deze asielaanvraag niet ten minste vijf jaar in Nederland verbleef op de peildatum van 29 januari 2019.
Gelijkheidsbeginsel
7. Het beroep van eisers op het gelijkheidsbeginsel, onder verwijzing naar de uitspraak van zittingsplaats Utrecht van 25 juni 2020, slaagt niet. Verweerder heeft zich voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen sprake is van rechtens gelijke gevallen. In zijn verweerschrift (pleitnota) van 29 juni 2021 heeft verweerder uiteengezet dat bij drie zaken waarop een beroep is gedaan bij de voorzieningenrechter van zittingsplaats Utrecht sprake was geweest van een ambtelijke misslag. Volgens vaste rechtspraak is verweerder niet gehouden om gemaakte fouten te herhalen [7] . Daarnaast heeft verweerder toegelicht dat in twee zaken een geheel andere situatie aan de orde was dan in het geval van eisers. In twee andere zaken werd voorts wel aan alle voorwaarden van de Afsluitingsregeling voldaan. Verder betroffen drie andere zaken het beleid van verweerder over zogenoemde B13-K/M35-K formulieren. Verweerder heeft toegelicht dat hij van het beleid waarbij het indienen van B13-K/M35-K gelijk werd gesteld met een asielaanvraag is afgestapt. Eisers hebben bovendien nooit een B13-K/M35-K formulier ingediend en dus is ook ten aanzien van die zaken geen sprake van een vergelijkbaar geval.
Artikel 4:84 van de Awb en het evenredigheidsbeginsel
8. De rechtbank stelt voorop dat uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat de Afsluitingsregeling in algemene zin evenredig is [8] . Of verweerder verplicht is af te wijken van het beleid op grond van artikel 4:84 van de Awb is afhankelijk van wat is aangevoerd door de vreemdelingen. Verweerder dient in het kader van de Afsluitingsregeling alle omstandigheden in zijn beoordeling te betrekken die te maken hebben met het langdurig onrechtmatig verblijf van een hoofdpersoon en diens familie in Nederland [9] .
9. De rechtbank overweegt verder dat de Afsluitingsregeling begunstigend beleid is waartoe verweerder niet op grond van enige internationale of wettelijke verplichting was gehouden. Bij het vaststellen van de voorwaarden van deze regeling had verweerder dan ook veel beleidsvrijheid. Dat maakt ook dat minder snel sprake is van een situatie die zo bijzonder is dat een uitzondering op deze regeling moet worden gemaakt.
10. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd waarom hij in dit geval geen aanleiding heeft gezien om op grond van artikel 4:84 van de Awb af te wijken van het in de Afsluitingsregeling neergelegde beleid. De omstandigheid dat eisers vijf maanden te kort komen om te voldoen aan voorwaarde b van de Afsluitingsregeling heeft verweerder terecht geen bijzondere omstandigheid geacht die maakt dat het bestreden besluit onevenredig is. Deze voorwaarde geldt immers niet alleen voor [eiseres 1] , maar evenzeer voor meerdere kinderen die evenals als [eiseres 1] net niet in aanmerking komen voor de Afsluitingsregeling. Verweerder heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat het door voorwaarde b gemaakte onderscheid geen legitiem doel dient, geen geschikt middel is en dat geen redelijke mate van evenredigheid bestaat tussen het middel en het doel. Ook de omstandigheid dat inmiddels enkele jaren zijn verstreken sinds de aanvraag van eisers heeft verweerder terecht niet als een bijzondere omstandigheid aangemerkt.
Wat eisers verder in beroep hebben aangevoerd ten aanzien van de conclusies uit de BIC-rapportage en het rapport van Defence for Children leidt ook niet tot de conclusie dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 4:84 van de Awb. De rechtbank zal hierna op deze rapportages ingaan in het kader van de gemaakte belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM.
Artikel 8 van het EVRM
11. Niet in geschil is dat er in dit geval sprake is van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het gaat in deze om de vraag of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eisers heeft kunnen laten uitvallen.
12. Uit vaste rechtspraak blijkt dat verweerder bij de belangenafweging in het kader van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven een ‘fair balance’ moet vinden tussen het belang van de vreemdelingen enerzijds en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid anderzijds [10] . Daarbij moet hij alle voor die belangenafweging van betekenis zijnde feiten en omstandigheden kenbaar betrekken. Bij de belangenafweging is de vraag relevant of vestiging in het land van herkomst
a certain degree of hardshipmet zich brengt.
13. Uit vaste rechtspraak blijkt verder dat in het geval waarin het privéleven wordt opgebouwd tijdens illegaal verblijf of een periode waarin de verblijfsrechtelijke status onzeker is, en de vreemdeling zich van de onzekerheid van zijn verblijfsstatus bewust was, dat privéleven alleen in uitzonderlijke gevallen kan leiden tot een verplichting tot het laten voortzetten van dat privéleven [11] .
14. Verweerder heeft in deze zaak terecht als uitgangspunt genomen dat eisers hun privéleven hebben opgebouwd (en voortgezet) tijdens illegaal verblijf. De door hen ingediende asielaanvragen hebben immers nooit geleid tot vergunningverlening. Dat betekent dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat in deze zaak alleen in een uitzonderlijk geval de verplichting bestaat tot het laten voortzetten van het privéleven in Nederland.
15. In het kader van de belangenafweging hebben eisers een rapportage van Defence for Children overgelegd, gedateerd 31 augustus 2022. De opstellers van deze rapportage zijn jurist, gespecialiseerd in kinderrechten en migratie. Uit rechtspraak van de Afdeling volgt dat de opstellers van deze rapportage niet deskundig zijn om een inschatting te maken van het risico op ontwikkelingsschade bij terugkeer en dat rapporten van Defence for Children om die reden niet van belang kunnen worden geacht voor de vraag of ontwikkelingsschade zal ontstaan [12] . Gelet hierop zal de rechtbank deze rapportage niet betrekken ten aanzien van het risico op ontwikkelingsschade bij [eiseres 1] .
16. De rechtbank heeft, naar aanleiding van wat eisers in bezwaar en beroep hebben aangevoerd, in een onderzoeksopdracht drs. [naam] voornoemd verzocht om aan de hand van onderzoek naar [eiseres 1] vragen van de rechtbank te beantwoorden ten aanzien van het privéleven van [eiseres 1] en de
certain degree of hardshipbij gedwongen uitzetting. Naar aanleiding hiervan heeft drs. [naam] een BIC-rapportage opgesteld. Niet in geschil is dat drs. [naam] deskundig is op het gebied van gedragswetenschappelijk onderzoek [13] en dat zij onafhankelijk en onpartijdig is. In de verantwoording van de BIC-rapportage is vermeld dat het onderzoek naar [eiseres 1] onder andere heeft plaatsgevonden in de vorm van een gestructureerd diagnostisch interview. Op drie verschillende dagen [14] heeft drs. [naam] gesproken met [eiseres 1] , waarvan één dag mede met haar ouders (eiser I en eiseres II). Daarnaast is een anamnese afgenomen, is bij [eiseres 1] (test)psychologisch onderzoek verricht, heeft [eiseres 1] de BIC-S ingevuld, en hebben haar ouders een zelfrapportagelijst over hun eigen functioneren en de BIC-P ingevuld. Het onderzoek heeft ruim zeven uur in beslag genomen. Aan de hand van de verzamelde informatie is de BIC-Q [15] ingevuld en heeft drs. [naam] een indicatie gegeven van de ontwikkelingsrisico’s bij gedwongen vertrek naar Armenië.
17. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de BIC-rapportage niet inzichtelijk en concludent is als het gaat om de gevolgen van terugkeer. De rechtbank volgt verweerder hierin niet. Naar het oordeel van de rechtbank is de BIC-rapportage zorgvuldig tot stand gekomen, is de redenering in het rapport begrijpelijk en sluiten de bevindingen aan op de getrokken conclusies – ook ten aanzien van de gevolgen van gedwongen terugkeer naar Armenië. Anders dan verweerder stelt, is in de rapportage wel degelijk inzichtelijk gemaakt waarom de emoties van [eiseres 1] mede gereguleerd dienen te worden door haar ouders. Zoals uit de BIC-rapportage namelijk blijkt en ter zitting op 10 oktober 2024 is toegelicht door drs. [naam] , is [eiseres 1] een jeugdige adolescente die nog erg op haar ouders is gericht. Geconcludeerd is dat haar ontwikkeling sinds haar pubertijd onder druk staat vanwege haar psychische problematiek en dat daarom sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. De stelling van verweerder dat niet is onderbouwd waarom sprake is van een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling omdat [eiseres 1] al behoorlijk ontwikkeld is, wordt gelet op de toelichting van drs. [naam] dan ook niet gevolgd. Ook zijn, anders dan verweerder meent, bij de BIC-rapportage kenbaar de positieve aspecten van [eiseres 1] betrokken. Zoals verweerder ook heeft opgemerkt in zijn verweerschrift van 15 mei 2024, is in de BIC-rapportage onder meer beschreven dat [eiseres 1] zeer gemotiveerd is, op hbo-niveau studeert en zichzelf presenteert als onafhankelijk. Daarnaast is als beschermende factor genoemd dat het gezin hecht is en dat sprake is van grote verbondenheid. Dit laat echter onverlet dat drs. [naam] heeft kunnen concluderen dat de geconstateerde psychische problematiek bij [eiseres 1] zal verergeren bij gedwongen terugkeer naar Armenië. Deze conclusie is voldoende toegelicht en onderbouwd in de BIC-rapportage. Opgemerkt wordt dat verweerder ook geen (andersluidende) contra-expertise heeft laten verrichten ten aanzien van de gevolgen van terugkeer. De rechtbank betrekt de conclusies uit de BIC-rapportage dan ook bij haar beoordeling.
18. In de BIC-rapportage is ter beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen onder meer het volgende beschreven [16] , voor zover relevant:
(1a).
[eiseres 1] heeft een belaste ontwikkeling, waarbij er sinds de pubertijd een scheefgroei in haar (persoonlijkheids)ontwikkeling gaande is. Ze bevindt zich in het einde van de adolescentiefase waarbij ze nog erg gericht is op haar ouders als pedagogische en affectieve basis.
(…)
[eiseres 1] heeft dringend behoefte aan stabiliteit gelet op de vastgestelde psychopathologie, de klinische lijdensdruk en beperkingen in het sociale en cognitieve functioneren. Ze heeft een stressvrije opvoedomgeving nodig die alleen tot stand kan komen als ze zekerheid kan ervaren dat ze in Nederland mag blijven en de dreiging tot uitzetting wegvalt, omdat [eiseres 1] haar stress- en angst- en stemmingsklachten dan zullen verminderen.
(1b).
Bij [eiseres 1] is er sprake van een depressieve-stemmingsstoornis met angstige spanning en een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis. De lijdensdruk is groot. [eiseres 1] kan zich vanwege de stressklachten moeilijk concentreren op school en het is aannemelijk dat haar werkgeheugen hierdoor ook beduidend lager is uitgevallen binnen de intelligentietest. Uit het intelligentieonderzoek komt naar voren dat [eiseres 1] beschikt over een disharmonisch intelligentieprofiel waarbij de vaardigheden op licht verstandelijk beperkt (werkgeheugen) tot gemiddeld niveau (verwerkingssnelheid) uitkomen.
(2).
[eiseres 1] heeft haar leven in Nederland opgebouwd en is geworteld in Nederland. Ze spreekt de Nederlandse taal uitstekend en functioneert (ondanks haar cognitieve beperking) op Hbo-niveau waarbij ze ambities heeft om verder te studeren en in Nederland haar toekomst verder op te bouwen. (….) Ze is in haar gebruiken een Nederlands meisje, haar identiteit heeft ze ontwikkeld in de Nederlandse samenleving.
(3).
Ouders kampen reeds lange tijd met depressieve klachten en angstklachten, waarbij ouders ook veel stress ervaren. Vader is ook bekend met posttraumatische stress. Ook is vader bekend met suïcidale gedachtes waarbij door zijn behandelaren destijds is ingeschat dat een wanhoopsdaad reëel is indien de onzekerheid voortduurt. Binnen onderhavig onderzoek is ook gebleken dat ouders veel klachten hebben van depressieve aard alsmede angstklachten. Zowel vader als moeder zien het leven niet meer zitten en denken wel eens aan de dood. Er is sprake van grote lijdensdruk.
(4a).
Indien [eiseres 1] gedwongen moet terugkeren naar Armenië, zal haar problematiek verergeren omdat ze nergens op terug kan vallen. Te meer omdat de verwachting is dat de psychische problematiek van ouders zal verergeren en [eiseres 1] daardoor niet / onvoldoende terug kan vallen op haar ouders.
(4b).
De risicofactoren zijn gelegen in de aanwezige ernstige psychopathologie bij [eiseres 1] en in de aanwezige ernstige problematiek bij haar ouders. De verwachting is dat hun problematiek fors zal verergeren. Hierdoor nemen de risicofactoren toe voor [eiseres 1] en wordt haar persoonlijkheidsontwikkeling nog meer bedreigd. (…) Als beschermende factor kan worden benoemd dat het gezin hecht is en er grote verbondenheid is.
19. De rechtbank stelt vast dat in de BIC-rapportage aldus, onder meer, is geconcludeerd dat bij [eiseres 1] is sprake van een depressieve-stemmingsstoornis met angstige spanning, een ongespecificeerde psychotrauma- of stressorgerelateerde stoornis, en een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling [17] . Daarnaast is sprake van een klinisch significante lijdensdruk en zijn er beperkingen in het sociale en cognitieve functioneren van [eiseres 1] . De diagnose PTSS [18] is voorts waarschijnlijk geacht en zij heeft last van chronische stress. Blijkens de BIC-Q zullen de veertien punten van de kwaliteit van de omgevingscondities waarop is getest bij voortgezet verblijf in Nederland naar verwachting hetzelfde blijven dan wel verbeteren. Bij terugkeer naar Armenië is juist de verwachting dat een verslechtering plaatsvindt en dat op alle punten onvoldoende dan wel matig-onvoldoende zal worden gescoord. Uit de BIC-rapportage volgt dat bij gedwongen terugkeer naar Armenië de psychische problematiek van [eiseres 1] zal verergeren. De lijdensdruk bij [eiseres 1] zal toenemen, haar psychopathologie zal qua ernst toenemen en haar cognitieve ontwikkeling zal nog meer onder druk komen te staan. De verwachting is dat [eiseres 1] door een toename van haar problematiek niet ofwel zeer verminderd in staat zal zijn om zich te richten op het leren van het Armeense schrift. Uit het onderzoek naar [eiseres 1] is daarnaast gebleken dat zij een disharmonisch intelligentieprofiel heeft en dat sprake is van een hoge mate van sociale inadequatie. Wat betreft de veerkracht heeft drs. [naam] ter zitting toegelicht dat [eiseres 1] in bepaalde opzichten veerkrachtig is, maar niet geheel. Zij heeft namelijk disfunctionele coping-strategieën ontwikkeld en kan soms heel prikkelbaar zijn. Zoals eerder al is opgemerkt, is verder uit het onderzoek gebleken dat [eiseres 1] erg gericht is op haar ouders. Bij de ouders is sprake van ernstige psychische problematiek. Beiden hebben last van zeer veel psychische en somatische klachten. De verwachting is dat de problematiek van de ouders bij gedwongen terugkeer fors zal verergeren, waardoor [eiseres 1] niet dan wel onvoldoende op hen kan terugvallen en de risicofactoren toenemen voor [eiseres 1] .
20. In reactie op de BIC-rapportage heeft verweerder in zijn verweerschrift van 15 mei 2024 het standpunt uit het bestreden besluit dat geen sprake is van een uitzonderlijk geval, gehandhaafd en in aanvulling daarop het volgende overwogen. Verweerder neemt aan dat sprake is van
a certain degree of hardship. Het is volgens verweerder voorstelbaar dat bij terugkeer moeilijkheden optreden voor [eiseres 1] om zich aan te passen. Verweerder heeft in dit kader erop gewezen dat [eiseres 1] bij herintegratie gebruik kan maken van Armeense faciliteiten voor terugkeerders en dat eisers in Armenië grootouders en mogelijk nog andere familieleden hebben die kunnen helpen om een sociaal netwerk op te bouwen. Mochten de ouders van [eiseres 1] verminderd in staat zijn om haar benodigde hulp te bieden, dan is in Armenië allerlei hulp mogelijk. Hierbij heeft verweerder gewezen op een rapportage uit 2020 van Asatryan, overgelegd bij verweerschrift van 15 mei 2024 [19] . Verder is in het nadeel van [eiseres 1] meegewogen dat zij een sterke binding heeft met Armenië, dat er geen objectieve belemmering is, dat de mogelijkheid bestaat dat haar ouders profiteren van een verblijfsrecht van haar, dat eisers niet of slecht hebben meegewerkt aan vertrek, en dat eisers al jaren gebruik maken van door de Nederlandse staat gefinancierde faciliteiten. Verweerder heeft toegelicht dat in het voordeel meeweegt dat geen sprake is van aspecten van openbare orde en dat de binding met Nederland sterk is. Verweerder heeft benadrukt dat ook indien wel enige mate van ontwikkelingsschade zou optreden na terugkeer, deze schade niet maakt dat verweerder de belangenafweging in het voordeel van [eiseres 1] zou moeten laten uitvallen.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit en in zijn reactie op de BIC-rapportage niet alle relevante feiten en omstandigheden voldoende betrokken bij de belangenafweging. Daarbij wordt het volgende van belang geacht. Uit verweerders motivering blijkt onvoldoende kenbaar dat de ernst van de te verwachten psychische problematiek van [eiseres 1] en haar ouders bij gedwongen terugkeer bij de belangenafweging is betrokken. Uit de BIC-rapportage komt naar voren dat de reeds bestaande ernstige psychopathologie bij [eiseres 1] zal verergeren en dat zij ook niet, dan wel onvoldoende, kan terugvallen op haar ouders op wie zij erg gericht is, vanwege de te verwachten forse verergering van hun ernstige problematiek. De rechtbank wijst hierbij naar wat onder 19 is weergegeven. Verweerder heeft hier niet zonder meer aan voorbij kunnen gaan door te stellen dat eisers in Armenië de benodigde hulp kunnen inschakelen. Voor zover verweerder heeft verwezen naar het rapport van Asatryan wordt overwogen dat dit rapport weliswaar hulp en antwoorden zou kunnen geven op praktische problemen en vragen waar eisers bij terugkeer tegenaan kunnen lopen, maar dat verweerder onbenoemd heeft gelaten wat gedwongen uitzetting betekent voor [eiseres 1] als ouder kind. De rechtbank wijst hierbij op de BIC-rapportage, waarin verwezen wordt naar wetenschappelijk onderzoek waaruit volgt dat het slecht gaat met oudere, in Nederland gewortelde kinderen na gedwongen terugkeer naar Armenië [20] . [eiseres 1] is een dergelijk in Nederland geworteld kind. Zij heeft immers gedurende haar vormende jaren in Nederland verbleven en zij heeft haar identiteit in de Nederlandse samenleving ontwikkeld, zoals is vastgesteld door drs. [naam] . Dit heeft ook betrekking op de binding van [eiseres 1] met Armenië. Zij is weliswaar in Armenië geboren en heeft de eerste elf jaar van haar leven aldaar doorgebracht, maar zij heeft daar niet haar identiteit ontwikkeld. Verweerder is voorts in het kader van de binding met Armenië ten onrechte voorbij gegaan aan de omstandigheid dat [eiseres 1] consistent heeft verklaard dat zij de Armeense taal niet spreekt en dat uit de BIC-rapportage ook volgt dat zij niet dan wel verminderd in staat zal zijn om het Armeense schrift te leren. De rechtbank acht gelet hierop aannemelijk dat de taalbeheersing van [eiseres 1] bij gedwongen terugkeer een reëel probleem voor haar zal vormen. Verder is naar zeggen van eisers geen sprake van een sociaal netwerk in Armenië waar zij op kunnen terugvallen. Verweerder heeft weliswaar tegengeworpen dat eisers niet onderbouwd hebben dat zij geen familieleden, buiten de gesteld hulpbehoevende grootouders, of vrienden in Armenië hebben en die banden niet kunnen opbouwen, maar verweerder heeft desgevraagd niet kunnen concretiseren wat van eisers in dit verband aan onderbouwing wordt verwacht. Ten aanzien van hetgeen verweerder heeft tegengeworpen in het kader van de veerkracht van [eiseres 1] , wordt overwogen dat uit de BIC-rapportage en de toelichting van de deskundige volgt dat niet is gebleken van een grote mate van veerkrachtigheid. Ook past [eiseres 1] disfunctionele copingstrategieën toe om bij stress haar emoties te reguleren. Ze reageert emotioneel, piekert, verwijtend naar zichzelf, raakt gespannen en kwaad. Haar zelfbeeld is laag. Ze heeft ook in basis een prikkelbare en boze stemming thuis, tegen iedereen behalve haar broertje. De disfunctionele copingstrategieën om haar emoties te reguleren bij stress zijn van negatieve invloed op haar stress en angstklachten en haar depressieve stemming. De langdurige blootstelling aan stress in combinatie met haar disfunctionele copingstrategieën heeft er mede aan bijgedragen dat ze stemmingsproblematiek heeft ontwikkeld. [21] Ook deze omstandigheden heeft verweerder onvoldoende in samenhang met de verdere bevindingen uit de BIC-rapportage en de overige omstandigheden van het geval betrokken bij de belangenafweging.
22. Gezien het voorgaande is deze zaak, vooral ook gelet op de specifieke problematiek en omstandigheden van [eiseres 1] en haar ouders, niet vergelijkbaar met andere zaken waarover eerder is geoordeeld. Eisers hebben er terecht op gewezen dat hun zaak verschilt met de zaak waarover de Afdeling op 27 september 2023 uitspraak heeft gedaan, omdat in die zaak sprake was van een intelligente vreemdeling met sterke sociale vaardigheden, die geen ernstige psychische klachten had en met ouders die een ondersteunende rol konden bieden. In het geval van [eiseres 1] is geconstateerd dat zij een disharmonisch intelligentieprofiel heeft, hoog scoort op sociale inadequatie en dat zowel zijzelf als haar ouders te maken hebben met ernstige psychische problemen, waardoor [eiseres 1] bij terugkeer niet dan wel onvoldoende op haar ouders kan terugvallen. Daarnaast hebben eisers er terecht op gewezen dat de zaak waarover de Afdeling bij uitspraak van 22 december 2023 heeft geoordeeld, eveneens op wezenlijke punten verschilt van de zaak van eisers [22] . Anders dan in de zaak van eisers was in die zaak sprake van een BIC-rapportage die weinig specifiek was over de te verwachte ontwikkelingsschade bij terugkeer. Ook was in die zaak sprake van een sociaal netwerk in het land van herkomst, waarvan in het geval van eisers niet is gebleken. Verder hebben eisers terecht gesteld dat hun zaak ook verschilt met de uitspraak van 8 april 2024 van de Afdeling [23] . In die uitspraak is geoordeeld dat verweerder niet ten onrechte heeft gewezen op de steunende rol van de ouders bij terugkeer, de veerkracht van de vreemdeling en het sociale netwerk bij terugkeer. In het geval van eisers is, zoals eerder al overwogen, de verwachting dat [eiseres 1] bij terugkeer niet dan wel onvoldoende op haar ouders kan terugvallen, is niet gebleken van een grote mate van veerkrachtigheid, en is evenmin gebleken van een sociaal netwerk in Armenië. Diezelfde omstandigheden maken dat ook geen sprake is van een vergelijkbaar geval is met de Afdelingsuitspraak van 4 april 2024 [24] . Tot slot is de zaak van eisers niet vergelijkbaar met de Afdelingsuitspraak van 18 september 2024 [25] , omdat in die zaak in de BIC-rapportage aannames waren gedaan over de toekomstige situatie in het land van terugkeer en dit in het geval van eisers niet aan de orde is.
23. Verweerder heeft zich bij de afweging van alle belangen dan ook onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat van een uitzonderlijk geval aan de zijde van eisers geen sprake is. Onder deze omstandigheden heeft verweerder niet kunnen verwijzen naar en vasthouden aan het eerder opgelegde terugkeerbesluit.
Conclusie
24. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Awb en zal daarom worden vernietigd. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het in beginsel aan verweerder is om een nieuwe belangenafweging te maken. De rechtbank zal verweerder daarom opdragen om, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van eisers. De rechtbank stelt daarvoor een termijn van acht weken.
25. Eisers krijgen een vergoeding voor de proceskosten die zij hebben gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 4,5 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 3 punten voor het verschijnen op de (nadere) zittingen, en 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na verslag deskundigenonderzoek, met een waarde per punt van € 875), bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 3.937,50.
26. Omdat eisers geen griffierecht hebben betaald, hoeft verweerder geen griffierecht aan hen te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken opnieuw te beslissen op het bezwaar van eisers tegen het primaire besluit met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van
€ 3.937,50 (
drieduizendnegenhonderdzevenendertig euro en vijftig eurocent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, op 17 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Afsluitingsregeling langdurig verblijvende kinderen.
2.Best Interests of the Child-Assessment.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.Onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3170.
8.Uitspraak van 17 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2290, rechtsoverweging 7.4.
9.Uitspraak van 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4785, rechtsoverweging 5.3.
10.Onder meer de uitspraak van de Afdeling van 23 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2516.
11.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2661, en de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 4 december 2012, Butt tegen Noorwegen, ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709, en 28 juli 2020, Pormes tegen Nederland, ECLI:CE:ECHR:2020:0728JUD002540214.
12.Uitspraak van 27 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3606.
13.Vergelijk: de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 27 september 2023, (rechtsoverweging 4.2) en de uitspraak van 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4803 (rechtsoverweging 4.2).
14.Op 1 en 8 november en 6 december 2023.
15.Best Interest of the Child-Questionnaire.
16.Zie pp. 16-18/21 van de BIC-rapportage.
17.DSM-5 classificatie:
18.Posttraumatische stressstoornis.
19.N. Asatryan (2020),
20.Zie voetnoot 14: E. Zijlstra, G. Bonhage-Talsma, W. Post & M. Kalverboer (2022),
21.Zie p. 15/21 van de BIC-rapportage.