ECLI:NL:RBDHA:2024:18489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 november 2024
Publicatiedatum
11 november 2024
Zaaknummer
NL24.6991
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van asielzoeker aan Kroatië in verband met medische situatie en risico op schending van artikel 4 Handvest

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 11 november 2024 uitspraak gedaan in een beroep van een asielzoeker, geboren in Liberia, tegen een besluit van de Minister van Asiel en Migratie. De rechtbank oordeelde dat de overdracht van de eiser aan Kroatië niet kon plaatsvinden vanwege de medische situatie van de eiser en het risico op een schending van artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. De rechtbank stelde vast dat de eiser kampt met ernstige psychische problemen, waaronder suïcidale gedachten, die verergerd kunnen worden door de overdracht naar Kroatië. De rechtbank oordeelde dat de Minister onvoldoende had aangetoond dat de overdracht geen onomkeerbare gevolgen voor de gezondheid van de eiser zou hebben. De rechtbank vernietigde het besluit van de Minister en droeg deze op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. De rechtbank kende de eiser een proceskostenvergoeding toe van € 2.187,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.6991

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], (V-nummer: [V-nummer]),

geboren op [geboortedatum] 1995 te Liberia,
eiser,
(gemachtigde: mr. C.L.J.M. Wilhelmus),
en
de Minister van Asiel en Migratie [1] , verweerder,
(gemachtigde: mr. R.J.M.F.P. Wouters).

Procesverloop

Verweerder heeft bij besluit van 23 februari 2024 de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat verweerder Kroatië verantwoordelijk acht voor de behandeling van de asielaanvraag en verweerder de asielaanvraag niet onverplicht wil behandelen.
Eiser heeft beroep ingesteld en heeft daarnaast de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek is toegewezen op 25 april 2024 [2] en in deze uitspraak is bepaald dat eiser niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat is beslist op het beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en heeft op 16 juli 2024 een tussenuitspraak gedaan, waarin zij eiser in de gelegenheid heeft gesteld om nadere informatie te overleggen (ECLI:NL:RBDHA:2024:10971).
Eiser heeft op 15 augustus 2024 aanvullende stukken ingediend. Verweerder heeft hier op 8 oktober 2024 schriftelijk op gereageerd.
De rechtbank heeft partijen op 17 oktober 2024 medegedeeld dat zij zich voldoende voorgelicht acht om uitspraak te kunnen doen en een nadere behandeling ter zitting achterwege zal worden gelaten tenzij partijen aangeven wederom mondeling te willen worden gehoord. Omdat partijen daarna niet kenbaar hebben gemaakt een nadere zitting te wensen, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 1 november 2024 en aangegeven schriftelijk uitspraak te zullen doen.

Overwegingen

1. De rechtbank blijft bij al hetgeen in de eerdergenoemde uitspraak van 16 juli 2024 is overwogen. In die uitspraak is onder meer het navolgende overwogen:
(…)

6. De rechtbank overweegt dat de beoordeling in Dublinprocedures of een overdracht in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de Grondrechten tweeledig is. Het eerste aspect van de refoulementsbeoordeling behelst een risicotaxatie die betrekking heeft op de situatie in de mogelijk verantwoordelijke lidstaat, in dit geval Kroatië. Uit de actuele Hofjurisprudentie blijkt dat de rechtmatigheidsbeoordeling van een overdrachtsbesluit bestaat uit het beoordelen van de situatie waarin een individuele Dublinclaimant na overdracht zal verkeren. Indien reëel en voorzienbaar is dat de Dublinclaimant na overdracht in een met artikel 4 van het Handvest-strijdige situatie terecht zal komen die het gevolg is van systeemfouten in de asielprocedure en/of opvang en die situatie de hoge zogenoemde “Jawo-drempel” haalt, is de overdracht aan die lidstaat absoluut verboden. Het Hof heeft in het arrest X van 29 februari 2024 (ECLI:EU:C:2024:195) verduidelijkt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel het uitgangpunt is en het interstatelijk vertrouwen de risicotaxatie beheerst die moet worden verricht om te beoordelen of een overdracht kan plaatsvinden.

(…)

7. De rechtbank overweegt dat om te beoordelen of een overdracht in strijd is met artikel 4 Handvest, onder omstandigheden ook moet worden beoordeeld of de enkele overdracht op zichzelf vanwege de medische gevolgen voor de Dublinclaimant in de weg staat aan de effectuering van een overdrachtsbesluit. Het Hof heeft in het arrest C.K (arrest van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127) het toetsingskader uiteen gezet om te beoordelen of de enkele overdracht aan een andere lidstaat resulteert in een schending van artikel 4 Handvest. De rechtbank is verplicht om zo nodig ambtshalve te waarborgen dat de artikel 4 van het Handvest ten volle wordt geëerbiedigd. De rechtbank acht het noodzakelijk om zich in dit kader nader te vergwissen van de medische en psychische conditie van eiser.

(…)

10. De rechtbank heeft eiser ter zitting gevraagd om te vertellen hoe het op dit moment met hem gaat en om nader uit te leggen waarom hij in Kroatië herinneringen kreeg aan zijn land van herkomst. Eiser heeft hierop ter zitting uitgebreid en gedetailleerd verklaard over de begeleiding die hij thans krijgt en de afleiding die hij zoekt om niet na te hoeven denken over zijn ervaringen in Kroatië en Turkije. Eiser heeft verklaard veel na te denken over de wreedheid van het handelen van de politie en de folteringen in Turkije. De ervaringen in Kroatië zoals de pushbacks, het horen van de schoten en het meenemen naar een politiecel, herinneren eiser, zo heeft hij verder verklaard, aan de dood van zijn broer door de politie in Turkije. In Nederland heeft eiser meerdere malen gedacht om zijn eigen leven te beëindigen. Eiser heeft verklaard dat Kroatië veel bij hem losmaakt.

11. De rechtbank overweegt dat uit de uitdraai van het patiëntendossier van 2 februari 2024 blijkt dat eiser kampt met fysieke en psychische problematiek die verband lijkt te houden met feiten en omstandigheden die deels niet in Kroatië hebben plaatsgevonden. Eiser heeft evenwel ter zitting uitgelegd waarom de ervaringen die hij in de zeer korte duur van zijn verblijf in Kroatië heeft opgedaan hem herinneren aan de detentie in Turkije en daarom traumatisch zijn geweest. Eiser heeft toegelicht dat de mogelijke terugkeer naar Kroatië deze herinneringen activeren. Eiser heeft op 2 juli 2024 een overzicht overgelegd van recente afspraken met de POH-GGZ. Uit deze producties blijkt dat eiser frequent gesprekken heeft bij wijze van behandeling. Eiser heeft voorts toegelicht dat hij vanuit het AZC Baexem waar hij verblijft, aanvullende begeleiding krijgt en hij gesteund wordt vanuit een netwerk onder meer vanuit een kerkelijke gemeenschap waarin hij als een voorganger functioneert. Eiser heeft ter zitting verklaard dit netwerk en ook de behandeling vanuit de GGZ noodzakelijk te achten.

(…)

14. De rechtbank doet een tussenuitspraak om eiser in de gelegenheid te stellen stukken te overleggen die zijn (mede ter zitting afgelegde) verklaringen over medische en andere hulp die hij thans krijgt te staven.

(…)
2. Eiser heeft om te voldoen aan de tussenuitspraak onder meer een recente uitdraai van zijn patiëntendossier overgelegd en schriftelijke informatie van de POH GGZ & Praktijk verpleegkundige die eiser behandelt overgelegd. In de op 31 juli 2024 verzonden mail van de verpleegkundige is het navolgende vermeld:
(…)
“Dhr is onder behandeling bij de POHggz. Sinds aankomst in het AZC heb ik gesprekken met dhr. Uit de gesprekken kan worden vastgesteld dat dhr depressie klachten heeft ten gevolge van traumatische ervaringen in land van herkomst en tijdens zijn vlucht, PTSS.
In eerste instantie met behulp van gesprekken dhr tot inzichten te laten komen. Gezien toename van klachten start Mirthazapine. Indien onvoldoende werking toch overwegen start trauma behandeling.”
(…)
3. Uit het geactualiseerde patiëntendossier blijkt onder meer welke medicatie eiser gebruikt in verband met depressies. In de anamnese is vermeld dat na ontvangst van het besluit het slechter met hem gaat. Zijn actuele klachten bestaan uit “slaapproblemen (slaapt paar uur per nacht), afgevallen, piekeren, traumaklachten van Kroatië en land van herkomst.” Tevens is benoemd dat “momenteel geen sprake is van suïcidaliteit, maar wel als hij daadwerkelijk terug zou moeten naar Kroatië.” In het journaal is bij 10 juli 2024 onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
Meneer heeft de afgelopen periode veel steun ervaren aan de gesprekken die hij heeft gehad met [de verpleegkundige] en volgt trouw zijn activiteiten en oefeningen. Hij is zeer actief in vrijwilligerswerk en doet veel voor de kerk, wat hem enige structuur en voldoening biedt. Echter, ondanks zijn inspanningen en toewijding, merkt meneer dat hij steeds meer overweldigd wordt door negatieve gedachten en angst voor de toekomst.
Recentelijk is meneer in de rechtbank geweest vanwege de Dublin-procedure en verwacht binnen 1 à 2 weken de uitslag. Deze onzekerheid drukt zwaar op hem, ondanks zijn sterke geloof. Hij begint steeds meer te piekeren, wat resulteert in ernstige slaapproblemen. Meneer slaapt nauwelijks, ligt uren wakker en wordt vaak 's nachts wakker met onrustige en verontrustende gedachten, Deze slaapgebrek draagt bij aan zijn toenemende neerslachtigheid en gevoelens van hopeloosheid.
Naast de slapeloosheid en piekeren, meldt meneer een toename van sombere gedachten, gebrek aan energie, en een algemeen verlies van interesse in activiteiten die hij normaal gesproken plezierig vindt. Hij voelt zich vaak hulpeloos en ziet de toekomst somber in. De angstgevoelens worden intenser, vooral bij de gedachte aan de mogelijke uitkomst van de Dublin-procedure. Ondanks zijn religieuze overtuigingen, ervaart hij dat deze negatieve emoties steeds meer grip op hem krijgen.
Meneer geeft aan dat hij zich vaak gespannen en angstig voelt, wat zijn dagelijkse functioneren verder bemoeilijkt. Hij heeft moeite zich te concentreren en merkt dat zijn prestaties in vrijwilligerswerk en andere activiteiten hieronder lijden. Dit leidt weer tot een gevoel van falen en versterkt zijn somberheid en angst.
(…)
4. Verweerder ziet in deze informatie geen aanleiding om een BMA-onderzoek op te starten. Verweerder heeft dit onder meer als volgt gemotiveerd:
(…)
Hoewel zeker niet in geschil is dat er bij eiser sprake is van een (ernstige) medische problematiek neemt deze constatering evenwel niet weg dat uit de door eiser overgelegde actuele medische informatie op geen enkele wijze valt af te leiden dat er sprake is van een situatie waaruit blijkt dat de overdracht aan Kroatië een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. In dat verband is bovendien van belang dat uit het patiëntendossier van eiser blijkt dat suïcidaliteit op dit moment niet speelt en eisers behandelaar evenmin heeft aangegeven dat er een reëel risico bestaat dat eiser suïcide zal plegen als gevolg van de overdracht.
Ten slotte wenst verweerder nog onder de aandacht van uw rechtbank te brengen dat hij – indien eiser hiervoor toestemming geeft – de Kroatische autoriteiten, ex artikel 32 Vo (EU) 2013/603, voorafgaand aan de overdracht zal informeren over de bijzondere behoeften van eiser en de overdracht zal opschorten als de Kroatische autoriteiten melden dat ze aan die behoeften niet kunnen voldoen.
(…)
5. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en motiveert dit als volgt.
6. Het Hof heeft in het arrest C.K. tegen Slovenië van 6 februari 2017, (ECLI:EU:C:2017:127) onder meer het navolgende overwogen:
(…)

73 Het kan echter niet worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een bijzonder slechte gezondheidstoestand op zich voor de betrokkene een reëel risico op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest kan inhouden, ongeacht de kwaliteit van de opvang en de zorg die aanwezig zijn in de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn verzoek.

74 In omstandigheden waarin de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand van die asielzoeker zou inhouden, zou die overdracht een onmenselijke en vernederende behandeling in de zin van dat artikel vormen.

75 Wanneer een asielzoeker, in het bijzonder in het kader van de doeltreffende voorziening in rechte die hem door artikel 27 van de Dublin III-verordening wordt gewaarborgd, objectieve gegevens overlegt, zoals medische attesten met betrekking tot zijn toestand, die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht aantonen, mogen de autoriteiten van de betrokken lidstaat, de rechterlijke instanties daaronder begrepen, die gegevens bijgevolg niet buiten beschouwing laten. Zij moeten juist beoordelen wat het risico is dat dergelijke gevolgen zich voordoen wanneer zij beslissen over de overdracht van de betrokkene of – in het geval van een rechterlijke instantie – oordelen over de rechtmatigheid van een overdrachtsbesluit, aangezien de tenuitvoerlegging van dat besluit tot een onmenselijke of vernederende behandeling van de betrokkene zou kunnen leiden (zie naar analogie arrest van 5 april 2016, Aranyosi en Căldăraru, C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198, punt 88).

76 Het staat dus aan die autoriteiten om iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van de betrokkene weg te nemen. In het bijzonder wanneer er sprake is van een ernstige psychische aandoening, mag daarbij niet worden volstaan met te kijken naar de gevolgen van het fysieke vervoer van de betrokkene van een lidstaat naar een andere, maar moet rekening worden gehouden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdracht zouden voortvloeien.

77 De autoriteiten van de betrokken lidstaat moeten in dat verband nagaan of de gezondheidstoestand van de betrokken persoon passend en voldoende kan worden beschermd door de in de Dublin III-verordening bedoelde voorzorgsmaatregelen te treffen, en die maatregelen in voorkomend geval ten uitvoer brengen.

(…)
7. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 24 april 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:1566) onder meer het navolgende overwogen:
(…)

3. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:586, onder 8 en 12), moet de vraag of de overdracht van een vreemdeling met een bijzonder slechte gezondheidstoestand op zichzelf een reëel en bewezen risico op aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand inhoudt, worden onderscheiden van de vraag of in die andere lidstaat na de overdracht voor die vreemdeling passende medische zorg aanwezig is. Zowel de overdracht zelf als de afwezigheid van passende medische zorg kunnen immers een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling tot gevolg hebben. In deze uitspraak gaat de Afdeling, gelet op de grieven, nader in op de situatie van de overdracht zelf.

3.1.
Zoals de Afdeling eveneens eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2980, onder 7), volgt uit het arrest C.K. dat wanneer een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen aantonen waartoe een overdracht zelf zou kunnen leiden, de staatssecretaris bij het nemen van het overdrachtsbesluit moet beoordelen wat het risico is dat die gevolgen zich voordoen. Die vergewisplicht treedt onder meer in wanneer het risico dat een asielzoeker suïcide zal plegen als gevolg van zijn of haar overdracht door een medisch deskundige als reëel of hoog is ingeschat. Zie in dat verband de uitspraken van de Afdeling van 21 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4303, onder 4 en 22 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2845, onder 2.2.
3.2.
In dat geval vereist de vergewisplicht dat de staatssecretaris de gerezen twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheid van een vreemdeling deugdelijk gemotiveerd wegneemt. De staatssecretaris kan in beginsel met het uitvoeren van de door het BMA vastgestelde reisvereisten voorafgaand aan, tijdens of direct na de reis, de gerezen twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM als gevolg van de overdracht zelf wegnemen. Zie ook de uitspraken van de Afdeling van 15 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:92, onder 4.3 en 24 februari 2022, onder 10.
(…)
8. De rechtbank overweegt allereerst dat het Hof in het arrest C.K. duidt dat om aan te nemen dat de enkele overdracht een artikel 4 Handvest-schending oplevert, er sprake moet zijn van een “een reëel en bewezen risico” op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidstoestand. Uit de overige overwegingen uit dit arrest blijkt echter niet dat deze artikel 4 Handvest-beoordeling een andere risicotaxatie en een hogere “bewijslast” kent. De rechtbank neemt dan ook aan dat voor zover het Hof de term “
bewezenrisico” heeft gehanteerd, dit dezelfde bewijsdrempel inhoudt als “een reëel en
voorzienbaarrisico op een artikel 4 Handvest-schending, hoewel de letterlijke bewoordingen, naar het oordeel van de rechtbank, suggereren dat een bewezen risico een hogere bewijslast met zich zou brengen.
Voor zover de Afdeling in het beoordelingskader benoemt “dat wanneer een asielzoeker objectieve gegevens overlegt die de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en ook de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen
aantonen, waartoe een overdracht zelf zou kunnen leiden, (…), overweegt de rechtbank dat het moeten “aantonen” van de (aanzienlijke en onomkeerbare) gevolgen van de overdracht niet een hogere bewijslast kan inhouden dan die het Hof in C.K. heeft geduid. Bij het beoordelen of de gevolgen van de enkele overdracht aan de overdracht in de weg staan omdat dit tot een schending van artikel 4 Handvest leidt, verricht de rechtbank dus dezelfde risicotaxatie met dezelfde bewijsdrempel als bij het beoordelen of systeemgebreken in de asielopvang of asielprocedure aan overdracht in de weg staan.
9. De Afdeling heeft voorts overwogen dat de vergewisplicht voor verweerder
onder meerintreedt wanneer het risico dat een asielzoeker suïcide zal plegen als gevolg van zijn of haar overdracht door een medisch deskundige als reëel of hoog is ingeschat. De rechtbank overweegt dat de Afdeling in deze uitspraak dus niet heeft overwogen dat de vergewisplicht
uitsluitendintreedt als een medisch deskundige het suïciderisico als reëel of hoog inschat. Dat zou overigens ook niet overeenkomstig het arrest C.K. zijn, maar een hogere bewijslast bij de vreemdeling neerleggen. Het Hof heeft in het arrest C.K. de toets of artikel 4 Handvest aan een overdracht in de weg staat uitgebreid door te duiden dat de enkele overdracht óók een 4 Handvest-risico met zich kan brengen en dat het aan de vreemdeling is om objectieve gegevens te overleggen. Het Hof geeft echter als voorbeeld dat de vreemdeling met medische attesten met betrekking tot zijn toestand, de bijzondere ernst van zijn gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor van een overdracht kan aantonen en dat het dan aan de lidstaat is om iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van de betrokkene weg te nemen.
10. De rechtbank overweegt dat het vereiste zoals dat lijkt te zijn neergelegd in de jurisprudentie, dat uit objectieve gegevens van een behandelaar de bijzondere ernst van de gezondheidstoestand en de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen moeten blijken en dat de behandelaar het risico dat een asielzoeker suïcide zal plegen als gevolg van zijn of haar overdracht als reëel of hoog moet inschatten om voor verweerder een nadere vergewisplicht aan te nemen, berust op een te strikte interpretatie van het arrest C.K. Het Hof heeft bovendien ook nader gepreciseerd dat de autoriteiten van de betrokken lidstaat, de rechterlijke instanties daaronder begrepen, die gegevens niet buiten beschouwing laten maar juist moeten beoordelen wat het risico is dat dergelijke gevolgen zich voordoen wanneer zij beslissen over de overdracht van de betrokkene of – in het geval van een rechterlijke instantie – oordelen over de rechtmatigheid van een overdrachtsbesluit, aangezien de tenuitvoerlegging van dat besluit tot een onmenselijke of vernederende behandeling van de betrokkene zou kunnen leiden. De rechtbank overweegt daarom dat het standpunt van verweerder dat “
uit de door eiser overgelegde actuele medische informatie op geen enkele wijze valt af te leiden dat er sprake is van een situatie waaruit blijkt dat de overdracht aan Kroatië een zodanig ernstige invloed heeft op zijn mentale of fysieke toestand dat er sprake is van een reëel en onderbouwd risico op een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering van zijn gezondheidstoestand. In dat verband is bovendien van belang dat uit het patiëntendossier van eiser blijkt dat suïcidaliteit op dit moment niet speelt en eisers behandelaar evenmin heeft aangegeven dat er een reëel risico bestaat dat eiser suïcide zal plegen als gevolg van de overdracht.” blijkt geeft van een te beperkte beoordeling van het 4 Handvest-risico. Indien de vreemdeling aannemelijk maakt dat de enkele overdracht een reëel een voorzienbaar risico meebrengt op een schending van artikel 4 Handvest, zal de rechtbank de overdracht tenminste tijdelijk moeten verbieden. Het is aan de vreemdeling om -ook en naast zijn eigen verklaringen- objectieve informatie over te leggen waaruit de ernst van de bijzondere ernst van zijn medische problemen blijkt en om aannemelijk te maken dat de enkele overdracht aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen daarvoor zal hebben. In dat geval is het aan de autoriteiten om iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van de betrokkene weg te nemen.
11. Het Hof heeft in het arrest C.K. geduid dat daarbij niet mag worden volstaan met te kijken naar de gevolgen van het fysieke vervoer van de betrokkene van een lidstaat naar een andere lidstaat, maar rekening moet worden gehouden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdracht zouden voortvloeien. De rechtbank overweegt hierbij dat het Hof niet heeft overwogen dat alleen in ogenschouw moet worden genomen of het 4 Handvest-risico zich
gedurende de feitelijke overdrachtzal verwezenlijken. Een dergelijk risico, zou indien dit is ingegeven door een suïciderisico zoals mogelijk bij eiser aan de orde is, immers eenvoudig te voorkomen zijn door het bieden van fysieke begeleiding gedurende die overdracht. Het -kort gezegd- kunnen voorkomen dat tijdens de feitelijke overdracht een geslaagde suïcidepoging plaatsvindt, is evenwel niet voldoende om iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van de betrokkene weg te nemen. De wetenschap bij een vreemdeling met een bijzonder slechte gezondheidstoestand dat een overdracht zal plaatsvinden, kan immers ook tot een suïcide-dreiging voor of na de feitelijke overdracht leiden. De Afdeling heeft overwogen dat (…)
De staatssecretaris kanin beginselmet het uitvoeren van de door het BMA vastgestelde reisvereisten voorafgaand aan, tijdens of direct na de reis, de gerezen twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM als gevolg van de overdracht zelf wegnemen.(…) en niet dat dit altijd volstaat om de overdracht alsnog te mogen effectueren. Dat in de verantwoordelijke lidstaat medische zorg en begeleiding beschikbaar en toegankelijk is, is evenmin voldoende om iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht voor de gezondheid van de betrokkene weg te nemen.
12. De rechtbank overweegt dus dat het aan eiser is om (ook) objectieve gegevens over te leggen over de ernst van zijn medische problematiek en dat uit die gegevens ook moet blijken wat de gevolgen zijn voor zijn welbevinden als zijn beroep ongegrond zou worden verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het geen strikt vereiste dat
de behandelaarvan eiser uitdrukkelijk moet mededelen dat “indien eiser wordt overgedragen, dit aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor zijn toch al bijzonder ernstige medische situatie zal hebben omdat het risico dat eiser suïcide zal plegen als gevolg van zijn of haar overdracht reëel of hoog is”.
13. Indien een vreemdeling bovenbedoelde objectieve gegevens overlegt, dient verweerder iedere ernstige twijfel over de weerslag van de overdracht op de gezondheidstoestand van de betrokkene weg te nemen. Verweerder zal om dit te onderzoeken een advies van BMA opvragen. In Werkinstructie 2021/3 (BMA advies tijdens de Dublinprocedure n.a.v. arrest C.K) is uitgelegd welke procedure dan wordt gevolgd.
14. In Werkinstructie 2021/3 is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
4. BMA
Vraagstelling BMA bij beroep op arrest C.K. tijdens de Dublinprocedure
De vraag of de overdracht zelf zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidssituatie van een vreemdeling of dat er een aanzienlijk risico daarop bestaat kan het BMA medisch gezien niet beantwoorden, omdat de inschatting van de volledige impact van de overdracht van de vreemdeling buiten de medische deskundigheid van het BMA valt. De medisch adviseur zal over de impact – ook ongevraagd – geen uitspraken doen omdat deze hoe dan ook speculatief van aard zullen zijn.
Het BMA kan wel beoordelen of de vreemdeling medisch gezien in staat is om te reizen en welke reisvoorwaarden daarbij eventueel aan de orde zijn.
(…)
Wanneer de vreemdeling suïcidale uitingen heeft gedaan of een suïcidepoging heeft
ondernomen.
De vreemdeling zal objectieve medische stukken van een behandelaar moeten overleggen, welke aantonen dat de behandelaar het risico dat een vreemdeling suïcide zal plegen als gevolg van de overdracht als reëel inschat, (…).
(…)
15. In de werkinstructie is verwezen naar Afdelingsuitspraken uit 2019 (27 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:2042), 17 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3523) en 4 december 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:4109) om te motiveren dat met het uitvoeren van de door het BMA vastgestelde reisvoorwaarden de gerezen twijfel over een schending van artikel 3 van het EVRM vanwege de overdracht kunnen worden weggenomen en daarmee dus voldaan zou worden aan de verplichtingen die voortvloeien uit het arrest C.K.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 12 augustus 2019 ( ECLI:NL:RVS:2019:2737) onder meer het navolgende overwogen:
(…)
1. In de enige grief is de rechtsvraag opgeworpen of het Bureau Medische Advisering met de beoordeling dat de vreemdeling in staat is om te reizen en het bepalen van de reisvoorwaarden die daarbij noodzakelijk zijn heeft voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit het arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127. De Afdeling heeft deze rechtsvraag bij uitspraak van 27 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2042, beantwoord. Uit de overwegingen 4 en 4.1. van die uitspraak, die hier ook van toepassing zijn, volgt dat de grief slaagt.
(…)
De Afdeling heeft dit oordeel ook in de bovengenoemde uitspraak van 24 april 2023 gevolgd.
16. De rechtbank stelt vast dat BMA -zelf- aangeeft de vraag of de overdracht zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidssituatie van een vreemdeling of dat er een aanzienlijk risico daarop bestaat, niet kan beantwoorden. BMA heeft toegelicht dat de inschatting van de volledige impact van de overdracht van de vreemdeling buiten de medische deskundigheid van het BMA valt. De rechtbank overweegt dat BMA dan ook niet iedere ernstige twijfel zal kunnen wegnemen van de gevolgen van de overdracht en verweerder daarom niet volledig kan voldoen aan het onderzoek dat het Unierecht vereist en zoals het Hof dat in het arrest C.K. heeft gepreciseerd indien uit objectieve gegevens blijkt dat de vreemdeling ernstige medische problemen heeft en de enkele overdracht mogelijk aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen zal hebben voor de gezondheid van de vreemdeling. De medisch adviseur van BMA zal over de impact van de overdracht geen uitspraken doen omdat deze hoe dan ook speculatief van aard zullen zijn. De vraag komt dan op waarom van de behandelaar van de vreemdeling wel wordt verwacht een inschatting te maken of het risico dat een asielzoeker suïcide zal plegen als gevolg van zijn of haar overdracht reëel of hoog is. Een inschatting maken van een suïciderisico is immers altijd speculatief van aard en een “bewezen risico op suïcide” kan dan ook niet worden vastgesteld. De rechtbank overweegt dat vanuit medisch oogpunt geen valide uitspraak kan worden gedaan over de kans dat iemand die zich suïcidaal heeft uitgelaten, zijn uitingen ten uitvoer zal brengen en daadwerkelijk actief het leven zal beëindigen.
De rechtbank overweegt dat de uitleg van het Unierecht door het Hof in het arrest C.K. in wezen neerkomt op het uiteenzetten van een juridisch beoordelingskader waaraan in wezen vanuit medisch oogpunt niet kan worden voldaan.
17. De rechtbank zal hierover geen prejudiciële vraag om nadere verduidelijking aan het Hof stellen, omdat een nadere verduidelijking van het juridisch kader deze medische onderzoeksmogelijkheden en vermogen om een valide uitspraak te doen niet zal kunnen veranderen. De rechtbank ziet in de constatering dat vanuit medisch oogpunt geen valide uitspraak kan worden gedaan over het suiciderisico, wel aanleiding om het juridisch toetsingskader dat het Hof in C.K uiteen heeft gezet niet strikt te interpreteren.
18. In de jurisprudentie lijkt het C.K.-beoordelingskader -kort gezegd- ingevuld te worden door te beoordelen of reisvoorwaarden kunnen voorkomen dat zich gedurende de feitelijke overdracht een situatie zal voordoen welke maakt dat de overdracht in strijd met artikel 4 Handvest moet worden geacht. Voor zover de door BMA aangedragen reisvoorwaarden de twijfel wegnemen dat gedurende de feitelijke overdracht de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheidssituatie zich voordoen, wordt onder verwijzing naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel gemotiveerd dat de medische problematiek niet aan overdracht in de weg staat. Uit de Opvangrichtlijn volgt dat asielzoekers de nodige medische zorg ontvangen, die ten minste de spoedeisende behandelingen en de essentiële behandeling van ziekten en ernstige mentale stoornissen omvat. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 9 oktober 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:3992) overwogen dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel als uitgangspunt mag worden genomen dat die ontvangende lidstaat overeenkomstig de artikelen 17 tot en met 19 van de Opvangrichtlijn aan asielzoekers de nodige gezondheidszorg en medische bijstand zal verstrekken. Voor zover de vreemdeling voldoende objectieve informatie kan overleggen om de vergewisplicht van verweerder te activeren, kan verweerder op grond van de Afdelingsjurisprudentie de overdracht ter hand nemen met de, naar het oordeel van de rechtbank te beperkte, beoordeling of door het treffen van voorzieningen gedurende de feitelijke overdracht de vreemdeling niet suïcideert en niet is weerlegd dat de verantwoordelijk lidstaat medische voorzieningen die de Opvangrichtlijn voorschrijft biedt.
19. Uit de door eiser overlegde objectieve informatie blijkt dat eiser kampt met forse medische problematiek. Verweerder heeft dit ook erkend. De rechtbank overweegt dat uit de informatie van de verpleegkundige die eiser behandelt ook blijkt dat de klachten die eiser heeft, zijn gerelateerd aan traumatische ervaringen in zijn land van herkomst en tijdens zijn vlucht. Uit de informatie van de verpleegkundige blijkt dat de klachten toenemen en uit het patiëntendossier lijkt te moeten worden geconcludeerd dat de toename van sombere gevoelens en angstgevoelens verband houdt met een terugkeer naar Kroatië.
20. Voor zover verweerder heeft weergegeven dat uit het patiëntendossier van eiser blijkt dat suïcidaliteit op dit moment niet speelt, acht de rechtbank dit een conclusie die geen recht doet aan de inhoud en strekking van de overgelegde stukken.
Verweerder heeft gelijk als hij stelt dat de behandelaar niet heeft aangegeven dat “er een reëel risico bestaat dat eiser suïcide zal plegen als gevolg van de overdracht”.
De rechtbank overweegt echter dat een behandelaar, vanuit medisch oogpunt, ook nimmer een valide uitspraak kan doen die er op neerkomt of iemand wel of niet zal suïcideren.
Voor zover verweerder het uit C.K.-toetsingskader afleidt dat hij de ernstige twijfel over de gevolgen van een mogelijke overdracht pas hoeft weg te nemen als uit objectieve informatie blijkt dat er een reëel risico bestaat dat eiser suïcide zal plegen als gevolg van de overdracht, overweegt de rechtbank dat deze drempel om BMA in te schakelen te hoog is.
21. De rechtbank overweegt voorts, dat gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, aan het interstatelijk vertrouwensbeginsel geen gewicht toekomt bij het beoordelen of de enkele overdracht van eiser aan Kroatië zal resulteren in een schending van artikel 4 van het Handvest. Of eiser in Kroatië toegang zal hebben tot medische zorg en of die medische zorg adequaat zal zijn, is in dit geval niet relevant. Eiser heeft verklaard, en de door hem overlegde medische informatie en objectieve informatie van zijn behandelaar ondersteunen deze verklaring, dat de ervaringen die hij heeft opgedaan in de zeer korte tijd dat hij in Kroatië was, bij hem herinneringen activeren aan traumatische gebeurtenissen in Turkije en in zijn land van herkomst. Juist die herinneringen, zo leidt de rechtbank af uit de overgelegde stukken en uit de verklaringen die eiser ten overstaan van verweerder en tijdens de behandeling ter zitting heeft afgelegd, liggen ten grondslag aan de psychische gesteldheid van eiser. Uit de overgelegde informatie en met name het patiëntendossier blijkt van een toename van klachten indien de mogelijke overdracht aan Kroatië en/of de onzekerheid ten gevolge van de onderhavige procedure in beeld komt.
22. De rechtbank overweegt dat ondanks dat de behandelaar niet uitdrukkelijk benoemt dat een mogelijke overdracht de kans op suïcide vergroot, uit de overgelegde informatie voldoende indicaties blijken die deze conclusie wel rechtvaardigen. In het patiëntendossier is meermalen benoemd dat eiser kampt met ernstige slaapproblemen, gevoelens van angst, gevoelens van somberte en lusteloosheid. De rechtbank overweegt dat al deze klachten kunnen wijzen op het actueel worden van eerder geuite suïcidale gevoelens. Uit de verklaringen van eiser, mede zoals afgelegd ter zitting, blijkt dat ondanks de bejegening door de Kroatische autoriteiten, deze gevoelens en het psychische welbevinden niet zozeer verband houden met de situatie waarin eiser na overdracht zal komen te verkeren voor zover dit betrekking heeft op de asielprocedure, opvang, medische voorzieningen of materiële levensomstandigheden na mogelijke statusverlening. Voor zover BMA zou uitgaan van de door eiser overgelegde medische informatie en de door eiser afgelegde verklaringen en voor zover BMA zou kunnen zorgdragen voor passende reisvoorwaarden, kan BMA daarom niet iedere ernstige twijfel wegnemen over wat de gevolgen van de enkele overdracht voor eiser zullen zijn. De bezwaren van eiser om aan Kroatië te worden overgedragen houden niet zozeer verband met de situatie in Kroatië. Dit sluit echter niet uit dat de enkele overdracht aan Kroatië zal meebrengen dat dit de suïcidale gedachten van eiser triggert. De mededeling van verweerder dat, indien eiser hiervoor toestemming geeft, de Kroatische autoriteiten, ex artikel 32 van de Dublinverordening voorafgaand aan de overdracht zal informeren over de bijzondere behoeften van eiser en de overdracht zal opschorten als de Kroatische autoriteiten melden dat ze aan die behoeften niet kunnen voldoen, leidt niet tot een andere conclusie.
Zoals hiervoor overwogen gaat het in het geval van eiser niet om de vraag of de Kroatische autoriteiten passende zorg aan eiser kunnen bieden ná de overdracht. Beoordeeld moet worden wat de gevolgen voor de gezondheidstoestand van eiser zijn als hij, simpel gezegd, te horen krijgt dat het overdrachtsbesluit wordt geëffectueerd.
23. Gelet op de informatie die eiser heeft overgelegd en met name gelet op de verklaringen die eiser ter zitting heeft afgelegd en de wijze waarop hij dat heeft gedaan, acht de rechtbank het risico dat de sombere en angstige gevoelens die eiser thans heeft en de overige klachten die zijn vermeld in het patiëntendossier en waar eiser thans voor wordt behandeld zodanig groot dat de overdracht moet worden verboden. Verweerder ziet -kennelijk- geen aanleiding om een BMA-onderzoek op te starten omdat de verpleegkundige die eiser behandelt niet expliciet aangeeft dat “de enkele overdracht een reëel en bewezen risico op een 4 Handvest-schending oplevert”. De rechtbank acht in de onderhavige procedure een BMA-onderzoek ook niet geïndiceerd omdat uit de relevante Werkinstructie blijkt dat BMA niet in volle omvang kan beoordelen of de overdracht aan Kroatië zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidssituatie van een vreemdeling of dat er een aanzienlijk risico daarop bestaat, omdat de inschatting van de volledige impact van de overdracht van de vreemdeling buiten de medische deskundigheid van het BMA valt. Bij de rechtmatigheidsbeoordeling van het overdrachtsbesluit van eiser gaat het nu juist om de inschatting van de volledige impact van de overdracht.
24. Juist in het geval van eiser, waar het interstatelijk vertrouwen ten aanzien van Kroatië niet in samenhang met de feitelijke reisvoorwaarden, iedere ernstige twijfel over deze volledige impact zal kunnen wegnemen, zal de rechtbank, om het beginsel van refoulement te gronde te eerbiedigen, de overdracht van eiser aan Kroatië verbieden. De rechtbank acht het eenvoudigweg onverantwoord om het overdrachtsbesluit te accorderen en verweerder de bevoegdheid te verlenen om eiser over te dragen gelet op zijn verklaringen over zijn traumatische ervaringen en de omstandigheid dat “Kroatië” een trigger voor herbeleving is.
25. De rechtbank overweegt hierbij dat suïcidale gedachten niet objectief meetbaar zijn en de ernst en diepte van die gedachten niet objectief kunnen worden vastgesteld. Hoe eiser zich voelt, welke psychische klachten hij ervaart en de inschatting van de daadwerkelijke gevolgen voor zijn mentale of fysieke toestand als het overdrachtsbesluit in rechte zou komen vast te staan, kan bij uitstek worden afgeleid uit de verklaringen die eiser hierover zelf heeft afgelegd. Zoals verweerder ook heeft erkend is genoegzaam gebleken dat er bij eiser sprake is van een (ernstige) medische problematiek. Ook blijkt uit de overgelegde medische informatie dat eiser zich eerder suïcidaal heeft geuit en dat de klachten toenemen. Eiser heeft verklaard wat de impact is van gedachten aan overdracht aan Kroatië. Eiser heeft ook verklaard wat de rol van de begeleiding en zorg van derden is om te kunnen functioneren in het dagelijks leven en op welke wijze en met welke frequentie hij feitelijke activiteiten onderneemt om zijn negatieve en sombere gedachten te dempen.
26. De rechtbank komt tot de conclusie dat op grond van de verklaringen van eiser en op grond van de door hem overlegde medische informatie ernstig moet worden getwijfeld dat de enkele overdracht aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de bijzondere ernst van de gezondheidstoestand van eiser zal hebben. Verweerder acht het niet nodig om BMA om advies te vragen. Verweerder voldoet daarmee niet aan zijn vergewisplicht en heeft dus deze twijfel niet weggenomen. Dat betekent dat verweerder ook niet heeft onderzocht of de overdracht slechts tijdelijk niet kan worden geëffectueerd. De rechtbank zal verweerder thans niet opdragen om alsnog een BMA-advies uit te brengen. Uit Werkinstructie 2021/3, die specifiek betrekking heeft op de rol van BMA in Dublinprocedures, blijkt dat BMA de vraag of de overdracht zelf zal leiden tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van de gezondheidssituatie of dat er een aanzienlijk risico daarop bestaat, medisch gezien niet kan beantwoorden. Het is nu juist deze vraag die centraal staat in het juridische kader, zoals het Hof dat in het arrest C.K. heeft geduid, om te beoordelen of de overdracht moet worden verboden omdat er een reëel en voorzienbaar risico bestaat dat de enkele overdracht tot een artikel 4 Handvest-schending leidt. De rechtbank heeft verweerder na de tussenuitspraak en nadat eiser nadere informatie heeft overlegd, in de gelegenheid gesteld zijn besluit aanvullend te motiveren en aan te geven of hij zich nader wil vergewissen van de mogelijke gevolgen van de overdracht voor de gezondheidssituatie van eiser. Verweerder heeft hier ook reeds gebruik van gemaakt maar de rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt. De rechtbank zal daarom volstaan met het vernietigen van het bestreden besluit.
27. De rechtbank verbiedt vanwege de medische situatie van eiser en de mogelijke gevolgen van de enkele overdracht, de overdracht aan Kroatië. Dit betekent dat de beroepsgrond dat ten aanzien van Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel zou kunnen worden uitgegaan, geen verdere bespreking behoeft. Of verweerder genoegzaam heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik maakt van zijn bevoegdheid om de asielaanvraag onverplicht te behandelen, is niet relevant. De rechtbank komt immers tot de conclusie dat verweerder de asielaanvraag van eiser verplicht inhoudelijk moet behandelen.
28. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het overdrachtsbesluit. De rechtbank bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor een termijn van vier weken.
29. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door zijn gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend, is ter zitting verschenen en heeft na de tussenuitspraak nadere stukken ingediend op verzoek van de rechtbank. De vergoeding bedraagt daarom in totaal € 2.187,50 (2,5 x 875,-).
30. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het besluit van 23 februari 2024;
  • draagt verweerder op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.187,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 11 november 2024.
Rechtsmiddel
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
2.ECLI:NL:RBLIM:2024:2074, niet gepubliceerd.