13.3.De rechtbank volgt eiser verder niet in zijn betoog dat verweerder ten onrechte niet de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn dochter heeft beoordeeld. Eiser heeft namelijk niet bij zijn aanvraag en ook niet in bezwaar enige informatie ingebracht, waaruit mogelijk zou volgen dat bij een weigering om hem verblijfsrecht te verlenen, zijn dochter gedwongen zou worden het grondgebied van de Europese Unie te verlaten.De enkele stelling daartoe is onvoldoende.
Is het besluit van 31 maart 2020 in strijd met artikel 8 van het EVRM?
14. Eiser betoogt verder dat het besluit in strijd is met het recht op eerbiediging van zijn familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Nog daargelaten dat eiser deze beroepsgrond niet verder heeft onderbouwd, stelt verweerder terecht dat de gestelde schending van artikel 8 van het EVRM al is beoordeeld in het onder 1.1 weergegeven asielbesluit, welke oordeel door zowel de rechtbank als de Afdeling is bevestigd, en dat niet is gebleken dat eisers gezinssituatie nu anders is dan ten tijde van die beoordeling. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Mocht verweerder er van afzien om eiser in bezwaar te horen?
15. Eiser betoogt terecht dat zijn zaak te complex is om te kunnen oordelen dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat zij deze zaak meervoudig behandeld voldoende aanleiding voor dat oordeel. Verweerder heeft dan ook de in artikel 7:2 van de Awb neergelegde hoorplicht geschonden. De rechtbank ziet echter aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiser door schending van deze wettelijke bepaling niet is benadeeld. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser de gelegenheid heeft gehad om in beroep zijn situatie toe te lichten en naar voren te brengen wat hij anders tijdens een hoorzitting in bezwaar had willen aanvoeren.
Heeft verweerder het inreisverbod terecht gehandhaafd?
16. Eiser heeft bij zijn beroepsgrond gericht tegen het handhaven van het inreisverbod volstaan met verwijzing naar de gronden die hij tegen de afwijzing van zijn aanvraag heeft aangevoerd. Zoals hiervoor is overwogen, slagen deze gronden niet. Gelet daarop slaagt ook eisers grond gericht tegen het inreisverbod niet.
Conclusie ten aanzien van het unierechtelijk verblijfsrecht en het inreisverbod.
17. Gelet op wat onder 10 tot en met 16 is overwogen, is het beroep van eiser tegen het besluit van 31 maart 2020 ongegrond, waarbij toepassing is gegeven aan artikel 6:22 van de Awb. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het besluit van 31 maart 2020 in stand blijft.
18. Zoals onder 8 is overwogen is het beroep tegen het besluit van 9 maart 2020 gegrond. De rechtbank vernietigt dit besluit en bepaalt dat verweerder opnieuw op het bezwaarschrift van 29 oktober 2018 moet beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Zoals onder 17 is overwogen is het beroep tegen het besluit van 21 maart 2020 ongegrond. De rechtbank geeft daarbij toepassing aan artikel 6:22 van de Awb.