ECLI:NL:RVS:2019:2737

Raad van State

Datum uitspraak
12 augustus 2019
Publicatiedatum
12 augustus 2019
Zaaknummer
201903750/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J.J. van Eck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet in behandeling nemen aanvraag verblijfsvergunning asiel

Op 12 augustus 2019 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een hoger beroep van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht. De zaak betreft een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, die door de staatssecretaris op 17 april 2019 niet in behandeling was genomen. De rechtbank had op 9 mei 2019 het beroep van de vreemdeling gegrond verklaard, het besluit van de staatssecretaris vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de overwegingen in de uitspraak.

De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak hoger beroep ingesteld. In het hoger beroep is de rechtsvraag aan de orde gesteld of het Bureau Medische Advisering heeft voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De Afdeling heeft deze rechtsvraag eerder beantwoord in een uitspraak van 27 juni 2019. De Afdeling oordeelt dat de grief van de staatssecretaris slaagt en dat het hoger beroep kennelijk gegrond is.

De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en de Afdeling verklaart het beroep van de vreemdeling bij de rechtbank ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier, en is openbaar uitgesproken op 12 augustus 2019.

Uitspraak

201903750/1/V3.
Datum uitspraak: 12 augustus 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 9 mei 2019 in zaak nr. NL19.9O98 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 17 april 2019 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 9 mei 2019 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. A.C.J. Letmaath, advocaat te Uden, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Vervolgens is het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1.    In de enige grief is de rechtsvraag opgeworpen of het Bureau Medische Advisering met de beoordeling dat de vreemdeling in staat is om te reizen en het bepalen van de reisvoorwaarden die daarbij noodzakelijk zijn heeft voldaan aan de vereisten die voortvloeien uit het arrest van het Hof van Justitie van 16 februari 2017 in de zaak C.K. tegen Slovenië, ECLI:EU:C:2017:127. De Afdeling heeft deze rechtsvraag bij uitspraak van 27 juni 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2042, beantwoord. Uit de overwegingen 4 en 4.1. van die uitspraak, die hier ook van toepassing zijn, volgt dat de grief slaagt.
2.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, verklaart de Afdeling, omdat er geen beroepsgronden meer zijn die bespreking hoeven, het beroep alsnog ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.    verklaart het hoger beroep gegrond;
II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, van 9 mei 2019 in zaak nr. NL19.9O98;
III.    verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.J. van Eck, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.T. Annen, griffier.
w.g. Van Eck    w.g. Annen
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2019
466-906.