ECLI:NL:RBDHA:2023:13700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL23.23438
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Ramdhan, heeft tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. P. Boelhouwer, geprocedeerd. De rechtbank heeft op 5 september 2023 uitspraak gedaan. Eiser betwist de rechtmatigheid van de bewaring, die is opgelegd op basis van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris voldoende gronden heeft aangevoerd voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het feit dat hij Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel onevenredig bezwarend is en dat er sprake is van schending van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, maar de rechtbank oordeelt dat deze gronden niet slagen. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is en dat het beroep ongegrond is. Eiser heeft wel recht op vergoeding van proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.674,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23438

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Ramdhan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 15 augustus 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2. De rechtbank heeft het beroep op 29 augustus 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is er sprake van een gebrek in het voortraject?
5. Eiser voert aan dat er sprake is van een verkapt vreemdelingrechtelijke aanhouding en onrechtmatig gebruik van handboeien. Eiser betoogt dat de juridische en feitelijke grondslag voor verdenking van een heterdaadsituatie in de zin van artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) ontbreekt. Een andere verdenking voor een gegrond heterdaadsituatie ontbreekt volgens eiser en daarom moet aangenomen worden dat eiser is aangehouden op grond van de Vw 2000 en op de feitelijke grondslag van etnische profilering. Ook zijn er volgens eiser geen feiten en omstandigheden die naar objectieve maatstaven een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren in de zin van artikel 50, eerste lid, van de Vw 2000. Eiser wijst ter onderbouwing op het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 februari 2023. [1] Eiser licht hierbij toe dat het in dat arrest om het Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) ging, maar dat de overwegingen ook van toepassing zijn in het geval van eiser. Daarnaast wijst eiser op de uitspraak van de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Amsterdam) van 18 juli 2023. [2] Nu volgens eiser sprake is van een verkapt vreemdelingrechtelijke aanhouding, was het aanleggen van de handboeien om die reden ook onrechtmatig.
5.1.
Eiser is aangehouden op grond van overtreding van de identificatieplicht van artikel 447e Sr. In de Memorie van Toelichting bij de Wet op de uitgebreide identificatieplicht [3] is vermeld dat het van belang is dat in een proces-verbaal dat wordt opgemaakt ter zake van overtreding van artikel 447e Sr wordt opgenomen, in welk kader de desbetreffende vordering werd gedaan en waarom deze noodzakelijk was voor een redelijke taakuitoefening. Zoals volgt uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) is het in het kader van de toetsing van de maatregel van ophouding en inbewaringstelling niet nodig dat in het proces-verbaal een en ander expliciet wordt vermeld, maar gaat het erom dat uit de gerelateerde feiten en omstandigheden genoegzaam duidelijk wordt dat geen toepassing is gegeven aan (verkapt) vreemdelingrechtelijk toezicht. [4]
5.2.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 14 augustus 2023 blijkt het volgende. Twee verbalisanten, belast met noodhulpdienst, zagen eiser omstreeks 22.41 uur een plastic koffiebeker op de grond gooien. De verbalisanten zagen daarnaast dat eiser geen voor- en achterlicht had op zijn fiets. Hierop hebben de verbalisanten eiser staande gehouden. Een van de verbalisanten constateerde dat eiser de Nederlandse taal niet begreep en vroeg aan eiser: “
Do you speak English?” Hierop antwoordde eiser: “
Yes, English please.” De communicatie is vervolgens in de Engelse taal verder gegaan. De verbalisant heeft daarna zijn identiteitsbewijs gevorderd. Eiser gaf aan dat hij geen paspoort had en dat hij onderweg naar de Molukkenstraat was. De verbalisant vroeg daarop of hij daar woonachtig was, maar eiser reageerde hier niet op. De door eiser opgegeven naam en geboortedatum heeft de verbalisant vervolgens nagetrokken, maar dat leverde geen resultaat op. Hierop is eiser aangehouden wegens het niet tonen van een identiteitsbewijs.
5.3.
De beroepsgrond slaagt niet. Gelet op wat er in het proces-verbaal staat is eiser staandegehouden en gecontroleerd op grond van een strafrechtelijke bevoegdheid. Hij is immers aangesproken omdat hij een bekertje koffie op de grond gooide en omdat hij, in het donker, geen voor- en achterlicht voerde op zijn fiets. Eiser is vervolgens aangehouden omdat hij desgevraagd geen rechtsgeldig identiteitsbewijs over kon leggen. De rechtbank is van oordeel dat de grond van de aanhouding om die reden strafrechtelijk is. Het arrest van het Gerechtshof Den Haag van 14 februari 2023 waar eiser naar verwijst, is dan ook niet van toepassing. In dat arrest wordt namelijk een beschrijving gegeven van de algemene werkwijze van de Koninklijke Marechaussee bij het uitvoeren van een MTV-controle. Dat ziet dus op toezicht, terwijl hier sprake is van een strafrechtelijke staandehouding en aanhouding. De verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 18 juli 2023 slaagt evenmin. In die uitspraak wordt geoordeeld dat bepaalde gebreken in een strafrechtelijk of anderszins voortraject dusdanig ernstig kunnen zijn dat het direct daaropvolgend toepassen van een vreemdelingrechtelijk bewaringstraject reeds daarom onrechtmatig moet worden geacht. Of dit oordeel kan worden gevolgd behoeft geen bespreking omdat er in dit geval geen aanwijzingen zijn dat de reden van staande- en aanhouding gegrond is op etnische profilering, of dat sprake is van een ander (ernstig) gebrek in het strafrechtelijke voortraject. Naar het oordeel van de rechtbank kan het betoog dat de handboeien onrechtmatig zijn aangelegd niet aan de orde komen, omdat de handboeien zijn aangelegd vanwege het ontsnappingsgevaar van eiser in het kader van de strafrechtelijke aanhouding. [5]
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [6] als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6.1.
Eiser betwist alle zware en lichte gronden. Eiser betoogt dat de zware grond 3a geen stand kan houden, omdat hij in Nederland asiel heeft aangevraagd en hij niet anders kan dan illegaal Nederland binnen te komen. Eiser stelt dat uit de omstandigheid dat hij geen document in de zin van artikel 4.21 van het Vb 2000 heeft overgelegd, niet kan worden afgeleid dat hij zich enige tijd aan het toezicht heeft onttrokken, nu hij bij zijn aanhouding heeft verklaard dat hij asiel wil aanvragen en dat er documenten van hem beschikbaar zijn. Eiser ziet niet in waarom hier sprake is van onderduiken, omdat hij op zoek was naar hulp maar hij niet wist hoe hij dat moest aanpakken. Eiser wijst ter onderbouwing op de uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022, [7] waarin de Afdeling ingaat op het arrest van het Hof van Justitie van 19 maart 2019. [8] Ten aanzien van de lichte grond 4a voert eiser aan dat hij te kennen heeft gegeven dat hij af en toe verblijft bij zijn zus en zwager die legaal in Nederland wonen en verblijven. Eiser stelt dat zijn zus en zwager zowel telefonisch als op het vaste adres bereikbaar zijn voor de staatssecretaris. Tot slot voert eiser over de lichte grond 4d aan dat hij heeft verklaard dat hij geld van zijn moeder ontvangt en dat hij ook financieel gesteund wordt door zijn zus. Eiser stelt dat de staatssecretaris hier onvoldoende rekening mee heeft gehouden en dat niet duidelijk is gemotiveerd waarom deze middelen niet voldoende zijn om aangemerkt te worden als voldoende middelen van bestaan.
6.2.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De reden hiervoor is dat de zware gronden 3a en 3b feitelijk juist zijn. De zware grond 3a is feitelijk juist omdat eiser Nederland is ingereisd zonder geldig reisdocument of het voor hem geldige visum, dan wel ander bewijs van rechtmatig verblijf. Dat hij vervolgens asiel heeft aangevraagd betekent niet dat deze grond onjuist is of niet tegengeworpen kan worden. De zware grond 3b is feitelijk juist omdat eiser zich na aankomst in Nederland niet heeft gemeld. Daarbij heeft de staatssecretaris terecht opgemerkt dat foto’s van eiser zijn gemaakt in Amsterdam in december 2022. Hij verbleef dus al een tijd in Nederland zonder zich te melden. Daarmee is sprake van het onttrekken aan toezicht in de zin van de zware grond 3b. Het Jawo-arrest en de uitspraak van de Afdeling zijn in dat verband niet relevant aangezien die zien op het begrip ‘onderduiken’ in de zin van de Dublinverordening, niet op ‘onttrekken aan het toezicht’ in het kader van de zware grond 3b. De zware gronden 3a en 3b kunnen de maatregel van bewaring dragen. De rechtbank beoordeelt daarom de beroepsgronden die zijn aangevoerd tegen de overige aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden niet.
Is de bewaring onevenredig bezwarend?
7. Eiser voert aan dat de bewaring onevenredig bezwarend voor hem is, omdat nergens uit blijkt dat de staatssecretaris de feiten en omstandigheden over zijn detentieperiode in Litouwen heeft getoetst bij de hardheid van de maatregel van bewaring. Eiser stelt dat zijn detentieperiode in Litouwen traumatisch was en dat hij door de bewaringsmaatregel angstig is en herbeleeft wat hij heeft meegemaakt in Litouwen. [9] Het gegeven dat eiser het recht op familieleven met zijn zus vanuit Litouwen kan uitoefenen maakt volgens hem niet dat de maatregel van bewaring evenredig is. Gelet op het bepaalde in artikel 17, tweede lid, van de Dublinverordening had staatssecretaris de asielaanvraag van eiser aan zich moeten trekken. De bedoeling van deze bepaling is, zo stelt eiser, dat hij zich met zijn familie kan verenigen om onder andere meer zekerheid te geven om zijn trauma’s beter te verwerken. Verder wijst eiser erop dat artikel 28, tweede lid, van de Dublinverordening bepaalt dat bewaring alleen toegepast wordt als die evenredig is en een minder dwingend alternatief niet mogelijk is.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Vooropgesteld moet worden dat de medische voorzieningen in het detentiecentrum vergelijkbaar worden verondersteld te zijn met de zorg in de vrije maatschappij. Eiser kan zich wenden tot de medische diensten van het detentiecentrum Rotterdam. Niet gesteld en niet gebleken is dat deze voorzieningen voor hem ontoereikend zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het betoog van eiser dat hij niet in bewaring in Nederland kan zitten vanwege flashbacks naar zijn detentie in Litouwen, onvoldoende voor de staatssecretaris om te verlangen dat hij eiser niet in bewaring stelt. De argumenten die eiser verder noemt in zijn beroepsgrond die volgens hem moeten worden betrokken bij de belangenafweging, zien niet op de maatregel van bewaring, maar op de uitzetting van eiser naar Litouwen. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser deze argumenten wil aandragen, is deze beroepszaak over de maatregel van bewaring daarvoor niet de juiste plek. Eiser kan deze argumenten naar voren brengen in een rechtsmiddel tegen zijn uitzetting.
Is sprake van schending van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris hem schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte had moeten brengen van de redenen van bewaring en van de mogelijkheid om, zo nodig met gratis rechtsbijstand, daartegen in beroep te gaan. [10] Omdat de staatssecretaris dit ten onrechte niet heeft gedaan, is er volgens eiser sprake van een gebrekkige maatregel van bewaring, [11] die moet leiden tot een belangenafweging die in het voordeel van eiser uitvalt.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn verplichting uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000. Het is namelijk niet gebleken dat eiser schriftelijk en in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs had kunnen worden aangenomen dat hij deze verstaat op de hoogte is gesteld van de gronden van de maatregel van bewaring en de mogelijkheid om daartegen met gratis rechtsbijstand in beroep te gaan. De rechtbank is van oordeel dat dit gebrek echter niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. [12] De rechtbank weegt daarin mee dat uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zou onttrekken en dat eiser door het gebrek feitelijk niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij de dag na het opleggen van de maatregel van bewaring beroep heeft ingesteld tegen deze maatregel. Het betoog van eiser leidt daarom niet tot gegrondverklaring van het beroep.
Werkt de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser?
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris niet voortvarend heeft gewerkt aan de feitelijke overdracht van eiser, waardoor de maatregel van bewaring onrechtmatig voortduurt. [13]
9.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit het dossier blijkt dat eiser op 15 augustus 2023 in bewaring is gesteld. Op 16 augustus 2023 heeft de staatssecretaris de Dublinclaim naar Litouwen uitgezet, welke op 23 augustus 2023 is geaccepteerd. Eiser heeft op de middag van de zitting in dit beroep tegen de bewaring, op 29 augustus 2023, een gehoor. Mede in aanmerking genomen dat de staatssecretaris op de zitting heeft aangegeven dat er een beperkte capaciteit is geweest vanwege de vele Dublinverhoren waardoor eiser niet eerder kon worden gehoord, vindt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de overdracht van eiser.
Ontbreekt het zicht op overdracht naar Litouwen?
10. Eiser heeft wel gesteld maar niet onderbouwd dat een eventuele overdracht naar Litouwen niet mogelijk zou zijn. Ook ambtshalve is de rechtbank niet gebleken dat een dergelijk zicht zou ontbreken.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?11. Ook los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [14]

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Omdat de rechtbank onder 8.1 een gebrek in de maatregel van bewaring heeft geconstateerd, moet de staatssecretaris de proceskosten van eiser vergoeden. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

3.Kamerstukken II 2003-2004, 29218, nr. 3, p. 13 (MvT).
4.Uitspraak van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY8312
5.Dat is te lezen op pagina 1 van het proces-verbaal van de aanhouding van verdachte.
6.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
8.Zaaknummer C-163/17, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo)
9.Eiser wijst ter onderbouwing op de uitspraak van de ABRvS van 11 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1953.
10.Eiser wijst op artikel 5.3, eerste lid, van het Vb 2000.
11.Eiser wijst ter onderbouwing op de uitspraak van Rb. Den Haag (zp. Den Bosch) 29 maart 2023, ECLI:NL:RBDHA:7318 en de uitspraak van Rb. Den Haag (zp. Roermond) 15 mei 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:6969.
12.Rb. Den Haag 23 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8993.
13.Eiser wijst ter onderbouwing op de uitspraak van de ABRvS van 22 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2380.
14.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.